| |
| |
| |
Paul Ruys S.J.
Duitsland en Berlijn anno 1945
DE huidige spanning tussen Oost en West, waarvan Berlijn het voorwendsel is, staat een serene studie van de gebeurtenissen welke aan de oorsprong liggen van het eigenaardig statuut van de voormalige Duitse hoofdstad, wel een beetje in de weg, doch wil men enigszins begrijpen welke de ware inzet is van de tegenwoordige crisis en welke de onomstotelijke rechten zijn van de betrokken partijen, dan wordt zulk een studie onontbeerlijk. Als wij thans lezen dat het statuut van Berlijn een ‘ongerijmdheid’ is, dat de oorsprong ervan een donker ‘mysterie’ is en dat zij die er verantwoordelijk voor zijn, wel ‘krankzinnig’ moeten geweest zijn, dan kunnen dergelijke uitlatingen alleen toegeschreven worden aan wrevel of angst: zij berusten op geen enkel objectief geschiedkundig gegeven. Het Vier-Machten-statuut, dat in 1945 werd uitgedacht, was op dat ogenblik alles behalve een ongerijmdheid; hoe het ontstaan is, is helemaal geen mysterie: nu het Department of State omvangrijke collecties heeft gepubliceerd over de conferenties van Yalta, Teheran en Potsdam, zijn we voldoende gedocumenteerd; de personen die verantwoordelijk waren voor het bezettingsplan, zetelden in de Europese Raadgevende Commissie (European Advisory Commission) in 1944 én 1945, en hun namen zijn bekend: John G. Winant voor de Verenigde Staten, Sir William Strang voor Groot-Brittannië en Fedor T. Gusev voor de Sovjet-Unie; het waren eervolle onderhandelaars, die zich bewust waren van het belang van hun opdracht, inzicht hadden in de alternatieve oplossingen die voor hen openstonden en hun keuze vastlegden in het besef, de belangen van hun respectievelijke naties oprecht te dienen.
Als we de gebeurtenissen en stellingnamen die het Vier-Machten-statuut van Berlijn hebben bepaald, eerlijk willen onderzoeken, en tot enig resultaat willen komen, dan moeten we vooraf toch enkele elementaire regelen in acht nemen. Het bezettingsstatuut van Berlijn werd reeds gedurende de oorlog ontworpen en wel in de laatste fase van de oorlog, welke gekenmerkt was door uiterst snelle veranderingen in de militaire en politieke verhoudingen, zowel tussen de oorlogvoerende landen als tussen de leden van de coalitie die tegen het Derde Rijk oprukte. Het was niet uitsluitend als een militaire maatregel bedoeld, maar in de eerste plaats als een politieke daad die de uitroeiing van het militarisme en het nazisme in Duitsland tot voorwerp had. Tegen Nazi-Duitsland vocht niet het leger van één Staat, maar de legers van een coalitie die slechts samen werd gehouden door één band: de wil om de gemeenschappelijke vijand te vernietigen. In deze strijd moesten de Geallieerden steeds een hoge prioriteit blijven toekennen aan hun solidariteit en het was geen daad van politieke zwakheid, er naar te streven deze solidariteit ook na de oorlog te bewaren.
Met inachtneming hiervan kunnen wij dan de ontstaansgeschiedenis van het Vier-Machten-stelsel proberen te reconstrueren. Wij zullen achtereenvolgens onderzoeken welke de toestand was in Duitsland aan het einde van de oorlog; welke de inzichten van de Geallieerden waren betreffende de politieke toekomst van Duitsland, en daarbij aansluitend, welke hun plannen waren voor de bezetting van het land; welke de militaire toestand was aan het einde van de vijande- | |
| |
lijkheden; tenslotte, welke regelingen getroffen werden om de toegang van de Westerse machten tot Berlijn te verzekeren.
| |
Berlijn, hoofdstad van het Derde Rijk
Nadat hij de mislukking van het offensief in de Ardennen had meegemaakt vanuit het Hoofdkwartier-Westen te Ziegenburg (Hesse), was Hitler op 16 januari 1945 naar Berlijn teruggekeerd. Naar het Hoofdkwartier-Oosten te Rastenburg (Oost Pruisen) kon hij niet meer terug: de Russen waren op 13 januari in dit gebied hun wintercampagne begonnen. Hitler had zijn hoofdkwartier in de bunkers van de Rijkskanselarij opgeslagen in het grootste geheim. Eerst op 22 april, op het ogenblik dat hij zijn voornemen te kennen gaf, de stad niet meer te zullen verlaten, werd de Berlijnse bevolking op de hoogte gebracht van de aanwezigheid van de Führer. Dezelfde dag werden de eerste Russische tanks opgemerkt in de nabijheid van de Duitse hoofdstad en werd het duidelijk dat Berlijn het lot van Stalingrad en Warschau niet zou bespaard blijven. Op 20 april hadden de ministeriële departementen met hun archieven Berlijn verlaten; zij werden geëvacueerd deels naar het Noorden in de omgeving van Lübeck en deels naar het zuiden in de buurt van München. Göring verliet Berlijn in de richting van Beieren, Himmler en Ribbentrop vluchtten naar het noord-westen. Toen op 25 april de slag om Berlijn begon, was Hitler daar alleen achtergebleven met enkele medewerkers waarvan Göbbels de voornaamste was. Toen Keitel op 29 april Hitler berichtte dat de opmars van het leger dat vanuit Mecklenburg de hoofdstad moest komen ontzetten, gestuit was, besloot de Führer zich het leven te benemen. Hij schreef zijn testament, wees admiraal Dönitz als zijn opvolger aan en in de namiddag van 30 april pleegde hij zelfmoord. Twee dagen later was Berlijn door de Russen veroverd.
Op zichzelf reeds belangrijk, hadden deze gebeurtenissen nog een diepere betekenis: zij raakten het wezen zelf van het Duitse volk. In de twaalf jaar van zijn bestaan had het Nationaal-Socialistisch regime haast alle aspecten van het nationale leven in Duitsland doortrokken. Het had zijn wil opgedrongen aan het maatschappelijk leven in al zijn verscheidenheid. Alleen de kerkgemeenschappen waren er gedeeltelijk in geslaagd, aan zijn greep te ontsnappen. Heel het staatsapparaat was gericht op de verwezenlijking van de nazi-ideologie en op alle niveaus van de staatkundige organisatie waren de sleutelposities in handen van partijleden. Met de dood van Hitler verdween niet alleen het naziregime, maar ook elk maatschappelijk verband dat een volk bijeenhoudt en meteen de Duitse natie. Met de militaire nederlaag stortte het politiek regime in, met het politiek regime viel het maatschappelijk bestel uiteen. Met de ondergang van het Hitler-bewind bleef er in Duitsland geen gezag over dat de regering van het land kon overnemen op voorwaarden die door de zegevierende mogendheden aanvaard konden worden.
In 1944 hadden de Geallieerden een ontwerp van capitulatie voor Duitsland voorbereid. Naast een verklaring van militaire overgave hield dit stuk ook bepalingen in voor een politieke capitulatie. Alleen de militaire capitulatie werd aan het Duitse Opperbevel ter ondertekening voorgelegd. Het ontwerp van politieke overgave bleef ongebruikt, omdat er geen enkele Duitse regering meer bestond die de verantwoordelijkheid op zich kon nemen de Duitse Staat te binden én tegenover het Duitse volk én tegenover de zegevierende mogend- | |
| |
heden. Wel lieten de Geallieerden de ‘regering’ Dönitz tot 25 mei bestaan, zij deden zelfs moeite, de wettelijkheid van dit bewind te toetsen, maar verder ging het niet en kon het ook niet gaan. Dönitz was tot aan Hitlers dood het nazi-regime trouw gebleven; noch voor het Duitse volk, noch voor de gemeenschap van Staten kon zijn ‘regering’ de continuïteit van de Duitse Staat verzekeren. Alleen een eenzijdige verklaring van de coalitie der zegevierende Staten kon de bestendiging van de Duitse Staat na de nederlaag waarborgen. Dit deden zij dan ook in de Proclamatie van 5 juni, waarin zij o.m. afkondigden dat alle machten, ook de politieke, door hen zouden worden uitgeoefend. Indien Duitsland in een min of meer nabije toekomst over een eigen Staat zou beschikken, dan zou die Staat in hoge mate de emanatie zijn van de bezettende machten. Op de bezetters kon de toekomstige Duitse regering (of konden de toekomstige Duitse regeringen) geen verhaal laten gelden. Indien Duitsland één zou blijven, dan zou het niet zijn krachtens overeenkomsten gesloten tussen de overwonnenen en de overwinnaars, maar krachtens verbintenissen van de zegevierende mogendheden onder elkaar.
Berlijn had aldus elke politieke betekenis verloren. Met het verdwijnen van het Nazi-bewind, verdween ook de politieke symbolische waarde die aan de hoofdstad was gehecht. Met het verlies van haar politieke waarde, verloor de stad ook alle militair belang. In die zin had Eisenhower gelijk, meer belang te hechten aan de totale vernietiging van de Duitse strijdkrachten dan aan de verovering van Berlijn. In de beperkte context van de gebeurtenissen in de lente van 1945 en met het doel voor ogen, een einde te maken aan de oorlog tegen Nazi-Duitsland, was zijn inzicht juist. Kortzichtig was het echter met betrekking tot de toekomst en in verband met de verhoudingen met de Russische bondgenoot. Berlijn had immers wel alle betekenis verloren als zetel van de naziregering, maar het zou er nu, krachtens de overeenkomsten tussen de Geallieerden, een nieuwe krijgen als zetel van het vierledig militair bewind. Berlijn werd het symbool van een nieuwe politieke waarde: het statuut van de stad symboliseerde niet alleen de hoop op eenheid die aan Duitsland gewaarborgd bleef door de zegevierende machten, doch vooral de solidariteit van de Geallieerden ten overstaan van de toekomst van Duitsland. De Russen hadden een dubbele grond voor hun aanspraken op de stad: het feit dat zij Berlijn hadden veroverd en de overeenkomsten met de Amerikanen en de Engelsen. Deze laatsten konden zich alleen op de overeenkomsten met de Sovjets beroepen om hun aanspraken op aanwezigheid in de stad te vestigen. Van meet af aan was hun positie in Berlijn aldus een tikje ondergeschikt aan die van de Russen.
Het Vier-Machten-statuut van Berlijn werd tussen mei en juli 1945 reeds bepaald door de opvattingen welke de zegevierende mogendheden afzonderlijk koesterden omtrent de toekomst van heel Duitsland. De politieke toekomst van Duitsland was zelf afhankelijk van de regelingen die getroffen waren voor de bezetting van het land. Welk gebied elk der veroveraars zou bezetten, hadden zij onder elkaar in akkoorden vastgelegd, maar uiteindelijk kon ieder zijn gebied nog omschrijven overeenkomstig hetgeen hij zelf feitelijk had veroverd.
| |
De politieke toekomst van Duitsland
De Geallieerden beoogden niet alleen de militaire nederlaag van het Derde Rijk, zij wilden bovendien het Duitse militarisme en nationaal-socialisme vernie- | |
| |
tigen. Zij wilden m.a.w. de maatschappelijke organisatie van Duitsland zo beïnvloeden, dat dit land in de toekomst niet meer in staat zou zijn de vrede te verstoren zoals het nu reeds tweemaal had gedaan in één generatie. Om dit doel te bereiken werden verschillende middelen uitgedacht: volledige ontwapening, neutralisatie, ontmanteling van de zware industrie (Plan Morgenthau), een verregaande decentralisatie waarin Pruisen zijn overwicht zou verliezen, en ten slotte een verdeling van Duitsland in verschillende zelfstandige Staten. Op de Conferentie van Teheran, in december 1943, werd het onderwerp door de Grote Drie aangesneden. Roosevelt stond een verdeling van Duitsland in vijf zelfstandige Staten voor; Churchill vond het beter Duitsland in tweeën te delen en wees op de voordelen van de oprichting van een Donau-federatie, waarvan Beieren en Oostenrijk de voornaamste componenten zouden zijn; Stalin ging akkoord met het principe van de verdeling, doch sprak zich niet uit over de wijze waarop die zou moeten geschieden. In Teheran werd echter nog geen enkele verbintenis aangegaan betreffende een mogelijke verdeling van Duitsland. Te Yalta, in februari 1945, werd het onderwerp opnieuw aangesneden. Stalin en Molotov drongen er op aan dat de Grote Drie tot een beslissing en een vast akkoord zouden komen. Churchill en Eden, gevolgd door Roosevelt, bleven aarzelen en weigerden zich te binden. In het Protocol van de Conferentie werd het woord verdeling (dismemberment) toch ingelast in het ontwerp van de capitulatie-voorwaarden die aan Duitsland zouden opgelegd worden. De tekst luidde: ‘Het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika en de Sovjet-Unie zullen met betrekking tot Duitsland het opperste gezag bezitten. In de uitoefening van dit
gezag zullen zij maatregelen van dien aard nemen, met inbegrip van volledige ontwapening, demilitarisatie en verdeling, die zij onontbeerlijk achten voor de toekomstige vrede en veiligheid’. Zes weken later liet Churchill echter reeds horen dat hij met een verdelingsplan geen vrede kon nemen zolang zijn twijfels omtrent de Russische bedoelingen niet waren opgeklaard. Roosevelt scheen nog meer terughoudend te zijn. Het Morgenthau-plan, dat van Duitsland een agrarisch land wilde maken en dat Roosevelt in september 1944 had goedgekeurd, had hem heel wat last bezorgd bij zijn onmiddellijke medewerkers en had hem niet gediend in de presidentiële kiescampagne. Ook had hij niet gewacht om zijn beslissing te herroepen en hij had er bij verklaard dat hij niet meer te vinden zou zijn voor enig plan met betrekking tot de politieke toekomst van Duitsland vóór de militaire overwinning. Deze ervaring moet zijn houding te Yalta verklaren en verklaart ook dat de Geallieerde mogendheden op het ogenblik van de zegepraal helemaal geen plan en geen onderlinge overeenkomsten hadden aangaande het politieke lot van het verpletterde Duitsland.
De eerste die na de zegepraal zijn mening te kennen gaf, was Stalin. Ter gelegenheid van een overwinningsfeest voor het Rode Leger op 9 mei 1945 verklaarde hij dat de Sovjet-Unie de victorie vierde, maar dat het niet in haar bedoeling lag, noch om Duitsland te verdelen, noch om Duitsland te vernietigen. Toen Harry Hopkins, de persoonlijke gezant van Roosevelt op het einde van de maand uitleg vroeg van deze verklaring, kreeg hij ten antwoord dat dit alles tussen de Geallieerden een open vraag was gebleven en dat zij de zaak zouden moeten uitmaken op hun eerstkomende ontmoeting. De leiders van de coalitie vonden elkaar terug te Potsdam (17 juli - 2 augustus 1945) en bespraken er hun politiek ten overstaan van Duitsland. De idee van de verdeling werd
| |
| |
opgegeven: voor de Amerikanen en de Engelsen bleef de verdeling een bevredigende oplossing van het Duitse vraagstuk, indien de Duitsers haar zelf zouden bevorderen; de Russen wilden er niet meer van horen. Als richtlijn werd dan vastgelegd, dat Duitsland als een economische eenheid zou behandeld worden en dat nationale en democratische Duitse instellingen van onderaan zouden worden opgebouwd, eerst op het niveau van de gemeente en de provincie en pas later op het niveau van het centraal bestuur. In de grond betekende dit dat de bezettende machten naar eigen goeddunken in Duitsland zouden kunnen optreden en dat de politieke toekomst van het land bleef afhangen van hun optreden in hun respectievelijke zones en van de overeenkomsten welke zij onder elkaar wilden sluiten en naleven.
| |
De bezettingsakkoorden
Welke waren nu de verbintenissen welke de Geallieerden tegenover elkaar hadden aangegaan betreffende de bezetting van Duitsland? In de eerste plaats is er het Protocol betreffende de bezettingszones in Duitsland en Groot-Berlijn, dat op 12 september 1944 te Londen gesloten werd in de boezem van de Europese Raadgevende Commissie. Dit akkoord werd op 14 november 1944 herzien en voor de opening van de Yalta-Conferentie door de drie betrokken regeringshoofden bekrachtigd. Duitsland werd in vier zones verdeeld: een oostelijke onder Russische, een noord-westelijke onder Britse, een zuid-westelijke onder Amerikaanse, en de zone van Groot-Berlijn onder een gemeenschappelijke bezetting. Gedurende de Potsdam-Conferentie, op 26 juli 1945, werd dit akkoord nogmaals geamendeerd om ten koste van het territoir door de Amerikanen en Engelsen bezet, een zone in Duitsland en een sector in Berlijn in te ruimen voor de Fransen.
De grootste moeilijkheden in het totstandkomen van deze overeenkomst kwamen niet van de Russen, maar van de Amerikanen en de Engelsen, die elk beslag wilden leggen op de rijke noord-westelijke zone met de Noordzeehavens en het Ruhrgebied. Uiteindelijk zagen de Amerikanen af van hun aanspraken, doch zij eisten de havens van Bremen en Bremerhaven op, alsmede vrije toegangswegen naar hun zone. Aldus ontstond de paradoxale toestand, dat in het Protocol de Engelsen aan de Amerikanen een vrije toegang verzekerden naar de Amerikaanse zone, maar dat noch de Amerikanen noch de Engelsen gelijksoortige garanties vorderden van de Russen om hun vrije toegang naar hun sectoren in Berlijn te verzekeren. In de boezem van de Europese Raadgevende Commissie werd verder op 14 november 1944 een overeenkomst ondertekend die het bestuursapparaat van de bezettende machten in Duitsland regelde. Het hoofdprincipe van beheer luidde als volgt: ‘Het opperste gezag in Duitsland zal worden uitgeoefend, op instructie van hun respectievelijke regeringen, door de Opperbevelhebbers van de strijdkrachten van de Verenigde Staten, van het Verenigd Koninkrijk en van de Sovjet-Unie, ieder in zijn eigen bezettingszone, en ook gezamenlijk, in aangelegenheden die Duitsland in zijn geheel aangaan, in hun hoedanigheid van leden van het opperste orgaan van beheer dat door deze overeenkomst wordt opgericht’. Deze bepaling, die nogal onhandig was opgesteld, was vatbaar voor een dubbele interpretatie. Zij kon worden uitgelegd als de bevestiging van de suprematie van de zone-commandanten elk in zijn zone of als de bekrachtiging van het principe volgens welk het college, door de be- | |
| |
heerscommissie gevormd, een ruime bevelsmacht uitoefent over de commandanten in de respectievelijke zones. Dit betekende dat, indien er ooit bevoegdheidsgeschillen zouden ontstaan, de zone-bevelhebbers het laatste woord zouden hebhen in toepassing van het principe beati possidentes, met als
gevolg een feitelijke verdeling van Duitsland. Te Potsdam probeerde Truman tevergeefs deze bepaling te verduidelijken (versta: te wijzigen) door een vervangtekst in te dienen waarin het opperste gezag in onbetwistbare termen aan het college van de Vier werd toegekend. Zijn voorstel werd door Stalin zonder meer van de hand gewezen, onder voorwendsel dat het nutteloos was een reeds goedgekeurde tekst opnieuw aan de orde te stellen. Het gevolg was uiteindelijk dat het gezag van de Commandant elk in zijn zone - en elk in zijn sector van Berlijn - het onvermijdelijk moest winnen van de collegiale instellingen. De verdeling van Duitsland, waartoe geen enkel der zegevierende mogendheden zich had willen binden, werd aldus een werkelijkheid, voortvloeiend uit de feitelijke verdeling van het gezag over de verschillende bezettingszones. Ieder van de bezetters kon nu blijven beweren dat hij aan de politieke eenheid van Duitsland vasthield en aldus het Duitse volk paaien. Maar ieder hield het pand van zijn bezettingszone in de hand en kon dus voorwaarden stellen voor die eenheid: de eenheid zou niet verwezenlijkt worden, tenzij Duitsland in zijn geheel een politieke richting insloeg en instellingen aanvaardde die overeenstemden met de belangen van de ene of de andere bezetter. De verdeeldheid tussen de bezetters moest dan als onvermijdelijk gevolg de verdeling van Duitsland hebben.
| |
Het uitspelen van het vuistpand
Toen de Duitse legers de wapens neerlegden, bleef er van de factoren die de eenheid van de Duitse Staat konden waarborgen, niet veel meer over: Berlijn had gecapituleerd uitsluitend in de handen van de Russen, het Duitse staatsapparaat was ineengestort met de zelfmoord van de Führer, de preëminentie van de zone-commandanten in hun respectievelijke bezettingszones boven het gezag van het college der Vier was in de akkoorden tussen de hoofden van de coalitie erkend. Maar vóór alles voltrokken was, speelde nog een laatste factor mee die niet zozeer betrekking had op de verhoudingen van de coalitie tegenover Duitsland als wel op de verhoudingen tussen de leden van de coalitie zelf. Elk voor zich moesten zij het antwoord geven op de volgende vraag: zouden zij zich in hun gedragingen laten leiden door de rechten welke zij verworven hadden door de verovering van Duits grondgebied, of door de rechten welke zij onder elkaar hadden bedongen en in formele akkoorden vastgelegd? Naar gelang zij zich lieten leiden door het ene of het andere principe zouden er voor hen zelf, voor hun onderlinge betrekkingen en voor de toekomst van Duitsland een hele reeks van haast onherroepelijke gevolgen uit voortvloeien. In hun wederzijdse betrekkingen zouden de leden van de coalitie zich zowel op het ene als op het andere beginsel beroepen, naargelang zij er baat bij vonden of naargelang zij min of meer waarde hechtten aan de bestendiging van hun alliantie.
Na de verovering van Berlijn beriepen de Russen zich op hun veroveringsrechten om het beheer van de gehele hoofdstad in handen te nemen. Op 9 mei proclameerde generaal Joekov dat Berlijn de zetel werd van het Sovjet-militair bestuur en liet de stadscommandant aan de Berlijnse bevolking weten dat het
| |
| |
geheel van de administratieve en politieke machten krachtens volmachten toegekend door het opperbevel van het Rode Leger in zijn handen overging. Op 17 mei stelde de Russische Komendatura een nieuw stadsbestuur aan en benoemde het een nieuwe burgemeester. Toen de Amerikaanse en Britse bevelhebbers zich krachtens de vroeger gesloten afspraken in Berlijn wilden vestigen, lieten de Russen hen duidelijk gevoelen dat zij hun kwartieren in de stad mochten opslaan, niet uit hoofde van zelfstandige rechten, maar krachtens een privilege dat hun door de Russische heer welwillend werd geschonken. Het Russisch Commando zou bepalen wanneer de Westersen zich naar Berlijn mochten begeven en over welke toegangswegen hun troepen mochten beschikken. De Russen bepaalden zelf de aard van toezicht dat zij over de beweging van de Amerikaanse en Engelse troepen zouden uitoefenen. Toen de Amerikaanse tweede gepantserde divisie op weg naar Berlijn op 3 juli aan de zonegrens te Helmstedt aankwam, werden haar konvooipapieren door de Russen aan een werkelijke telling van iedere wagen en ieder manschap getoetst; de Amerikanen, die haast hadden om 's anderdaags hun nationale feestdag met een parade in Berlijn te vieren, werden zeven uren opgehouden.
Doch de Amerikanen hadden ook de hand gelegd op een waardevol gebied, dat zij als vuistpand konden gebruiken om de Russen tot een vergelijk te dwingen. De laatste dagen van de krijgsverrichtingen waren zij diep doorgedrongen in een gebied dat aan de Russische bezetting was toegewezen. In Thüringen, West-Saksen en Saksen-Anhalt hadden zij 35.000 km2 veroverd, een derde van de Sovjet-zone, met een bevolking van 8 miljoen zielen en aanzienlijke industriële complexen. Churchill drong er bij Truman op aan dat de Amerikaanse strijdkrachten dit gebied niet zouden ontzetten vóór dat de Russen tastbare bewijzen van inschikkelijkheid hadden geleverd. Dit kostbare pand moest de Russen er toe bewegen niet alleen om de Westerse Geallieerden toegang tot Berlijn te verschaffen, maar ook om hun aandeel in de bezetting van Oostenrijk, dat haast geheel in Russische handen was gevallen, te verzekeren.
In een schrijven van 4 juni 1945 wees Churchill Truman op het gevaar, ‘de Sovjet-macht in het hart van Europa te brengen en aldus een ijzeren gordijn te zien neergaan tussen ons en alles in het Oosten’. Uiteindelijk namen de Westerse mogendheden dan toch positie in Berlijn, in Wenen en in de hun toegekende zones in Oostenrijk. De coalitie was uiteen gevallen al even plotseling als zij tot stand gekomen was.
In al zijn relaties met de Westerse Staatshoofden had Stalin gedurende de oorlog nooit één woord gerept over de communistische ideologie die zijn bewind doordrong; steeds had hij met hen van gedachten gewisseld in termen van macht en prestige en nooit had hij gesproken in marxistisch-leninistisch jargon. Nu de strijd tegen Nazi-Duitsland ten einde was, kon hij het communistisch dogma ongehinderd als een instrument van macht aan de onderworpen volkeren opdringen. In Duitsland, beroofd van Oost-Pruisen en van de gebieden die aan Polen waren toegekend, kon hij onder de bewaking van het Rode Leger een communistische revolutie doorvoeren, terwijl Amerikanen, Engelsen en Fransen de Duitsers die onder hun beheer stonden lieten ontwaken voor de democratie. Aan beide zijden van de scheidingslijn tussen Oosterse en Westerse zones voltrok zich samen met de beslissing van de wapens ook een politieke revolutie. Het éne, maar kapitale verschil in die omwenteling was dat zij in het Westen bewerkt werd door de vrije wilsuitdrukking van de Duitse bevolking,
| |
| |
terwijl zij in het Oosten opgedrongen werd door de bezetter en zijn handlangers.
Het drama van Duitsland is het drama van Berlijn en omgekeerd. Het lag in kiem in de regelingen die in 1945 waren getroffen, niet als een onvermijdelijke fataliteit, maar als een van de vele mogelijkheden die uit de chaos van de oorlog voortvloeiden. Dat juist deze mogelijkheid werkelijkheid werd, moet zowel aan de nalatenschap van het Hitler-regime in Duitsland zelf worden toegeschreven, als aan de rivaliteiten en ideologische tegenstellingen tussen de Staten die door Hitler in een toevallig bondgenootschap waren samengedreven. Dat aan het Duitse probleem en aan de Berlijnse crisis een oplossing kan gevonden worden zonder wapengeweld, hangt nu nog af van een vrije daad gesteld in alle bescheidenheid door het gehele Duitse volk en in alle omzichtigheid door de grote rivalen in Oost en West. De vergissingen in de hitte en de haast van de strijd in 1945 begaan, verdienen in de ogen van de geschiedenis meer begrip en vergiffenis dan de misstappen welke in de betrekkelijke rust van 1961 zouden kunnen gezet worden.
|
|