Streven. Jaargang 15
(1961-1962)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Brief uit Libanon
| |
[pagina 155]
| |
ken, Perzen, Syriërs en later de Mohammedanen, met daar tussen door verweven godsdiensttwisten, dreven de bevolking, soms nauwelijks gesedentariseerde nomaden, uit hun bedreigde woonplaatsen en deed hen veiliger oorden opzoeken. Het natuurlijk instinct tot zelfbehoud en een sterke stamgeest smeedden deze kleine groeperingen vast aaneen in hun nieuwe woonplaats. De godsdienst speelde in deze omstandigheden vaak een belangrijke rol. Naast deze godsdienstig-politieke factoren, heeft ook de geografische situatie sterk bijgedragen tot de vorming van deze blokken. De vluchtelingen zochten immers hun heil veelal in een afzondering en bepaalde gebieden lenen zich daar uitmuntend voor. Zo bijvoorbeeld bood de Libanon, een lange bergketen met diepe sleuven, beschutte dalen en verborgen plateau's, vroeger ook nog met uitgestrekte wouden bedekt, een veilige schuilplaats aan dissidente groepen. Vervolgens zijn daar nog de woestijnen van Syrië en Egypte, de berg der Druzen, de streken rond de Dode Zee, welke bescherming konden bieden, juist door hun ontoegankelijkheid. Deze toestand werd nog bestendigd door het beleid van de Islamitische en later de Turkse overheersers. Voor de theocratische Mohammedanen vallen staat en godsdienst wezenlijk samen. Naar hun opvatting kunnen Christenen en Islamieten, leden van verschillende religies, niet volgens een en dezelfde wet leven. Daarom gaven de heersers, bedacht op een soepel functioneren van het bestuursapparaat, aan de hoofden van de verschillende gemeenschappen bepaalde bevoegdheden op staatkundig gebied inzake rechtspraak, huwelijk, regeling van contracten enz. Daartegenover eisten zij als tegenprestatie de betaling van een bepaalde belasting, de ‘jizya’, welke een uiterst belangrijke bron van inkomsten voor de schatkist betekende. Aldus ontstond er een veelheid van staatjes, van communautés, binnen de eenheidsstaat zelf. Het gevolg van deze politiek was bovendien dat de patriarchen en bisschoppen politieke bevoegdheden ontvingen en een groeiende politieke betekenis. Onnodig te zeggen dat de orthodoxe, van Rome afgescheiden groeperingen hierbij een zekere voorsprong bezaten, doordat zij geen behoefte hadden aan contacten met het Westen, de aartsvijand van de Halve Maan. Dit systeem der communauté's heeft hier eeuwenlang gefunctioneerd en men mag wel zeggen dat het de redding heeft betekend van het christendom in deze streken. Dat er nog Christenen leven in het Nabije Oosten na een meer dan duizendjarig mohammedaans bewind is voor een groot deel hieraan te danken, temeer als men het vergelijkt met Noord-Afrika, waar de glorieuze kerken van Cyprianus, Augustinus en vele andere groten volkomen zijn verdwenen. Beide partijen profiteerden er van. De khaliefen en sultans bood het de mogelijkheid om dit uitgebreide rijk doelmatig te besturen zonder verregaande centralisatie en de toevloeiende belastinggelden vormden een welkome bron van inkomsten. De Christenen gaf het een garantie van elementaire veiligheid en vrijheid. Een ‘communauté’ blijkt dus een sociologische groepering te zijn, die een eenheid vormt en waarbij het staatkundige en godsdienstige element innig zijn versmolten. Wat de Christenen betreft spreekt men soms van ‘rite’, doch deze term is te beperkt van inhoud en te weinig geschikt om dit complex adaequaat uit te drukken. Daarom wordt de voorkeur gegeven aan de term ‘communauté’, welke minder eenzijdig het kerkelijk aspect benadrukt en bovendien gemakkelijker Christenen en niet-Christenen onder een gemeenschappelijke noemer tesamen brengt. | |
[pagina 156]
| |
Zo treft de vreemdeling hier onmiddellijk de verwarrende veelheid van over en naast elkaar bestaande diocesen met als gevolg dat een bepaald territorium onder jurisdictie van meerdere bisschoppen valt. Elke communauté heeft een eigen diocesane opbouw en parochiële indeling. Het kleine landje Libanon dat goed anderhalf miljoen inwoners telt, waarvan minder dan een miljoen Christenen, en waarvan de oppervlakte slechts een derde van Nederland bedraagt, staat onder leiding van 18 katholieke bisschoppen. In de stad Beyrouth alleen wonen er 7. Dezelfde stad had het wel unieke voorrecht (buiten Rome) de woonplaats te zijn van 2 kardinalen, Kard. Tappouni, de patriarch van de syrisch-katholieken, en Kard. Agagianian, de patriarch van de Armeense katholieken, zo lang deze laatste nog niet naar Rome geroepen was. Dit grote aantal hoogwaardigheidsbekleders biedt sommige voordelen. In ieder geval kan de bisschop dichter bij het volk staan, zelfs aanwezig zijn bij huwelijksplechtigheden en begrafenissen. Het is echter te betwijfelen of het apostolaat er mee gebaat is dat een bepaald territorium onder gezag van meerdere bisschoppen tegelijk staat. De stad Aleppo, een stad van ongeveer vierhonderd duizend inwoners met enkele tienduizenden Christenen, - overigens een van de grootste christelijke centra in het Nabije Oosten - heeft 12 bisschoppen, katholieken en orthodoxen. Daar staan op een gebied van enkele ares 4 kathedralen broederlijk bijeen. Onnodig te vermelden dat elke communauté haar eigen kerken bezit. Deze veelheid van communauté's weerspiegelt zich niet enkel in het godsdienstige, maar ook op politiek gebied. Libanon is daarvan een uitgesproken voorbeeld. Staatkundig gezien is dit land niet zozeer een eenheidsstaat, doch veeleer een federatie van communauté's, waarbij alle partijen bepaalde, nauw omschreven rechten bezitten. Elke groepering is in het regeringsapparaat procentsgewijze vertegenwoordigd. De president moet volgens de grondwet Maroniet zijn, de premier Sunniet. Op het ogenblik telt het kabinet 18 ministers. Evenzo is de bezetting van de diverse regeringsbureaux evenredig verdeeld. Uit deze ontwikkeling volgt tevens dat de bisschoppen, en met name de patriarchen, sterk in de politiek betrokken raakten. Van de soepele aanpassing van de hoofden der communauté's aan het islamitisch bestuur hing immers het bestaan van deze af. De herderlijke zorg moest zich in belangrijke mate op politiek vlak afspelen, aangezien de bescherming van deze staatkundige groeperingen de grootste zekerheid bood voor het behoud van het geloof. Na het uiteenvallen van het Turkse imperium en het ontstaan van nieuwe bestuursvormen is de toestand wel enigszins gewijzigd. Toch hebben sommigen nog grote politieke invloed en blijven zij bij de regeringen de woordvoerders en pleitbezorgers van de hun toevertrouwde communauté's. De maronitische patriarch, - wiens voorgangers grote politieke verdiensten hebben gehad bij de tot-stand-koming van deze christelijke oase in de mohammedaanse wereld - wordt nog min of meer als het onofficiële staatshoofd beschouwd en geniet in sommige opzichten zelfs de gewone rechten van de president zelf. Wanneer hij een reis onderneemt door het land wordt hem een militair escorte meegegeven, zoals voor staatshoofden gebruikelijk is. Toen hij in 1959 Frankrijk bezocht, werd hij aldaar met alle égards, aan staatshoofden eigen, ontvangen. Men hoeft geen profeet te zijn om te constateren dat deze communauté's zich in de toekomst op een of andere wijze zullen moeten oplossen of elkaar althans meer benaderen. | |
[pagina 157]
| |
Vooreerst zijn de mogelijkheden om zich te verplaatsen veel groter geworden dan een eeuw geleden en de gevolgen daarvan zijn voelbaar. Men begint de gebondenheid aan plaats en familie soepeler te hanteren. De arme gemeenschappen, her en der in afgelegen streken verspreid, bieden steeds minder toekomstmogelijkheden en bijgevolg trekken velen weg, naar de grote steden, opkomende industriegebieden, eventueel zelfs naar Noord-Afrika of Amerika. Daar komt nog bij dat het beleid van de jonge staten welke uit het Turkse imperium zijn voortgekomen, sterk gericht is op de eliminatie van de bestaande communauté's. Al te goed is men gaan beseffen dat dit systeem de grote zwakheid vormde van het Turkse rijk: door de veelheid van staatjes in een staat is dit imperium nooit tot een organische eenheid versmolten. De regeringen willen nu een coherente eenheid scheppen en annuleren daarom de eeuwenoude privileges van diverse groeperingen. Zo is de politieke invloed der bisschoppen, zoals deze vroeger bestaan heeft, practisch uitgeschakeld. In Egypte zijn rechtbanken van overheidswege in de plaats gekomen van de rechtbanken van de christelijke of islamitische communauté's. Ook de strijd om de christelijke scholen moet mede in dit licht bezien worden. De grondwetten erkeennen, in principe althans, de gelijkheid van alle onderdanen en de vrijheid van godsdienst en accepteren geen groeperingen meer met speciale privileges. Deconfessionalisatie van het Libanese staatswezen staat in het programma van de Phalangisten van Pierre Gemayel, de politieke partij van de Maronitische en dus katholieke communauté, welke evenwel open wil staan voor iedereen, ook orthodoxen en muzelmannen, voor allen die de belangen van een vrij en onafhankelijk Libanon willen dienen. Dat deze ontwikkeling haar weerslag vindt in het leven der kerken, ligt voor de hand. De gescheidenheid en zelfstandigheid der communauté's biedt, nu deze zich ontbinden, minder garantie voor het behoud van het geloof dan in vroeger tijden het geval was. De samenleving gaat zich anders structureren. De man die zijn grieks-katholieke dorpje in de Beqa'a verlaat, kan of wil zich in Beyrouth doorgaans niet meer vestigen bij de leden van zijn communauté, in de buurt van een grieks-katholieke kerk, doch, voor zover in de gegeven omstandigheden mogelijk, slechts daar, waar dit voor zijn werk en gezinsleven het gunstigst uitkomt. Dat heeft tot gevolg dat hij in veel gevallen niet meer naar zijn eigen kerk zal gaan, en, omdat hij zich niet thuis voelt in de andere communauté's, zal hij minder practizeren dan voor het behoud van het geloof wenselijk is. (Om hierin te voorzien heeft men in Beyrouth voorgesteld om in de katholieke kerken 's zondags H. Missen te lezen in verschillende rites, een ware omwenteling overigens). De schoolkameraadjes van zijn kinderen zijn dikwijls uit heel andere communauté's afkomstig, dikwijls ook uit de Islamitische. Wanneer men nu de veelheid van communauté's ziet staan tegenover deze zich veranderende maatschappelijke verhoudingen, vraagt men zich af hoe zij deze nieuwe situatie tegemoet treden en oplossen. Hoe kan het geloofsleven van de man en de familie die uit de vertrouwde omgeving wegtrekt, worden opgevangen? Hoe kan men een parochie opbouwen, geloofsonderricht geven, als de parochianen her en der over een grote oppervlakte verspreid wonen en andere kerken naast zich hebben? In Beyrouth zou men een flat kunnen vinden waar 5 families wonen, elk van een andere communauté en dus elk onder een andere pastoor en een andere bisschop. Een eventuele aalmoezenier van de Grieks-katholieken zal zich nauwelijks met Latijnen of Maronieten bezig houden, | |
[pagina 158]
| |
zowel omdat hij ten opzichte van hen een zeer beperkte jurisdictie bezit als vooral ook omdat hij tegenover mensen staat wier geloof een heel andere kleur heeft als het zijne. Maar, - en hier stoten we op een dieper grijpend probleem - zijn de diverse communauté's elk afzonderlijk in staat om de eliteGa naar voetnoot1), zowel geestelijken als leken, op te brengen welke vereist wordt om al de nieuwe problemen en tevens ook de mohammedaanse wereld om hen heen tegemoet te treden; mensen wier arbeid zich niet hoeft te beperken tot het continueren van een sacramentenbedeling welke aan de meest elementaire religieuze behoeften beantwoordt, zoals tot nog toe veelal het geval was, doch deskundigen, zowel op de profane terreinen van politieke en sociale aard, als ook op geestelijk terrein, leiding van seminaries, universiteiten, zielzorg onder diverse categorieën, contemplatieven, schrijvers van geestelijke en theologische lectuur in de volkstaal, sc. het Arabisch, kunstenaars enz. Willen deze eeuwenoude landseigen kerken met hun rijkdom aan schatten op velerlei gebied vitaal blijven en invloed uitoefenen op de ontwakende Arabische wereld, dan dient er een aanpassing te groeien aan de zich vormende maatschappelijke structuur. Het grote gevaar bestaat dat de kerkelijke organisatie, de tradities, het systeem van liturgische gebruiken enz. een archaïsche bovenlaag wordt, welke niet meer beantwoordt aan haar sociologische basis, een bovenbouw waaronder het fundament geleidelijk wegschuift. Een van de meest wezenlijke problemen van de oosterse kerken is op het ogenblik hierin gelegen: hoe blijven de voordelen bewaard van de communautaire structuur - waardoor het geloof behouden is gebleven temidden van de islamitische omgeving, - en worden de nadelen welke het systeem biedt in de wordende wereld geëlimineerd? Hoe wordt vermeden dat de veelheid van communauté's belemmerend gaat werken op de zending van de Kerk in de mohammedaanse landen? Het lijkt ons overbodig tegenwoordig nog in discussie te treden omtrent de waarde van de oosterse kerken in de schoot van de Mater Ecclesia. De inhoud van ‘Orientalium dignitas’ van Leo XIII, 1894, een schrijven dat zoals vele van dergelijke geschriften zijn tijd vooruit was, is in onze dagen wel overal doorgedrongen. Hierin wordt ondubbelzinnig de grote betekenis bevestigd van de traditie met haar eigen hiërarchische structuren, klassieke en moderne talen, ceremonies en gebruiken, kortom het geheel van datgene wat de kerkelijke zijde van de communauté uitmaakt. Sterk hangen hier nog de wierookgeuren uit de ons dierbaar geworden tijden der kerkvaders en apostolische gemeenten. Hier liggen schatten verborgen op gebied van theologie, kerkelijke discipline, spiritualiteit, apostolaatsmogelijkheden enz., doch sinds eeuwen staat dit alles als kostbare kelken opgesloten in grote kluizen in afwachting van betere tijden. De traditie is in het Oosten altijd veel sterker, om niet te zeggen, hardnekkiger geweest dan in het Westen. De communautaire structuur heeft trouwens haar waarde bewezen door het | |
[pagina 159]
| |
geloof te redden, dank zij de veiligheid en bescherming welke zij bood. De nieuwe ontwikkeling echter heeft nog lang niet bewezen die veiligheid van het geloof te kunnen garanderen. Ook al is, om een voorbeeld te noemen, de vrijheid van godsdienst en de gelijkheid van alle burgers in de grondwet plechtig geproclameerd, zeker is ook dat deze wetten door lagere functionarissen nog niet integraal worden toegepast. Een zekere afgeslotenheid kan, voor bepaalde groepen als geheel genomen, een redding betekenen van hun geloof. Wij denken o.a. aan de situatie van de Kopten in Boven-Egypte. Er bestaat nog een andere reden voor dit conservatisme, en wel: de aanwezigheid van de meestal veel grotere orthodoxe groeperingen in de oosterse kerken. Het is vooral in dit licht dat men de bekende toespraak van Zijne Zaligheid Maximos IV, patriarch van de grieks-katholieke kerk, gehouden op 9 augustus te Düsseldorf, moet verstaan. Hij vergelijkt zijn kerk hierin met de jongere broeder die de oudere broeder uitnodigt om naar het vaderhuis terug te keren. De voornaamste passage is niet de veelvuldig geciteerde passage tegen het spook van de latinisatie, ook niet de protesten die hij wel moet laten horen, doch die passages waarin zijn meer positieve oriëntering naar voren komt: zo lang mogelijk de band met de orthodoxen bewaren. Vasthouden aan de traditie is derhalve een uitdrukking geworden welke herhaaldelijk terugkeert in geschriften over oosterse kwesties. Doch er is eveneens opgemerkt dat wanneer de archaïserende tendensen in de oosterse kerken de overhand zouden krijgen, de katholieke oosterse kerken over enige tijd de meest achterlijke van alle zouden zijn. Ook in de kringen van orthodoxen is een reveil aan de gang, zowel op gebied van wetenschap als dat van apostolaat. De eerbied voor de traditie en het behouden van wat daarin waardevol is, zal toch gelijke tred moeten houden met de sociale evolutie, een gebeuren dat onherroepelijk doorgaat. Traditie kan ook verstarring betekenen, en in de oosterse kerken lijkt ons dit een reëel gevaar. De soms middeleeuwse toestanden in Libanon kunnen zeer funeste gevolgen hebben voor de kerk in deze gewesten. De mogelijkheid bestaat dat een zekere ‘rite-romantiek’ in het Westen deze archaïserende tendenzen versterkt en zodoende averechtse gevolgen heeft. De missieromantiek slaat tegenwoordig in een tegendeel om dat soms minder met de toestanden in de missies overeenstemt dan vroeger het geval was. Uit reactie tegen een verwestersing van de missionering en een latinisatie van de oosterse kerken, welke volgens sommigen volkomen ongeproportioneerd en onverantwoord geweest zouden zijn, ontstaat er tegenwoordig een verheerlijking van inheemse culturen en oosterse riten. Het schijnt dat daarbij soms te weinig beseft wordt, dat deze zo al niet verdwijnen dan toch door hun veelvuldige contacten met het Westen natuurnoodzakelijk een ingrijpende verandering ondergaan. Steeds beter gaat men bespeuren dat assimilatie en vitale aanpassing aan de nieuwe verhoudingen tot ontwikkeling gebracht moeten worden, zoals moge blijken uit het volgende citaat dat blijk geeft van een opvallende evenwichtigheid en sereniteit en desniettemin zeer behartigenswaardige dingen zegt: ‘En attendant un concours plus large, généreux et désintéressé des forces chrétiennes de l'Occident, les communautés orientales devraient toutefois dévélopper leur organisation et leurs oeuvres, augmenter leur efficience apostolique et délaisser cette antique forme du paternalisme ecclésiastique pour grouper les forces vives de la jeune élite montante qui, ne trouvant pas auprès de leurs | |
[pagina 160]
| |
communautés les cadres et les moteurs d'un épanouissement social, culturel et même politico-national, se tournent vers des organisations latines ou des mouvements ou des partis politiques à tendance marxiste ou athée..... La règle d'or qui vaut aussi bien pour l'Orient que pour l'Occident et qui résume merveilleusement l'attitude à prendre en face de ce problème d'apostolat auprès des populations chrétiennes du Proche Orient est donc l'adaptation et l'assimilation à base de respect et de sympathie, qui sont d'ailleurs le fruit d'une meilleure connaissance de la valeur des richesses spirituelles et culturelles des rites orientaux et en possession des fidèles de ces rites’ (Uit: P. Joseph Hajjar, L'apostolat des missionaires latins dans le Proche Orient selon les directives romaines. Als brochure uitgegeven, Jerusalem 1956, p. 45 e.v.). Het ziet er naar uit dat de communauté's zich moeten open stellen, zowel voor de wordende maatschappelijke structuur, als ook, en misschien meer nog, voor elkaar. Een op het ogenblik niet nader te omschrijven eenheid op kerkelijk niveau zal er moeten groeien, gezien de ontwikkeling welke de wereld onweerstaanbaar neemt en de grote problemen en noden welke aan alle gemeenschappelijk zijn. Kon eeuwenlang volstaan worden met een coëxistentie, een naastelkaar-leven, thans zal er een of andere vorm van samen-zijn moeten komen. Het is het leven zelf, ongrijpbaar en vol onverwachte verrassingen, dat deze symbiose der communauté's zal realiseren. Voorlopig zal het alsnog van grote waarde zijn als deze eenheid zich op het praktische vlak zal uitwerken en men tot een samenwerking komt van zuiver zakelijke aard: in een efficiënte verdeling van priesters en religieuzen, in het wetenschappelijke werk, in de priesteropleiding, in het missionaire werk in de steden en vooral ook op het immense platteland. Dat deze eenheid nog niet per se eenvormigheid hoeft te betekenen, spreekt vanzelf. Het moet mogelijk zijn dat in de ene Kerk het geloof zich in een veelheid van vormen kan uiten. Doch anderzijds is eenheid niet mogelijk zonder een zekere mate van eenvormigheid. Toch zal deze eenheid niet alleen aan de basis tot stand moeten komen, doch ook aan de top der kerken: de hiërarchie. En hier stoten we op een uiterst teer punt. In de patriarchen en bisschoppen immers zijn de communauté's belichaamd. Er bestaan evenveel (christelijke) communauté's als er hiërarchische structuren zijn. De hiërarchische structuur van patriarch en bisschoppen is zeer innig met het bestaan van de oosterse kerken verbonden. Wie hieraan komt, treft de communauté in een zeer vitaal orgaan. Zij zijn eeuwenlang de beschermers geweest der kudde en zijn het nog. Dat Rome hiervoor niet blind is bewijst o.a. het in 1957 gepromulgeerde gedeelte van de Codex op het Oosters recht, ‘De personis’, waarin met name aan de patriarchen bepaalde bevoegdheden gegeven worden en andere onttrokken en waarin de verhouding tussen de patriarchen en oosterse bisschoppen ten opzichte van kardinalen, nuntii en andere hoogwaardigheidsbekleders nader wordt vastgelegd. De oosterse bisschoppen echter hebben deze canones als een grote discriminatie gevoeld. De regeling heeft dan ook een grote repercussie gehad, met name in de Griekse ritus, welke bij monde van patriarch Maximos een geharnast protest formuleerde. De regeling der bevoegdheden van de bisschoppen ten opzichte van de apostolische werken en hun onderlinge verhoudingen, en met name de positie van de patriarch, zal ongetwijfeld op het aanstaande Concilie aan de orde komen, o.a. als onderdeel van de besprekingen over de plaats van de bisschoppen in de wereldkerk. |
|