Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1009]
| |
ForumOver bevolkingGa naar voetnoot*)In het begin van het jaar 1960 werd de aarde bewoond door 2.958.000.000 mensen. Volgens schattingen van de U.N.O. zal de wereldbevolking in het jaar 2000 minimaal 4,8 en maximaal 6,9 miljard mensen bedragen. Ramingen op lange termijn zijn riskant: men houdt dan ook een onzekerheidsmarge aan van ruim 2 miljard mensen (de totale wereldbevolking in 1940). Deze massale cijfers zijn voor de moderne mens beangstigend, of minstens zorgwekkend: dreigt onze aarde, die woonruimte moet bieden aan zoveel mensen, niet te klein te worden om alle mensen onderdak te verschaffen? Aan emigratie op grote schaal naar een andere planeet valt in de eerste decennia nog niet te denken. Willen er inderdaad teveel mensen wonen in het huis van de wereld, zoals er teveel bomen willen opgroeien in een jong bos? Komen er inderdaad teveel mensen ter wereld, teveel monden, teveel handen, teveel voeten: bedreigen honger, werkloosheid, of gebrek aan levensruimte de mensheid van vandaag en morgen? Dreigt onze aarde ‘overbevolkt’ te raken. De antwoorden op dit vraagstuk lopen sterk uiteen. Laten we enige pessimisten en enkele optimisten aan het woord. De 19de eeuwse auteurs, die steunden op de sociale fysica van het liberalisme, en de eigentijdse propagandisten van ‘Birth Control’ trachten ons deelgenoot te maken van hun bezorgdheid en angst voor een afname van onze welvaart door een toename van medemensen. ‘Men moet’, zo schreef Malthus, ‘het vermeende recht van de armen van de hand wijzen om op kosten van de gemeenschap onderhouden te worden.... Want indien men zich strikt aan dit recht zou houden en de schande van ondersteuning zou wegnemen, dan zou iedere arbeider, ook al was hij nog zo arm, in volledige bestaanszekerheid kunnen trouwen, zodra hij er zin in kreeg, aangezien zijn kinderen in ieder geval voldoende zouden krijgen om van te leven.... Het beroep op de bijstand van de gemeenten moet aan de arme geweigerd worden; en indien de particuliere liefdadigheid hem enige hulp verstrekt, dan eist het belang van de mensheid met klem dat deze hulpverlening niet al te royaal zij. Hij moet inderdaad maar ondervinden dat de wetten van de natuur (d.w.z. de wetten van God), hem veroordeeld hebben om in behoeftige omstandigheden te leven, als straf voor het feit, dat hij ze overtreden heeft’ (door een te groot aantal kinderen te verwekken)Ga naar voetnoot1). ‘Slaagt een ontwikkelde geneeskunst er in’, zo betoogde Bierens de Haan in 1924 in zijn brochure Het fatum van Bevolkingsvermeerdering, ‘de sterfte lager te doen zijn dan wat “natuurlijk” zou wezen (d.w.z. de bevolkingsaanwas kunstmatig te vergroten), dan is het niet te ontkomen gevolg, dat ook het aantal geboorten lager moet worden, dan dit van nature geneigd is te zijn. Wordt de ene werking der natuur (de beperkende) belemmerd, dan kan ook de andere (de vermenigvuldigende) geen vrij spel meer hebben.... Toename van de sterfte.... of afname van de geboorten is een noodlottig, maar onontkoombaar alternatief’Ga naar voetnoot2). Aangaande de oplossing van het Algerijnse probleem schreef M. Bousquet, professor in de sociologie aan de Universiteit van Algiers, in 1958: ‘Sedert jaren werkt men in bestuurskringen en elders aan plannen om de moeilijkheden in Algerië het hoofd te bieden, maar bijna niemand durft zich te wagen aan het essentiële | |
[pagina 1010]
| |
vraagstuk - buiten dat van de vorming van een autochtone intelligentia - nl. de te snelle bevolkingstoename bij de inheemsen af te remmen om hen in staat te stellen hun levensstandaard te verhogen. Een van de voornaamste moeilijkheden, waarop wij in Algerië stuiten bij onze pogingen om de levensstandaard van de bevolking te verhogen, is een feit, dat men gelijkelijk waarneemt in alle landen, die weinig ontwikkeld zijn, maar die niettemin geroepen zijn om van de opmerkelijke voordelen te profiteren, welke de Europese kolonisatie bereid zou zijn hun aan te bieden: ik bedoel chaotische bevolkingstoename....’. ‘Indien het onheil, dat bestreden moet worden, de overbevolking is, welke zijn dan de remedies? Zeker, de industrialisatie van onze provincie is op zich een goed ding, maar zich in te beelden dat de toekomstige Algerijnse industrie jaarlijks een 100.000 nieuwe arbeiders zal kunnen opnemen, is ondenkbaar, wanneer deze arbeiders ter zelfder tijd voortgaan even grote gezinnen te stichten als vroeger’. ‘Wijn concluderen dat er slechts één oplossing te vinden is: een anti-geboortepolitiek.... een anti-geboorte-politiek kan slechts een anti-conceptie-politiek zijn.... het is evident dat de verspreiding van anticonceptionele middelen voor deze massa armzaligen een economische weldaad zou betekenen van oneindig meer betekenis dan wat de grote weldoeners van de mensheid hun op dit gebied zouden kunnen aanbieden’Ga naar voetnoot3).
Meer optimistische geluiden ten aanzien van bevolkingstoename beluisteren wij in communistische kringen. Nadat Malthus verklaard had dat de miserie onder het volk het gevolg was van hun groot getal, voelde Marx zich gedrongen het tegendeel te beweren en de klaarblijkelijke overbevolking te beschouwen enkel en alleen als een gevolg van privé-bezit. Op 7 februari 1955 verklaarde Chroestsjef: ‘Ons land zal sterker worden naarmate de bevolking in aantal zal toenemen. De burgerlijke ideologieën hebben theorieën van menseneters overgenomen, o.a. de theorie van overbevolking. Zij pijnigen zich af over de methode om het geboortecijfer te drukken en om de bevolkingsaanwas af te remmen. Bij ons, kameraden, ligt het probleem heel anders. Indien bij de 200 miljoen, die wij tellen, zich nog eens 200 miljoen zouden voegen, dan zou dat weinig uitmaken’Ga naar voetnoot4). Radio Peking kondigde in augustus 1958 aan dat er 700 miljoen Chinezen zouden zijn in 1962, en waarschijnlijk 800 miljoen in 1968, en gaf als commentaar bij deze prognosen: ‘Hier - onder marxistisch regiem - zal er nooit iemand teveel zijn’Ga naar voetnoot5). In een Chinees tijdschrift voor geleide economie schreef Min Tzu in 1958: ‘Het is evident, dat een enorme massa arbeiders in staat is een enorme som aan nationaal inkomen te produceren, dat aangewend kan worden om ofwel de kapitaalvorming ofwel de reservefondsen voor de consumptie te versterken. De pessimistische bewering, dat een dichte bevolking onverenigbaar is met een snelle aanwas van kapitaal, is dus van alle grond ontbloot. Wanneer 600 miljoen mensen inderdaad de vrije loop laten aan hun enthousiasme voor de produktie, dan worden hierdoor het nationaal inkomen, het kapitaal en de consumptie aanzienlijk vermeerderd, en wordt de levensstandaard verhoogd’Ga naar voetnoot6). Ching Chi Jen Chiu gaat in een ander artikel, eveneens verschenen in 1958, de voorstanders van de geboortenbeperking te lijf: ‘Volgens hen zullen, indien maar “Birth Control” toegepast wordt, de bevolking gereduceerd wordt en de armen er van weerhouden worden om kinderen voort te brengen, alle problemen als bij toverslag verdwijnen en zal de maatschappij de weg van de vooruitgang kunnen vervolgen. Wij daarentegen zijn van oordeel dat dergelijke inzichten onverenigbaar zijn met de materialistische geschiedsbeschouwing. “Birth Control” is geenszins de wezenlijke beslissende factor voor sociale vooruitgang’Ga naar voetnoot7).
Met de massieve cijfers uit de eerste alinea van dit artikel kan men dus twee | |
[pagina 1011]
| |
kanten uit. Het marxistische Oosten maakt zich blijkbaar geen zorgen en verklaart welgemoed dat in de socialistische heilsstaat nooit iemand teveel is, het neomaltusiaanse Westen daarentegen ziet zijn levensstandaard bedreigd door de bevolkingsaanwas in eigen land of in de onderontwikkelde gebieden. De twee kampen nemen een positie in, lijnrecht tegenover elkaar: hun economische argumenten kan men tegen elkaar wegstrepen; het ene argument heft het andere op, zodat er tenslotte niets overblijft. Beide partijen komen hierin overeen, dat zij slechts in schijn zich op pure economische factoren willen baseren: in werkelijkheid gaan zij uit van een wijsgerig en levensbeschouwelijk apriori, dat als een rode en een witte draad door de interpretatie van de feitelijkheden en door de voorkeur voor bepaalde economische oplossingen heenloopt.
In liberale westerse kringen ziet men de mens vooral als ‘een vrijblijvend individu’. De maatschappij is een toevallige optelsom van dergelijke individuen, waarvan het eigenbelang zwaarder weegt dan de sociale verantwoordelijkheid voor anderen. Vandaar de vrees voor het getal, de bedreiging van een groot aantal. Om eigen welvaart te beschermen en eigen levensstandaard te kunnen verhogen, laat men slechts met tegenzin nieuwe meeeters aan de tafel van de wereld toe. Hetzelfde mineur-thema keert in allerlei variaties terug. Geldt voor het gezin: ‘liever een auto dan een kind’, op nationaal plan heet het: ‘verdere bevolkingstoename vormt een bedreiging voor de huidige welvaart’, terwijl op internationaal niveau verkondigd wordt: ‘de meest doeltreffende hulp aan onderontwikkelde gebieden is het op grote schaal verstrekken van anticonceptionele pillen’.
De liberale verhouding tussen bezittende klasse en arbeiders uit de vorige eeuw zet zich voort in de huidige houding van rijke landen ten opzichte van achtergebleven gebieden. Ontkende men vroeger het recht op middelen van bestaan, nu loochent men botweg het recht op het bestaan zelf. Evenals ‘de steun’ aan armlastigen, wordt ‘de hulp’ aan onderontwikkelde gebieden meer gezien als een neerbuigende filantropie dan als een kwestie van sociale rechtvaardigheid op voet van gelijkheid. De marxistische levensbeschouwing daarentegen ziet de mens vooral als ‘massa’. De belangen van de menselijke persoon worden onder-geschikt aan de economische en politieke doeleinden van de onpersoonlijke massa, de staat. In deze massa is de individuele mens niet in tel: men heeft dus geen vrees voor het aantal. De socialistische staat heet iedereen welkom, die zich met de massa laat meedrijven en de partij-politiek helpt versterken. Wie tegen de stroom ingaat, wordt als een obstakel in de stroom-lijn van de partij opgeruimd. Omdat de massa-mens vooral gewaardeerd wordt als nuttig arbeidsvermogen, ligt de conclusie voor de hand: hoe meer zielen, hoe meer vreugd, of liever: hoe meer lichamen, hoe meer arbeidspotentieel. Door haar meedogenloze uitbreiding van de zware industrie en haar straffe organisatie van de landbouw-kolchozen heeft de sovjet-staat een politieke en economische wereldmacht opgebouwd. Hiervoor waren miljoenen handen nodig; dat hieraan miljoenen monden beantwoordden, vormde geen verontrustend probleem: de staat beheerst niet alleen de produktie, maar normeert ook de consumptie, en kan aldus de tering van arbeider en boer zetten naar de nering van het staatsbudget. Bovendien zou de staat, wanneer dit opportuun wordt, ook de ‘produktie’ van menselijk leven van bovenaf kunnen dirigeren.
Het hier in enkele zeer ruwe trekken geschetste mensbeeld uit een individualistische en collectivistische wereldbeschouwing kan men zonder veel moeite ontdekken in de boven gegeven citaten. De mens echter is noch vrijblijvend individu noch massa, maar: persoon én gemeenschap. Hij is niet alleen een bron van materiële behoeften, maar vertegenwoordigt ook een geestelijk ‘vermogen’. En deze rijkdom wordt opgebouwd in het contact met anderen. Persoon en gemeenschap veronderstellen elkaar zoals kind en gezin. ‘Overbevolking’ raakt zowel de persoon als de gemeenschap: beiden moeten in de beschouwing betrokken worden, anders komt men tot een on- | |
[pagina 1012]
| |
menselijke probleemstelling, waarvoor men on-menselijke uitwegen gaat zoeken. Uitgangspunt moet zijn niet zozeer het apriori, dat minder mensen op de wereld meer particuliere welvaart betekenen, noch de leuze dat meer mensen grotere politieke macht vertegenwoordigen, maar de overtuiging dat persoonlijk geluk steunt op ‘mededeelzaamheid’ en dat gemeenschap respect veronderstelt voor ‘eigenaardigheden’. Een dergelijk mensbeeld - een dergelijk apriori, zo u wilt, vanuit een gelovige visie op het verschijnsel mens - leeft op de achtergrond van de nu volgende citaten, die een geheel andere Geest ademen dan eigenbelang of staatsmacht In een toespraak tot de deelnemers aan het Wereldbevolkingscongres, in 1954 te Rome gehouden, verklaarde Pius XII: ‘De demografie is een jonge wetenschap, maar zij is van de eerste orde, omdat zij onmiddellijk het menselijk leven raakt en enkele van zijn meest ernstige individuele en sociale problemen kan verhelderen. Deze problemen zijn de Kerk niet onbekend: zij blijft niet onverschillig voor hun beangstigende aspecten, zoals blijkt uit recente uitspraken van de H. Stoel omtrent het gezinsleven, de nationale economie en de betrekkingen tussen de volken, waarvan sommigen een overvloed aan rijkdommen bezitten, terwijl anderen zich in tragische omstandigheden bevinden. Maar de Kerk heeft de bevolkingsproblemen altijd in hun werkelijk perspectief weten te plaatsen: dat van een morele persoonlijke bestemming, die door het moedige, zelfs stoutmoedige handelen in deze wereld, zijn voltooiing moet vinden in het eeuwig bezitten van God’Ga naar voetnoot8). Kardinaal Montini schreef in een brief, gericht tot de deelnemers aan de 26ste Sociale Week, die in 1953 in Italië werd gehouden: ‘Zelfs indien een of ander gebied overbevolkt is, zou het een vergissing zijn de schuld van de huidige problemen af te schuiven op de wetten van de natuur, aangezien deze problemen voortkomen uit het gebrek aan solidariteit tussen de mensen en tussen de volken. “Overbevolking” is eerder een voorwendsel om de hebzucht en het egoïsme te rechtvaardigen hetzij van landen, die in de opkomst van andere naties een bedreiging van hun politiek overwicht en van hun levensstandaard zien, hetzij van individuen, met name van de beter gesitueerden, die er de voorkeur aan geven royaler te genieten van de aardse goederen...’Ga naar voetnoot9). In het vervolg van zijn schrijven wijst Montini er op dat de bevolkingsproblemen bestudeerd en opgelost moeten worden op mondiaal niveau: binnen de werkdadige solidariteit van alle volken. Eerst wanneer de kunstmatige grenzen die de volken scheiden, neergehaald zijn, kunnen de materiële goederen hun natuurlijke functie vervullen om aan de behoeften van allen te voldoen. S. de Lestapis besluit een artikel over het overbevolkingsvraagstuk met een zelfde visie: ‘.... wat gisteren onmogelijk was, moet morgen mogelijk worden: een economie van belangeloze leningen en giften; een voortschrijdende en doelbewuste beperking van de bewapening; onderlinge economische, culturele en sociale bijstand.... de bedreiging met overbevolking moet omgezet worden in een ontwikkeling, geleid door rechtvaardigheid en liefde’. ‘Is een dergelijke visie een utopie? Uit zichzelf beantwoordt zij, in alle opzichten, aan de betekenis van het menselijk bestaan in deze wereld. Om verwezenlijkt te worden veronderstelt zij veel meer dan alleen vrijheid en goede wil: zij sluit een religieuze levenshouding in jegens een God, die in de anderen bemind wordt als hun betere ik’Ga naar voetnoot10). Deze citaten verraden geen pessimistische nachtmerries, noch overdreven optimistische toekomstdromen ten aanzien van het vraagstuk der overbevolking. Zij getuigen van een vertrouwvol geloof in de groei van de verenigde naties naar een mondiale eenheid, waarin alle volken en alle mensen beantwoorden aan hun ingeboren opdracht: samen te bouwen aan een betere wereld en een nieuwe aarde.
Dr. H.I. Oudshoorn S.J. | |
[pagina 1013]
| |
Enge Ruimtelijke OrdeningIn deze ‘Plan Age’ moet stedebouw planologie heten. Of, waar het er op aankomt het ‘totale’ in het begrip op te voeren en de terminologie melodisch te maken: ruimtelijke ordening. Deze herdoop is echter het gevolg van dieper beweegredenen dan het verbale opportunisme waarmee ons openbaar leven zich wel eens opblaast. Merleau-Ponty wordt erdoor bewaarheid: de dingen wisselen niet van naam zonder dat ze in zichzelf veranderd zijn. Betreft het hier een verandering ten goede? Niemand zal ontkennen dat de urbanistische droom die ongeduldige, idealistische architecten tijdens de afgelopen dertig jaren, vooral in en om de C.I.A.M., hebben nagejaagd, ongrijpbaar is gebleven en aan de werkelijkheid te nauwer nood wat karikaturale kruimels overliet. Het woord fiasco viel, zelfs uit de mond van sommige pionieren. Daaruit zinspelend besluiten dat deze vormgevers de taak niet aankunnen en bovendien de oorzaak van de mislukking zijn geweest, is één van die zonderlinge conclusies die ons vandaag niet eens meer een wijze glimlach ontlokken. Dient niet onder ogen gezien te worden dat die ontwerpers, haastig, overborrelend van verantwoordelijkheidsbesef en vitaliteit, het werk probeerden te verrichten dat economisten, sociologen, demografen, topografen, juristen, hygiënisten en andere ‘technici’ niet presteerden, en dat het absenteïsme van deze laatsten wellicht één, zo niet dé oorzaak is van de wanbof die thans zovelen de ogen opent? Jarenlang voerde de zich van de nood der situatie bewuste bouwmeester-urbanist een monoloog (meermaals gegeneerd beluisterd als een sentimentele aubade). Ontmoette hij, zoals Le Corbusier in zijn AscoralGa naar voetnoot1), af en toe één enkel begrijpend, tot medewerking bereid medicus, agronoom of verkeerstechnicus, dan werd hij kinderlijk van vreugde en overmoed. Tegenwoordig beleven wij het eclatante ontwaken van de langslapers: de vertegenwoordigers van wetenschap en technologie slaan de hand aan de ploeg en eigenen zich de leiding toe, en op slag valt de braakliggende akker ook in het blikveld van sommige trage instituten zoals universiteiten en ministeries. Het zwaartepunt der kwestie is van het transrationele gebied der vormgeving verlegd naar het ‘zoveel betrouwbaarder’, ‘serieuzer’ domein van een aantal (moderne) wetenschappen met hun objectieve metingen, statistieken, rentabiliteitsbeloften (en Amerikaans vakjargon). De aangelegenheid, van naam en deels van inhoud veranderd, heeft vaart en publieke belangstelling gekregen (en centen). Maar wat er ooit, tijdens de naïeve beginperiode met haar congressen, pamfletten en reine-dwazen-experimenten, als kostbaar humuszuur in werkzaam was, wordt er thans zakelijk en met alle waarborg van efficiency uit weggeperst: de ziel, de idee der creativiteit. Zo grondig heeft zich dit snelle desintegratieproces voltrokken dat men u vandaag een door de economistische visie gedomineerd regionaal ordeningsplan voorlegt met de fiere randbemerking dat er ‘ook’ bouwmeesters en urbanisten aan ‘meegewerkt’ hebben. En dat pas begonnen universitaire cursussen met een gastvrijheid waarin men de intentionele ontferming niet meer van de onschuld kan onderscheiden, opengesteld worden voor afgestudeerden en gediplomeerde architecten en urbanisten terwille van dezer opleiding tot planoloog. Helaas, de gegadigden ‘die mogen meedoen’, krijgen geen blos op de wangen bij de waarneming van zoveel anti-pudeur. Zijn zij al murw gemokerd door een maatschappelijk bestel dat bijzonder berekend blijkt voor het versmoren van musische intonaties? Slechts enkele geïsoleerde stemmen van protest weerklonken: o.m. die van Ir. Raf. VerwilghenGa naar voetnoot2) en Ir. Br. Urbain van MechelenGa naar voetnoot3), de eerste met het gezag van ervaring en doorleefd | |
[pagina 1014]
| |
geestelijk engagement, de tweede uit bezielde intuïtie, beiden onbetwistbaar pertinent. Alleen de synthetiserende creativiteit - het wezen zelf van de ruimtelijke vormgeving - blijft de enige garantie voor een harmonisch, authentiek levenskader. Zij is de onaantastbare voorwaarde voor een integraal urbanisme. Haar erkenning impliceert in geen enkel opzicht enige zweem van miskenning ten aanzien van de (onmisbare) wetenschappelijke en technische ‘deelplanningen’, de economische, sociologische, psychologische, e.a. Een rijp urbanist kan zich alleen maar verblijden over het analytisch, diagnostisch en programmatisch werk dat hem uit die sectoren vaak kan geleverd worden (b.v. over de voortreffelijke sociologische studies van Prof. Dr. Sj. Groenman en zijn medewerkersGa naar voetnoot4) in Nederland). Zij die sedert kort in België in werkgroepen, overheidsorganisaties en universitaire colleges the one best way voor de ruimtelijke ordening in rationeel-technische, exact-wetenschappelijke zin verkondigen, zouden zich eens moeten afvragen of aan hun instrumentarium niet een bepaalde constellatie van geheimen fataal blijft ontsnappen. En of het simultane denken waarvoor één hunner grote voorgangers, Patrick Geddes, zo indringend heeft gepleit, wel aan ánderen zou kunnen vergund zijn dan aan hem in wie de analogische belevenis van de meest heterogene, zelfs hibriede problematiek op natuurlijke wijze gekristalliseerd wordt tot de zuivere, geloofwaardige verwezenlijking: de vormcreator, de kunstenaar, de geboren urbanist. Ordening der menselijke ruimte wordt eerst overall ordening dank zij de adem van de creativiteit, die, verderreikend dan de blote constatering, de polariteit in onze ervaringswereld omzet in een kwalitatieve herschepping van het geschapene. Zonder haar blijft ruimtelijke ordening een skelet, gealiëneerd en eng. K.-N. Elno |
|