| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
ER is gedurende de laatste twee maanden geen sprake geweest van een komkommertijd; de dagbladen en tijdschriften kwamen eerder plaats te kort om alle gebeurtenissen op internationaal terrein te vermelden en van commentaar te voorzien. Als wij de toestand in zijn geheel nemen, kunnen wij slechts constateren, dat de situatie geenszins beter geworden is; integendeel, op vele punten is een huiveringwekkende ontwikkeling opgetreden en er zal grote staatsmanswijsheid vereist worden om alle kwesties tot een juiste oplossing te brengen. Een van de weinige lichtpunten is, dat geen der partijen een oorlog wil, maar men is toch wel gekomen op een punt, waarop de zaken de regeringsleiders erg gemakkelijk uit de hand kunnen glippen; de standpunten staan diametraal tegenover elkaar; beide partijen proberen hoever zij kunnen gaan om zonder oorlog hun doel te bereiken, maar een enkele zenuwachtige reactie van een der ondergeschikten kan een gewapend conflict veroorzaken en dit kan met zich mee brengen, dat het zich tot een kernwapen-oorlog ontwikkelt met al zijn gevolgen.
Als wij de ontwikkeling in de Arabische wereld bekijken, zijn daar allereerst de Frans-Algerijnse moeilijkheden. Na het afbreken van de onderhandelingen in Evian op 13 juni bleef de Gaulle vasthouden aan zijn plan om nog dit jaar tot een oplossing te komen; hij wilde deze bereiken door een overeenkomst of door een deling; i.v.m. deze laatste wilde hij de Fransen in Algerije hergroeperen rond Algiers en Oran; verder sprak hij openlijk over Algerije als over een onafhankelijke staat en over het zelfbeschikkingsrecht, maar niet over de Sahara en over de moeilijkheden met Tunesië n.a.v. Bizerta. De voorlopige Algerijnse regering wees de verdeling natuurlijk van de hand. Langzaam kwamen berichten over een hervatting van de onderhandelingen en op 20 juli werden deze inderdaad heropend op het kasteel Lugrin; zij hadden echter evenmin succes en werden reeds op 28 juli weer afgebroken, daar men het over de Sahara niet eens kon worden. Ook het eenzijdig door Frankrijk afgekondigde bestand werd nu spoedig opgeheven. De kansen op een oplossing zijn intusen nog meer verzwakt; in een vergadering van de Nationale Raad van de Algerijnse revolutie is, naar op 28 augustus bekend werd gemaakt, de meer gematigde Ferhat Abbas uit de voorlopige regering verwijderd en vervangen door de radicaal Ben Khedda, terwijl de vice-premier Belkacem Krim, minister van Buitenlandse Zaken en leider van de delegatie naar Evian en Lugrin, is overgeplaatst naar Binnenlandse Zaken. Al heeft de nieuwe Algerijnse regering zich bereid verklaard tot verdere onderhandelingen, men verwacht toch, dat het uiterst moeilijk zal zijn om nu nog tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen. Is de Gaulle te laat geweest met zijn pogingen? Of heeft de reactie van de colons en in Frankrijk zijn plannen zolang tegengewerkt, dat hij de kans op succes heeft moeten laten voorbijgaan? Bij wie ligt de schuld voor de alleszins waarschijnlijke verslechtering van de situatie? Ook aan Algerijnse zijde is
het spel niet altijd juist gespeeld.
| |
| |
De verhouding tussen Frankrijk en Tunesië verslechterde eveneens. Buorguiba stond volledig aan de Westerse kant, maar het feit, dat Frankrijk in Bizerta ook na de onafhankelijkheid van Tunesië een vlootbasis handhaafde, was een voortdurende bron van ergernis voor hem. Hehaaldelijk heeft hij op terugtrekking der Franse troepen aangedrongen, maar met een te veel aan souvereine minachting voor de opvattingen van Bourguiba vond men in Parijs telkens het ogenblik voor onderhandelingen niet geschikt. Men speculeerde er daar blijkbaar op, dat de situatie van Bourguiba in de Arabische wereld niet sterk genoeg was om iets tegen Frankrijk te ondernemen; immers Bourguiba nam geen deel meer aan de vergadering van de Arabische Liga wegens meningsverschillen met president Nasser van de VAR; verder steunde hij wel de Algerijnse opstandelingen. Maar inzake de Sahara was hij het met hun opvatting, dat deze Algerijns was, geheel oneens en eiste hijzelf een deel ervan op voor Tunesië. Kennelijk heeft de Gaulle de kwestie op de lange baan willen schuiven ook i.v.m. het belang van de oorlogsbasis Bizerta voor Frankrijk in een eventueel nieuw wereldconflict, maar hij overschatte het geduld van zijn tegenstanders. Op 19 juli begon Bourguiba een blokkade aan de landzijde, die spoedig daarop gevolgd werd door gevechten; de Franse troepen sloegen hard - te hard - terug en er vielen talrijke doden en gewonden. Het is mogelijk, dat Tunesië meende gebruik te kunnen maken van de moeilijke positie, waarin Frankrijk verkeerde zowel in Algerije als in de in die dagen zich ontwikkelende crisis rond Berlijn; misschien heeft hij gehoopt met steun van de Verenigde Staten en Engeland de Gaulle tot onderhandelingen te dwingen. Dit laatste zal hem zijn tegengevallen; juist Berlijn dwong beide genoemde machten om de Gaulle te ontzien, al viel hen dit niet gemakkelijk. Opmerkenswaard was, dat ook de Sovjet-Unie slechts aarzelend steund gaf aan de Tunesische eis. Bourguiba
probeerde daarom met succes zijn betrekkingen met de VAR te verbeteren, maar dit bracht hem niet veel nader tot zijn oorspronkelijk doel. Aangenomen mag worden, dat noch Bourguiba, noch de Gaulle dit conflict hebben gewild; dit bleek ook uit het voorzichtige optreden van beide partijen na afloop van de gevechten. Van beide zijden bleef men verklaren, dat de kwestie door onderhandelingen moest worden opgelost, maar tot nu toe is hier niets van terecht gekomen. Ook niet op aandrang van de Veiligheidsraad, waaraan het conflict door Tunesië was voorgelegd, want de Gaulle wenst geen inmenging van deze instantie in deze volgens hem zuiver Frans-Tunesische aangelegenheid. Na veel moeite lukte het Bourguiba de benodigde 50 handtekeningen te verzamelen voor het bijeenroepen van een speciale bijeenkomst van de Algemene Vergadering der V.N., die na lang beraad toch ook niet verder ging dan aandringen op directe onderhandelingen tussen de betrokken partijen. Frankrijk boycotte deze bijeenkomst en men is nog geen stap verder.
Een derde moeilijkheid in de Arabische wereld - Koeweit - is voorlopig opgelost. Op 19 juni 1961 werd de protectoraatsovereenkomst tussen Koeweit en Engeland, daterend van 1899, beëindigd. Onmiddellijk wenste Irak dit gebied te annexeren; het was duidelijk, dat Irak het gemunt had op de geweldige olierijkdom van het sjeikdom, reden waarom ook in Engeland en elders grote belangstelling voor dit gebied bleef bestaan. Premier Kassem kreeg nu niet alleen Engeland tegenover zich, maar ook de overige Arabische landen, die of zelf deze olierijkdom willen bezitten, of hem niet aan Kassem gunnen vanwege de machtsvermeerdering, die daarmee voor hem gepaard zou gaan. Koe- | |
| |
weit verzocht Engeland om weer troepen aan land te zetten ter bescherming tegen een Iraakse aanval; Londen willigde dit verzoek in, maar joeg daarmee de Arabische Liga tegen zich in het harnas, daar deze hierin een herstel van de Engelse koloniale macht zag. Toen Koeweit - natuurlijk tegen de zin van Irak - tot de Arabische Liga werd toegelaten, kwam men overeen, dat de Engelse troepen door manschappen van de Arabische Liga zouden worden vervangen.
Hoe gevaarlijk deze en enkele andere situaties in de wereld ook zijn, zij zijn op dit ogenblik toch slechts kinderspel vergeleken bij de moeilijkheden rond Berlijn. Er is reeds onmiddellijk na het tot stand komen van de Berlijnse regeling in 1944 op gewezen, dat hiermee een uiterst moeilijke en gevaarlijke situatie werd geschapen. Deze is in de loop der jaren steeds ernstiger geworden; in 1948 deed Rusland reeds een poging om door middel van de blokkade het Westen te dwingen zich uit Berlijn terug te trekken. Nadat dit mislukt was, verliepen er enkele jaren voor de zaak weer op de spits werd gedreven. In 1958 begon Chroestsjef te spreken van West-Berlijn als van een graat in zijn keel, die er noodzakelijk uit moest worden verwijderd; hij wilde een vrede sluiten met beide Duitslanden en als het Westen hier niets voor voelde zou de Sovjet-Unie een vredesverdrag met de DDR sluiten; hierdoor zouden de toegangswegen tot West-Berlijn onder contrôle komen van Ulbricht, wiens staat door de Westelijke mogendheden niet werd erkend. Ook van de dreigementen van 1958 werd niets uitgevoerd, maar in de loop van dit jaar sneed Chroestsjef de zaak opnieuw aan.
Een van de redenen, waarom hij meende te moeten optreden, is ongetwijfeld het grote gat, dat West-Berlijn vormde in het ijzeren gordijn. In de loop der jaren zijn ontelbare Oost-Duitsers erin geslaagd via deze weg naar het Westen te vluchten; zij bewezen daarmee, dat de toestanden in hun land niet rooskleurig waren, maar bewerkten tevens, dat deze op medisch, onderwijskundig en economisch gebied voortdurend slechter werden. Men verwachtte echter een afgrendeling pas na het sluiten van een vredesverdrag tussen de Sovjet-Unie en de DDR en dit laatste zou, zo meende men, niet eerder dan tijdens of na het partijcongres in Moskou in oktober plaats hebben. Toen de stroom vluchtelingen echter catastrofale vormen begon aan te nemen, heeft Ulbricht zijn invloed in Moskou gebruikt om de maatregelen te bespoedigen en op zondag 13 augustus werd dwars door Berlijn een betonnen muur opgeworpen, waardoor het bijna onmogelijk werd van Oost naar West te gaan. Aanvankelijk werd verkeer van West naar Oost nog wel toegelaten, maar spoedig werd ook dit praktisch onmogelijk gemaakt. Incidenten deden zich voor, gelukkig zonder ernstiger gevolgen.
Dit plotseling optreden verwekte een hevige reactie in het Westen; in West-Duitsland eiste men tegenmaatregelen, waarbij de West-Berlijnse burgemeester, Brandt, enige graden feller reageerde dan bondskanselier Adenauer. Aanvankelijk dacht men aan een economische blokkade van Oost-Duitsland of van het hele Oost-bloc; misschien heeft president Kennedy een ogenblik zijn gedachten in die richting laten gaan, maar noch Macmillan, noch de Gaulle, noch uiteindelijk Adenauer wensten dergelijke maatregelen, omdat deze tenslotte slechts de economische toestanden van de Oost-Duitse bevolking konden verslechteren en hieruit het gevaar zou ontstaan van een opstand tegen het regime. Zonder Westelijke steun zou deze uitzichtloos zijn en met deze steun zou hij gevolgd zijn door een algemene oorlog, die het Westen niet kon en wilde riskeren. Wel protesteerde het Westen tegen de afsluiting, waarschuwde het uitdrukkelijk, dat
| |
| |
het zijn rechten in West-Berlijn zou handhaven en dat het ev. met geweld zijn recht op onbelemmerde toegang tot West-Berlijn zou verdedigen. Men deed zo alles om te voorkomen, dat Moskou zou menen rustig verder te kunnen gaan, zonder dat de Westelijke mogendheden ernstige tegenmaatregelen zouden nemen. Men liet het niet bij papieren maatregelen; de Westelijke drie versterkten symbolisch hun troepen in hun stadsdeel en staken daarmee de bewoners een hart onder de riem; bovendien bracht de Amerikaanse vice-president, Lyndon Johnson, een bezoek aan de bedreigde stad.
Ook Chroestsjef versterkte zijn positie; de in Rusland voorgenomen demobilisatie werd - evenals die in de Verenigde Staten - opgeschort; het ontzaglijke succes van de tweede Russische ruimtevaarder, Titov, die 17 maal om de aarde cirkelde, werd door hem uitgebuit met de opmerking, dat met deze lanceerinrichting de zwaarste kernbommen naar elk punt van de wereld konden worden gezonden; en tenslotte verklaarde hij op 31 augustus, dat de Sovjet-Unie de proeven met kernwapens zou hervatten. Hiertussen door verklaarde hij zich voortdurend bereid tot onderhandelen, maar het kwam er eigenlijk op neer, dat dit alleen kon gebeuren op de voorwaarden van Moskou. Van belang bij dit laatste is, dat hij zei de toegang tot West-Berlijn te willen garanderen ook na sluiting van een vredesverdrag.
In het Westen ziet men in, dat het noodzakelijk is te onderhandelen, maar is men het niet eens over het tijdstip. Speciaal de Gaulle ziet op dit ogenblik weinig heil in directe onderhandelingen; het lijkt erop, dat hij zijn zin krijgt, daar men nu gaat proberen om tot informele besprekingen met de Sovjet-Unie te komen tijdens de op 19 september beginnende Algemene Vergadering der V.N.
Wat wil Chroestsjef nu eigenlijk? Op deze vraag kunnen alleen maar nieuwe vragen volgen. Einde juli beloofde hij in zijn nieuwe partijprogram aan het Russische volk de heilstaat tegen 1980 te hebben verwezenlijkt; in deze geweldige plannen past geen wereldoorlog; hoogstens zou hij een oorlog kunnen gebruiken, als zijn plannen dreigen te mislukken. Mogelijk zit er achter zijn houding het intern communistisch conflict tussen de Sovjet-Unie en communistisch China en wil hij aan Mao duidelijk maken, dat zijn coëxistentie-politiek altijd te vervangen is door een andere en hardere. Het kan zijn, dat hij alleen maar probeert hoever hij kan gaan zonder oorlog; dat hij door het stellen van kleine voldongen feiten, om welke het Westen geen oorlog kan en wil beginnen, zijn positie steeds meer wil vooruitschuiven. Om deze laatste reden is het van belang, dat de Amerikaanse president duidelijke taal heeft gesproken.
Een andere mogelijkheid is, dat hij invloed tracht uit te oefenen op de verkiezingen in West-Duitsland op 17 september a.s., Misschien verwacht hij iets meer van de socialistische candidaat voor het bondskanselierschap, Brandt, dan van de door hem zo verguisde Adenauer. Ontegenzeggelijk heeft de West-Berlijnse burgemeester de wind in de zeilen. Adenauer moest als verantwoordelijk regeringspersoon bedachtzamer reageren dan Brandt, die dus het volk makkelijker kon aanspreken; het feit, dat de Amerikaanse vice-president een bezoek bracht aan West-Berlijn, schreef Brandt op zijn rekening bij, terwijl tevens aan Adenauer zijn late komst naar West-Berlijn kon worden verweten. Als de huidige bondskanselier echter te verstaan geeft, dat zijn tegenstander de steun van Chroestsjef geniet, handelt hij niet alleen - zacht gezegd - ontactisch, maar weet hij ook heel goed, dat dit niet waar is. Brandt is even anti-commu- | |
| |
nistisch als Adenauer en Moskou kiest hier van twee kwaden het hun inziens minste.
Mogelijk is in de Berlijnse crisis de houding der niet-verbonden landen van belang. Deze landen, die misschien met opzet de benaming neutralistisch hebben laten varen, kwamen op 1 september te Belgrado bijeen en werden dus onmiddellijk geconfronteerd met de Russische hervatting van de proeven met kernwapens. Van hun afkeuring zal Moskou zich wel niet veel aantrekken, maar het feit, dat Kennedy tot nu toe de kernproevenstop voor zijn land niet heeft opgeheven en zich blijft inspannen om een akkoord hierover met Rusland te bereiken, zal de wereldopinie en dus ook die in de niet-verbonden-landen ten gunste van het Westen richten.
J. Oomes
| |
België
Nu de binnenlandse politieke bedrijvigheid na de vakantie hernomen werd, is het andermaal opvallend hoe de meest actuele problemen waarvoor de regering zich geplaatst ziet, en die in gegeven omstandigheden zelfs haar bestaan zouden kunnen bedreigen, slechts een uitdrukking zijn van sedert lang bestaande spanningen, die inherent zijn aan het staats- en maatschappijtype waarin wij leven. Sedert jaren dragen wij dezelfde problematiek met ons mee. Met één slag er een oplossing aan geven, is onmogelijk, en ongetwijfeld is het dit besef dat aan de doorgewinterde politicus dat soort gelatenheid verleent dat soms zo ergerlijk is voor de actieve volgeling.
Als eerste in de rij van die oude problemen komen de Vlaams-Waalse verhoudingen. Eerste-minister Lefèvre heeft voor de vakantie beloofd dat zijn regering voor het einde van het jaar een oplossing van de taalgrensmoeilijkheden zal voorleggen, een belofte die ook door zijn trouwste volgelingen met enige twijfelzucht onthaald is. Op het ogenblik dat we dit schrijven, weten we niet welke formule de regering aan het parlement zal voorstellen. Evenmin kunnen we raden hoe ze er in zal slagen, uit het uitgebreide dossier der Vlaams-Waalse verhoudingen een reeks actuele punten, met beperkte draagwijdte, en oplosbaar, politiek tot rijpheid te brengen en op te lossen. In zo ver de Vlaams-Waalse verhoudingen taalgrensaspecten vertonen, leiden zij in hoofdzaak tot het probleem van Brussel, maar daarmee komt men reeds zo dicht tot de wezenlijke problematiek van de eenheidsstaat-in-se, dat het moeilijk wordt om (voor het einde van het jaar....) met een oplossing voor de dag te komen. De culturele autonomie als algemeen opzet, zich uitend in een gesplitst ministerie van onderwijs en een dubbel apparaat van collectieve voorlichting en cultureel beleven in radio en T.V.: dat zijn desiderata die door de politiek bewuste Vlamingen van rechtse observantie met een grote eensgezindheid naar voren gebracht worden. De Culturele Raad voor Vlaanderen sprak er zich publiek voor uit. Er is een massale Vlaamse betoging te Brussel in voorbereiding voor de maand oktober.
Indien we echter betwijfelen of de regering de door dhr. Lefèvre zelf bepaalde vervaldag inzake de taalgrensregeling zonder zware schade te boven zal komen, dan is het niet alleen om wille van de boven aangeduide verwikkeling, maar ook wegens de aanwezigheid van een speciale factor op de achtergrond. Indien dhr. Renard alleen maar federalisme wilde, zou hij geen novum in de Belgische politiek zijn. Federalistische tendenties in een of andere vorm zijn in
| |
| |
het politieke leven van dit land steeds aanwezig geweest. Vele generaties van Vlaamse intellectuelen hebben aan het openbaar leven deelgenomen met de wens, federalisme, decentralisatie, zelfbestuur, autonomie een stap dichter bij de verwezenlijking te brengen. Al deze termen betekenen vanzelfsprekend niet hetzelfde, maar ze sloten aan bij een gelijkgericht streven. Dhr. Renard plaatst zich echter op een speciaal vlak door de nieuwe actiemiddelen welke hij inschakelt: de syndicale dynamiek. Een federalistische politiek, gedragen door revolutionair evoluerende arbeidersmilieus: dat is in Vlaanderen nog niet te zien geweest. Het verleent aan de gedragingen van dhr. Renard een vooralsnog moeilijk te bepalen draagwijdte, waarin het federalistisch element wellicht niet eens het meest belangrijke is voor de toekomst.
De regering wil ook iets veranderen in de beheersverhoudingen - zo niet in de eigendomsverhoudingen - van de basisindustrieën, en als aanvangspunt koos zij de kolenmijnen, met haar plannen inzake een steenkolendirectorium. Eigenlijk was dit te verwachten. Wanneer zelfs een regeling met een zo sterke socialistisch-christelijk democratische deelname als de huidige geen economische structuurproblemen aandurft, dan kan men het socialisme als vernieuwende kracht afschrijven. Het regeringsontwerp is uiterst gematigd, wordt echter door de behoudsgezinden toch bestreden, niet zozeer om wille van de inhoud zelf als wegens het verder liggende perspectief van een later volgende, dieper ingrijpende staatsbeïnvloeding van de economische basissectoren, door economische planning en door gewijzigde beslissings- en eigendomsbevoegdheid op bedrijfseconomisch plan. Het lijkt allemaal nog ver af te liggen in België, ware het niet dat ook in dit verband dhr. Renard aangetoond heeft dat er in dit land nog bewegingsvrijheid overblijft voor revolutionaire krachten.
Tamelijk dor, maar in haar onmiddellijke werking wellicht het meest actueel van al, dient de fiscale hervorming zich ten slotte eveneens aan als een der grote moeilijkheden van de regering Eyskens. Ook dit is alweer een oud probleem, dat zich in alle oude industriestaten met welfare-programma's stelt, verbonden met bestendige deficits in de grote sociale fondsen en in de begrotingen van de centrale en de ondergeschikte besturen. De syndicale vleugel van de regering beschikt thans over voldoende invloed en over een soort fiscaal-financiële intelligentia, om iets meer te willen dan fragmentaire hervormingen van het belastingswezen. Ze willen ‘de fiscale hervorming’, waarover in de voorbije jaren zoveel geschreven is, maar die door het ministerie van financiën nooit ernstig kon gewild worden, ook niet wanneer aan de leiding van het departement een minister stond die over het onderwerp geschreven en gesproken had toen hij in de oppositie stond. Niets laat zich zo moeilijk hervormen als het belastingsstelsel, vooral wanneer het onsamenhangend en onlogisch is als het onze. De overschakeling naar een schijnbaar eenvoudiger stelsel met enkelvoudige heffing is vaak onmogelijk of toch zeer moeilijk en leidt meestal tot nog meer verwarring. Dit wordt thans met klem voorgehouden door conservatieve kringen; op de koop toe wordt minister Dequae ervan verdacht, alleen maar een organische verandering van de fiscaliteit te verlangen om wille van de meeropbrengst. Dhr. Dequae heeft o.i. te veel gezond verstand om zulk een wanverhouding tussen doel en middelen in de regeringspolitiek in te voeren. Maar hij staat ongetwijfeld aan het meest bedreigde punt van het politieke front.
|
|