Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 162]
| |
End of the Affair (1951). Er is veel voor te zeggen om ook hier als bron van inspiratie Greene's obsessie met het goede en kwade in de mens te beschouwen, dit voornamelijk geïllustreerd in de hoofdfiguur, de journalist Bendrix. Voor wie dit boek echter serieus gelezen heeft, behoeft het geen verdere uiteenzetting dat Greene hier toch in niet geringe mate aan het worstelen is met het probleem van het geloven, en, merkwaardig genoeg, van geloven als een vrucht van doorstaan lijden. Dit blijkt uit het gehele verhaal van de bekeringsgeschiedenis van Sarah Miles, en nog frappanter, van Bendrix, en het werd door Greene reeds aangeduid in het motto dat hij van Léon Bloy leende: er zijn ruimten in het hart van de mens die nog niet bestaan, en dan treedt het leed daar binnen opdat zij zouden bestaan. Het geheim van het geloof is voortaan Greene's dominerende obsessie. Dit werd duidelijk toen hij zijn tweede toneelstuk in Londen zag opgevoerd, The Potting Shed, in ons land onder de titel De Tuinschuur ten tonele gebracht. Er liggen niet minder dan zeven jaren tussen The End of the Affair en The Potting Shed, en nog eens drie jaren tussen dit laatste stuk en zijn jongste roman A Burnt-out Case. Onomwonden zegt Greene dat het hem bij het schrijven van dit boek te doen was om op dramatische wijze uitdrukking te geven aan verschillende wijzen van geloofservaring; hij voegt er zelfs aan toe dat hij dit thema enigszins heeft geïsoleerd, losgemaakt van alle geharrewar van het normale leven van iedere dag; om deze reden verhuisde hij met al zijn karakters naar een melaatsenkolonie in de rimboe. Deze verklaring is interessant en ook van belang. Dat het geloven deze bekeerde romanschrijver een probleem was, wisten we reeds; of juister, dat het hem voor allerlei problemen plaatste, was ons geen geheim. Te vaak toch kwam hij in de laatste jaren in botsing met de geaccepteerde opvatting in zake de consequenties van een oprechte geloofsbeleving (we herinneren aan zijn botsing met de Franse kardinaal naar aanleiding van de aan Colette geweigerde kerkelijke begrafenis, aan zijn sympathieke woorden die hij wijdde aan de Poolse Pax-beweging, aan zijn kritiek op de wijze waarop het Vaticaan zich inlaat met politieke kwesties, enz.). Maar in deze laatste roman is het geen kwestie meer van min of meer onplezierige gevolgen van geloven en een gelovige-zijn: hij is nu duidelijk aan het worstelen met het geheim en het probleem dat het geloof zelf is. Was aanvankelijk het geloof een bron van leed (The End of the Affair) en bijgevolg iets wat de niet-gelovige mens met angst en beven vervult (The Potting Shed), nu dringt het geloof zich op met alle onverklaarbaarheid en duisternis van een geheim. Deze verschuiving, of indien u wilt, deze ontwikkeling van de obsessie brengt onvermijdelijk met zich mee dat de abstractie en de theorie de romanschrijver niet los laten, en zelfs kwellen. In The End of the Affair betekent geloven zijn hoofd buigen voor een God; in The Potting Shed komt dit ook nog steeds zeer sterk tot uiting. Wanneer we bij The Burnt-out Case beland zijn, is echter het geloven zo zeer gesubjectiveerd, dat de persoon van God nog nauwelijks zichtbaar is. De mens moet met zichzelf in het reine komen wat betreft het geloven, als een persoonlijke beslissing die richting en inhoud geeft aan zijn leven. Intussen staan wij voor het ons aanstarende feit dat in de tijd van twintig jaren Greene is voortgeschreden van The Power and the Glory naar A Burnt-out Case, d.w.z. van God zelf naar een geval, van een schouwen van de macht Gods die zijn heerlijkheid voornamelijk en het schitterendst toont in de diepten van dronkenschap, ontucht, wanhoop, naar een niets meer zien en niets meer | |
[pagina 163]
| |
ervaren: alle licht en alle vuur is gedoofd. Men lette erop dat de ontwikkeling niet geweest is van een soort Godsschouwing naar atheïsme of ongeloof: de hoofdpersoon van The Burnt-out Case is een van die vele mensen wie het geloof niets meer zegt, voor wie mede daardoor het leven zelf bijzonder leeg en zinloos is geworden. Maar dit betekent voor Greene nog niet ongeloof; dit vinden we vertegenwoordigd in de dokter van de melaatsen-kolonie. The Burnt-out Case zelf, Querry genaamd, staat voor een uitgedoofd geloof: het is er nog steeds, zoals trouwens door Greene in verschillende episoden duidelijk wordt gemaakt, en wel op een dergelijke wijze dat het door sommigen geïnterpreteerd kan worden als vrucht van, of uiting van, mystieke begenadiging. We weten wel dat de auteur een dergelijke interpretatie mijlen ver van zich werpt, maar even duidelijk laat hij uit zijn korte inleiding blijken dat zulk een uitgedoofd geloof op zijn minst nog half-belief is. ‘I did not die, yet nothing of life remained’, de spreuk van Dante die Greene boven deze roman plaatste, is niet enkel toepasselijk op de melaatse, die met zijn overgebleven stompjes van handen en voeten en andere weggevreten ledematen een ‘uitgeziekt geval’ is, maar geldt evenzeer van de lichamelijk intacte mens die echter geestelijk een burnt-out case wordt genoemd. We zijn ons bewust dat we hiermede burnt-out een andere zin hebben gegeven dan direct door Greene bedoeld werd; dat deze echter de auteur ook voor de geest heeft gestaan, is niet alleen duidelijk uit de beschrijving van het half-geloof van Querry, maar ook uit uitlatingen van Greene in andere geschriften, waar hij over God en het geloof in God spreekt als licht en vuur. We behoeven de lezer slechts te herinneren aan zijn opstel De Paradox van het Christendom, waar hij het geloof vergelijkt met de lichtstraal van een vuurtoren: hij verlicht een zeer beperkt veld en schijnt bij korte tussenpozen, daartussen ligt veel duisternis. De ontwikkeling in Greene's obsessies lijkt ons niet onbelangrijk voor een juist verstaan van zijn laatste boek. Nog eens: er ligt een grote afstand tussen het zien van een krachtig werkende God in de modder van een onderkomen, zondige mens (de whisky priest) en het enkel vervuld zijn - men vergeve ons de paradox - van eigen grenzeloze leegheid (Querry). Toch is dit thema der leegheid niet geheel nieuw in het oeuvre van Greene. We kwamen het reeds veel vroeger tegen; in The Heart of the Matter gaat Scobie te biechten, en beklaagt zich dan dat hij zich zo leeg voelt. In meer navrante vorm vinden we het terug in de priester uit The Potting Shed, die er verschrikkelijk onder lijdt dat hij dag-in dag-uit zijn geloof moet praktiseren, terwijl hij zegt dat hij er geen biet meer van gelooft, en iedere avond nog bidt - tot niets. We ontmoeten het ook in de journalist Fowler uit The Quiet American; hier wordt deze leegheid naar onze mening als iets onpleizierigs, iets raars en onverklaarbaars weggedrukt, voornamelijk omdat deze journalist vóór alles neutraal wil zijn, zich netjes buiten alles wil houden, in geen geval betrokken wil worden bij hetgeen om hem heen plaats vindt; totdat omstandigheden hem eenvoudig dwingen deze leegheid in het oog te zien: maar dan houdt het boek op. The Quiet American wordt door Greene nergens een roman genoemd, maar niemand twijfelt er aan dat hij toch wel erg dicht wat Greene een roman noemt benadert. Wij zijn zelfs geneigd aan te nemen dat The Burnt-out Case begint waar The Quiet American ophield, zoals The Power and the Glory begint waar Brighton Rock ophoudt. Na het bovenstaande is het duidelijk welk een zeer zwakke vertaling de titel Genezen Verklaard is, en La Saison des Pluies is niets beter. Al even erg was | |
[pagina 164]
| |
destijds de vertaling Het Geschonden Geweten voor The Power and the Glory. Hiermede willen we niet zeggen dat de vertalers niet opgewassen waren tegen hun taak; wel echter is de zwakheid bij het vertalen der titels op zich reeds een indicatie hoe moeilijk Greene te verstaan is, hoe gemakkelijk men het boek vanuit een verkeerde lichtval beschouwt. We menen dat hiermede ook indirekt de oorzaak is aangegeven van zulke uiteenlopende beoordelingen van Greene's romans, en niet in het minst van zijn jongste werk. Men vergeet te licht dat hij schrijft omdat hij commentaar moet leveren; en dit commentaar betreft diepmenselijke problemen als geluk, zonde, leed, geloof, God zelf, en Deze vooral zoals hij Hem in zijn leven ervaart. Dit geeft zijn roman, een sterk autobiografische inslag, die het des te noodzakelijker maakt zijn boeken niet te isoleren, maar te zien, en vooral te lezen, in hun onderlinge verbondenheid en ontwikkeling. O.i. kan er niet aan getwijfeld worden dat Greene hiermede veel meer veronderstelt en eist dan waartoe een romanschrijver het recht heeft: hij heeft voornamelijk zichzelf te blameren wanneer hij verkeerd verstaan wordt. Hiermede spreken wij nog geen oordeel uit over zijn jongste boek. We constateerden enkel dat het thema van het half-geloof of de leegheid een voorgeschiedenis heeft in het oeuvre van Greene, en dat het niet losstaat van zijn obsessies uit vroegere jaren, die, onnodig te zeggen, nog niet uitgewoekerd zijn. De vraag moet echter gesteld worden of Greene's tekening van dit half-geloof in zijn oorzaken en in zijn beleving aanvaardbaar is, als ‘commentaar’ van enige waarde is. Nu komt het ons reeds enigszins verdacht voor dat Greene de methode gebruikt van contrast-werking om de tekening goed te laten uitkomen. Hij stelt zich niet tevreden met te schrijven over half-belief; hij toont ons tevens verschillende vormen van belief, alsook van non-belief (zie inleidende brief op The Burnt-out Case). Bezien we het eind-resultaat, dan staat non-belief helder en klaar, en zelfs sympathiek, ten voeten uit getekend in de melaatsen-dokter Colin: misvattingen dat ongelovigen en heidenen schurken zijn en geen goed leven zouden lijden, worden effectief de wereld uitgeholpen. Aan de andere kant staat het geloof getekend, en hier zouden we met recht vertekend kunnen schrijven. We gaan hier niet verder op in: de zelf-voldane father Thomas en de onuitstaanbaar vrome, in zijn hart schurkachtige Rycker domineren het boek op zulk een manier dat het geloof van de zusters, de overige missionarissen, en zelfs van de zeer wijze Superior maar nauwelijks zichtbaar wordt. Maar in alle geval moet gezegd worden dat de trekken zowel van het ongeloof als van wat Greene hier al te eenzijdig als geloof voorstelt, scherp naar voren treden. Daartussenin staat het half-belief van Querry, en ons treft onmiddellijk dat hier van een scherpe tekening geen sprake is. Er hangt veel vaagheid om de figuur van Querry; hij maakt een verwarrende indruk. Men zal zeggen dat dit juist de bedoeling is van de schrijver. Waarop het antwoord luidt dat wij wel weten dat Querry inwendig vol verwarring is: het is nu de kunst van de echte schrijver om zulk een verwarring helder, klaar, duidelijk te suggereren: we schieten er niet veel mee op wanneer verwarring verward wordt weergegeven. Heeft Greene, om dit enigszins te verhelpen, juist de techniek van contrastwerking met geloof en ongeloof willen gebruiken? De eigenlijke reden waarom Greene er niet in geslaagd is Querry overtuigend te tekenen, is dat hij zelf te weinig begrip heeft voor wat er in Querry omgaat, wat er met hem gebeurt. De oorzaken van Querry's half-geloof zijn al te oppervlakkig gezien. Op de eerste plaats is daar weer de Kerk; en onder Kerk ver- | |
[pagina 165]
| |
staat Greene hier opnieuw de gemeenschap zoals deze in feite een allesbehalve aantrekkelijk gelaat vertoont: men denke aan father Thomas en de planter Rycker, maar ook aan zoveel menselijkheid bij de christenen in de kolonie, en vooral leze men de onschuldig aandoende parabel, die zonder inherente noodzaak in deze roman is ingeschoven, als een vernietigend oordeel over Roomse oordelen en praktijken, en vooral Roomse propaganda (196-205). De grote grief die Greene tegen de Kerk heeft is dat zij preekt wat zij zelf niet in praktijk brengt, dat zij in plaats van nederig te zijn daarbij zo arrogant is: the Church won't allow, the Church says, the Church orders.... (p. 205), dat zij al te vaak de kennis Gods, en God zelf verhult in plaats van deze te onthullen. Het is een bekend thema in Greene's boeken, en hij lijdt er acuut onder. Op de tweede plaats ligt half-geloof veel te veel verstrengeld met lijden, of juister, met een diep geworteld mistrouwen ten aanzien van alle geluk. Misschien dat de oude puritein in Greene hem als schrijver nog steeds kwade parten speelt. Happiness annihilates, zegt hij in The End of the Affair; geluk is nooit te vertrouwen; een gelukkig-makend geloof is dus een onding. Naastenliefde, blijheid, succes, de lach, dat alles moet met veel argwaan behandeld en gehanteerd worden. Het spreekt wel vanzelf dat een half-geloof dat op dergelijke opvatingen teruggaat, van 'n raar en nimmer overtuigend maaksel is. We kunnen dit ook geheel anders zeggen: noch in Greene's ongeloof, noch in Greene's geloof, en bijgevolg noch in Greene's half-geloof, is er ergens een duidelijk spoor te ontdekken dat geloven iets te maken heeft met de liefde. Greene is in zijn romans steeds bang geweest voor de nabijheid van de liefde Gods: de whisky priest bekent dat hij er doodsbang voor is en in The Living Room wordt van God gezegd dat zijn liefde is als een vuur, en een vuur dat verschroeit en dus pijn doet, en dat wij bijgevolg op een comfortabele afstand houden. Merkwaardig genoeg - en hier ziet de christen die Greene is zeer scherp - is er niet zo veel te kiezen tussen de liefde Gods en de naastenliefde. Daarom is Querry bang om goed te doen en goed te zijn, terwijl aan het andere uiterste Rose staat, de jonge vrouw uit The Living Room, die alle liefde voor God zag wegebben toen zij kwam in het gezin van haar heeroom en tantes, waar geen naastenliefde was. Welnu, de achterdocht ten opzichte van alle vreugde en ieder bewijs van naastenliefde blijkt in zijn jongste roman bijna geïndentificeerd te worden met half-geloof. Querry is als de dood zo bang beschuldigd te worden van een goede daad verricht te hebben, en nog banger is hij voor de lach: he had begun to detest laughter like a bad smell (p. 11). Een dergelijke identificatie lijkt ons echter tot in de grond toe vals. Half-geloof, dat zich in het ervaringsleven van de mens registreert als nietszeggendheid en leegheid, is heel wat anders dan de vrucht van een pessimistische kijk op het leven en iets anders dan een ingevreten achterdocht ten opzichte van de goede dingen van deze wereld. Greene's jongste roman heeft iets monsterachtigs. Dit treedt niet allen naar voren in de figuren die zich er het meest op beroemen het geloof te bezitten; het komt ook op ons af in de zinloosheid van Querry's lijden, zorgen en angsten. Zinloos is het immers iemand, of zichzelf, op te sluiten in een vunzig donker hok en met het licht ook de lach en de goedheid van de medemens buiten te sluiten: en dit om niets. Welnu, wat Greene hier half-geloof noemt doet denken aan zulk een donker hok, waar het licht van de liefde Gods en de liefde jegens God eenvoudig niet kunnen doordringen. Merkwaardig hoe Greene tot zulk een verwrongen notie van geloof is kunnen komen, waar hij de worsteling om het | |
[pagina 166]
| |
geloof juist zo briljant tekende als een worsteling met God wiens naam liefde is: men herleze The End of the Affair. Intussen kunnen we ons niet veroorloven om deze roman als een mislukking naast ons neer te leggen. We wezen er op hoe Greene met opzet het toneel plaatste in de rimboe, ver weg van de alledaagse wereld die ons omgeeft. In zijn inleidende brief geeft hij als reden hiervan aan dat hij op deze wijze de verschillen tussen geloof, half-geloof en ongeloof scherper kan stellen. Hiermede is indirekt ook duidelijk gemaakt dat de auteur de hoofdfiguren in niet onbelangrijke mate beschouwd, en zelfs gecreëerd moet hebben als representanten van verschillende geloofsbeleving. Om ons tot Querry te beperken, betekent dit dat hij gezien moet worden als een bepaald type in de hedendaagse zgn. christelijke samenleving. Het proto-type van Querry vond Greene overal om zich heen: de christen-mens wie het geloof niets meer zegt, die gebroken heeft met christelijke praktijken, maar wie op een of andere raadselachtige manier het christen-geloof toch nog in het bloed blijft zitten. De vele Querry's om ons heen zal deze roman om die reden aanspreken, ofschoon wij betwijfelen of velen zich in deze gekwelde mens zullen herkennen met zijn angst voor het blije en het goede: de nietszeggendheid van het geloof is het gebied waarop zij hem kunnen volgen, maar niet verder. En dit toont ons de mate waarin Greene in dit boek gefaald heeft: hoe geheel anders liggen de zaken in The End of the Affair, waar iedere mens zich tot op zekere hoogte terugkent in zowel Sarah Miles als Bendrix. |
|