| |
Boekbespreking
Godsdienst
Axters, O.P., St., Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden. IV: Na Trente. - De Sikkel, Antwerpen, 1960, X-399 pp., ing. Fr. 380, geb. Fr. 430.
Met dit vierde deel besluit Pater Axters zijn in 1950 aangevangen groots werk. Het omvat de periode van 1550-1560 tot 1720-1730, van de Trentse hervorming en de oprichting van 14 nieuwe bisdommen tot de beginnende eeuw van de verlichting. Dit deel vertoont minder eenheid dan de vorige, doordat de auteur de tien grote kloosterorden achter elkaar behandelt, en voor elke orde de bronnen, de eigen vroomheid en de geestelijke literatuur bespreekt. Daarna handelt hij over de koorheren, de kluizenaars, de begijnen en ten slotte de lekenvroomheid, zodat, merkwaardigerwijze, alleen de seculiere clerus niet behandeld wordt. In de bespreking van de vorige drie delen hebben wij reeds voldoende gewezen op de degelijkheid en de acribie van de auteur en aangestipt dat het niet in zijn bedoeling lag de lezer een schitterend geschreven synthese van de Nederlandse vroomheid te bieden, maar wel een nauwkeurige opgave van de huidige stand van de wetenschap betreffende de onderscheiden aspecten. In dit opzet is de auteur ten volle geslaagd. Zo treffen in dit deel weer de talrijke voetnoten, de enorme bibliografie (p. 293-354) en de drie uitvoerige registers (p. 355-388). Een paar bemerkingen slechts. In het hoofdstuk over de Jezuïeten (p. 22-44) spreekt de auteur voortdurend over hun kloosters en hun kloosterideaal. Welnu, aangezien noch Sint-Ignatius, noch de Constituties, noch de algemene Oversten ooit over ‘kloosters’ spreken, is het duidelijk dat er geen ‘Jezuïetenkloosters’ bestaan: wie niet realiseert wat dit in zijn diepste grond als openheid tegenover de lekenwereld betekent, kan geen juist inzicht hebben in de Jezuïetenspiritualiteit. ‘Soldateske orde’ (p. 25) is een vertekening van ‘militante’ en ‘uitgesproken apostolische’ orde. Waar de
| |
| |
auteur spreekt over ‘een poging (van de Oversten) aan de belangstelling voor de mystiek een grens te stellen’ (p. 26) had hij hier aan toe kunnen voegen, dat de Oversten alleen afkerig waren van een zuiver contemplatieve mystiek, maar niet van de Paulinisch, apostolisch gerichte mystiek; hoe kan men anders het bestaan van vele mystici in de Jezuïetenorde verklaren? Ten slotte een meer algemene opmerking: in dit boek missen wij pijnlijk een exposé over de terugslag van het jansenisme na 1640 op de Nederlandse vroomheid. Dit op zij gelaten, feliciteren wij van harte de auteur en ook de moedige uitgever van dit merkwaardige en degelijke werk, dat nog decenniën het grote standaardwerk over de Nederlandse vroomheid zal blijven.
M. Dierickx
| |
Fraine, J. De, Gods hart in Gods woord. - Beyaert, Brugge, 1961, 132 pp., ing. Fr. 55.
Na Bijbets Bidden bundelt dit boekje andermaal een serie bijbelse meditaties, die reeds onder de vorm van artikelen verschenen waren in De nieuwe Boodschap. Het eerste deel bespreekt een aantal bijbelse Godsvoorstellingen (Gods hand, Gods ogen, enz.) en toont dat deze ‘antropomorfismen’ niet getuigen van een onvolgroeide, maar integendeel van een hoge godsdienstigheid. Het tweede deel ontleedt enkele der mooiste psalmen. De vrome benadering van de schriftuurtekst wortelt in de veilige grond van een wetenschappelijk verantwoorde schriftverklaring.
H. Hendrickx
| |
Hornef, J., Reverrons-nous le diacre de l'Eglise primitive? (Rencontres, 57). - Ed. du Cerf, Parijs, 1960, 224 pp., ing. NFr. 6.
In dit boek komt een leek aan het woord die over theologie schrijft. Huisvader, voorzitter van de rechtbank, heeft hij sinds jaren zijn vrije tijd aan de studie van het laicaat besteed, en werd de vurige promotor van een mogelijke herstelling van het diakenambt in de Latijnse kerk. Dit werk geeft de synthese van zijn vorige geschriften. Het werd onlangs vervolledigd in een artikel van de Nouvelle Revue Théologique, waar Hornef in samenwerking met Winninger het hele probleem nog eens overschouwt. De vraag is steeds actueler geworden sedert Pius XII, na de lezing van het artikel van Pater Epagneul, O.P. in hetzelfde tijdschrift, in Zijn openingsrede aan de leden van het tweede Wereldcongres voor het lekenapostolaat op deze mogelijkheid zinspeelde. Hornef zelf beoogde met deze hernieuwing van het diaconaat zowel de clerus te helpen als de ‘leek’ een deelname te bieden aan de cultuele functies in de Kerk, hetgeen neerkomt op een opname in de wijdingshiërarchie. De vraag was of in dit geval die leken nog leken waren. Pius XII antwoordde hierop negatief. In het brandpunt van de discussie blijft echter de vraag of dit autonoom diaconaat nodig en doelmatig is en hoe het institutioneel zijn eigen plaats in de kerkelijke samenleving krijgt.
J. Beyer
| |
Zürcher, J., Die Gelübde im Ordensleben, Bd. III. Die Keuschheit. - Benziger, Einsiedeln, 240 pp., ing. Zw. Fr. 13,80.
Deze Duitse vertaling van het verzamelwerk La Chasteté door Pater Plé in 1953 uitgegeven kunnen we alleen maar aanbevelen. Verschillende bijdragen blijven van grote waarde o.a. die van Soeur Jeanne d'Arc O.P. over ‘La chasteté et la virginité consacrée dans l'Ancien et le Nouveau Testament’. Op canonisch gebied werd de nota van P. Creusen z.g. overgenomen. De bibliografie werd bijgewerkt; wij hadden er graag het werk van R. Metz over de Maagdenwijding vermeld gezien. Wat het theologisch gedeelte betreft zijn de beschouwingen over Maagdelijkheid en theologaal leven vrij oppervlakkig; zij werden hier niet volledig overgenomen. Eens te meer ziet men hoe dit deel van de theologie op vernieuwing en verdieping wacht.
J. Beyer
| |
Charmot, S.J., François, La Sainte Vierge et la mystique des voeux. - P. Lethielleux, Paris, 1960, 142 pp.
P. Charmot heeft alleen al als geestelijk schrijver een respectabele staat van dienst, zodat zijn naam reeds garant staat voor de degelijkheid en vroomheid van wat hij biedt. Hetgeen hij schrijft kan dienst doen als meditatieboek, geestelijke lezing, en stof leveren voor geestelijk onderricht. Het lijkt ons zeer waardevol dat hij naast moderne religieuze en theologische literatuur overvloedig gebruik maakt van de klassieke Franse geestelijke schrijvers en van Sint-Thomas. Wij mogen niet verwachten hier een laatste woord te horen over het behandelde onderwerp; hetgeen wij vinden is vaak verrassend rijk. Toch sluit dit niet uit dat men bij een onderwerp als de gehoorzaamheid meer zou
| |
| |
verlangen te horen over de religieuze situatie zoals die beleefd werd en wordt in waarlijk kruisigende omstandigheden van waarachtig gelovig gehoorzamen; ook voor beide andere geloften, zij het in mindere mate, zou dezelfde wens geuit kunnen worden.
C. Verhaak
| |
Guillermou, Alain, St. Ignace de Loyola et la Compagnie de Jésus (Maîtres spirituels, 23). - Editions du Seuil, Paris, 1960, 189 pp.
Geheel volgens de opzet van de collectie waarin dit werkje verschijnt, wordt eerst het leven van Sint-Ignatius geschetst; dit gebeurt zo dat het tegelijk de lezer inleidt om, na een samenvattend hoofdstuk over le maître spirituel (rond de thema's gehoorzaamheid en eenheid van beschouwing en apostolische activiteit), het voornaamste van Ignatius' literaire nalatenschap te kunnen verstaan: de fragmenten van zijn geestelijk dagboek, de Constitutes van zijn orde, en vooral de Geestelijke Oefeningen die uitvoerig behandeld worden. Tot slot een hoofdstuk, hoofdzakelijk bestaande uit een drietal close-ups van de geschiedenis der Jezuïetenorde: de reducties van Paraguay, de confrontatie met het Jansenisme, en de Chinese ritenstrijd, alles zo gekozen en behandeld dat men er een indruk van krijgt hoe de geest van de stichter bij zijn volgelingen bleef leven. De auteur van dit hoogstaand vulgarisatiewerk maakt overvloedig gebruik van recente literatuur over zijn onderwerpen. Zoals het geval was bij andere publikaties in deze serie, is de uitgave aantrekkelijk verzorgd en voorzien van een zeer groot aantal illustraties, waaronder veel reprodukties van oude gravuren.
C. Verhaak
| |
Zundel, Maurice, La liberté de la foi. (Coll. Credo). - Plon, Parijs, 1960, 174 pp.
Deze bundel wijsgerige en theologische meditaties zijn variaties op het thema ‘vrijheid’, als de wezenlijke kern van de mens, vooral in de christelijke levensbeschouwing. De mens is meer dan een brok biologie, een ding of een object. Hij heeft een transbiologische bestemming. Hij is een subject dat het gegevene scheppend overstijgt. Die vrijheid bemediteert de auteur in verband met enkele fundamentele problemen: God, het atheïsme, de schepping, het huwelijk, de Kerk, e.a. De waarde van het boekje ligt vooral hierin dat de auteur die algemeen menselijke vragen, beschouwt in hun hedendaagse verschijningsvorm, waarin ze door een getechnificeerde en positivistische levensinstelling bedreigd worden. Dit boekje, dat in de behandeling toch wat abstract uitvalt, zal de lezer toch tot een vruchtbare bezinning aanzetten.
J. Vercruysse
| |
Literatuur
Leeuwen, Boeli van, De rots der struikeling. - P.N. van Kampen & Zoon N.V., Amsterdam, 203 pp.
Deze rommelige, maar van talent getuigende roman verhaalt met stukken en brokken het leven van een jong Curaçaoër, voor wie zijn dor en kaal geboorte-eiland ‘de rots der struikeling’ is. De sfeer van het boek is sterk Baudelaireaans, rauw sensueel en tevens doortrokken van een Bijbelse getormenteerdheid om het goddelijke. Een merkwaardig boek, beter geschreven dan wat er doorgaans aan romanlectuur van de pers komt. De jonge Curaçaoër, die hier wordt voorgesteld, ‘struikelt’ inderdaad over alle details van het leven, zijn familie, zijn omgeving, zijn lotgevallen en belevenissen, tot hij de dood vindt in een rivier van Venezuela op zoek naar diamanten. De auteur van deze roman zal zijn evenwicht nog moeten vinden als schrijver, wellicht ook als mens, om lezend Nederland plotseling misschien met een ongewoon boek te verrassen. J. van Heugten
| |
's-Gravesande, G.H., De geschiedenis van de Nieuwe Gids. Brieven en documenten. Supplement. - van Loghum Slaterus, Arnhem, 1961, 139 pp., f 8.90.
In dit supplement op De geschiedenis van de Nieuwe Gids publiceert 's-Gravesande een groot aantal brieven en notities, die in 1955, het jaar toen de Geschiedenis uitkwam, nog niet toegankelijk waren. Vooral door het terugkeren van het tijdens de oorlog verdwenen archief van F. van der Goes en door het toegankelijk worden van het archief van Jac. van Looy werd het de auteur mogelijk nieuwe gegevens te verzamelen. Dit supplement dient gebruikt te worden in verband met de grote ‘Geschiedenis’; op zich zelf heeft het niet zoveel waarde of bekoring. Het is een noodzakelijke aanvulling van het boeiende en in menig opzicht revelerende grote werk van 1955.
J. van Heugten
| |
| |
| |
Reeks Ontmoetingen. Van Wilderode, A., Filip De Pillecijn. Boshouwers, R., Sven Stolpe. van der Hallen, Georges Bernanos. Kröjer, M., Anton Tsjechov. van Hageland, A., Ernest Claes. Etienne, F., Rab. Tagore. Noë, J., Arthur van Schendel. Pinnoy, M., Albert Camus. Vanderschaeghe, P., Heinrich Böll. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1960-1961, 50 pp., ingen, Fr. 20.
Door den band verdienen deze nieuwe bundeltjes Ontmoetingen aanbeveling. Enkele auteurs hebben wel met overhaasting gewerkt: hun taal is onzuiver, hun gedachte niet rijp. Vooral het bombastisch schermen met termen als ‘internationaal niveau, Europees peil’ e.d.m. schaadt aan het opstel over E. Claes. Anderzijds leverde J. Noë een belangrijke bijdrage, waar hij de hoofdmotieven in het werk van A. van Schendel (vlucht en liefde tijdens de Italiaanse periode; zich-zelf-zijn en noodlot in de Hollandse romans) tot eenheid brengt. Terwijl A. van Wilderode het oeuvre, de stijl en de geestelijke evolutie van De Pillecijn op merkwaardige wijze analyseert. Geschreven met bezinning en smaak, weet hij de auteur naar grootheid, begrenzing en tekorten te beoordelen. Een pareltje.
J. Du Bois
| |
Roggeman, Willem M., De revoke der standbeelden. - Ontwikkeling S.M., Antwerpen, 1960, Fr. 50.
De schilderijen van Maurice Wyckaert, deze abstracte fauvist met zijn heldiepe kleuren, bezitten ondanks opstandigheid een triomfante vreugde. Wyckaert heeft een zeer persoonlijk beleven van onze tijd weten uit te drukken. Nu lijkt het wel de kwadratuur van de cirkel deze kleurkunst in taalpoëzie om te zetten. Roggeman heeft het aangedurfd zonder evenwel volledig te slagen. Deze verzen zijn weliswaar sterk, hard, brutaal, uitdagend, maar slaan soms naar het proza om, een neiging die Wyckaert helemaal vreemd is. Ondanks dit tekort is deze bundel reeds om de opzet interessant.
J. Du Bois
| |
Possemiers, Paul, Inwijding, geselecteerde gedichten 1953-1958. - De Sikkel N.V., Antwerpen, 1959, 35 pp.
Deze verzen trachten (?) het midden te houden tussen stereotiepe gevoelens en experimentele vormgeving, een opzet die gewaagd lijkt, maar sterk aanspreekt als maar.... de dichter genoeg dichter is om dergelijke bruggen te slaan. Zo groot is Possemiers jammer genoeg niet. Hij schrijft zorgzaam, maar zijn verzen slaan niet in. Hij mist nog poëtische kracht, en zonder dit fundament is elke poging tot bouwen reddeloos tot mislukken gedoemd.
J. Du Bois
| |
Walravens, J., Waar is de eerste morgen. De levende experimentele poëzie in Vlaanderen. - A. Manteau N.V., Brussel, 233 pp., ing. Fr. 75.
Deze herbewerkte en aangevulde bloemlezing biedt een uitstekend beeld van de Vlaamse experimentele poëzie. Walravens heeft nu ook enkele proeven van essay's opgenomen, o.a. een eigen opstel dat voor oningewijden verhelderend werken zal, al mist het diepte. De eigenlijke inleiding, uit de eerste uitgave zonder meer overgenomen, klinkt wat sofistisch. Dit werkje zal hopelijk bijdragen tot een betere kennis van de niet-klassieke poëzie en een grotere waardering ervan. Jammer dat Walravens alles zowat over één kam scheert. Zijn beoordeling mist reliëf; hierdoor komen de besten, Claus, De Bontridder, Vandeloo, Pernath niet tot hun recht.
J. Du Bois
| |
Kruithof, C.L., Brigitte. - Ontwikkeling S.M., Antwerpen, 1960, 31 pp., ing. Fr. 30.
Men kan in deze kleine bundel de geestelijke odyssee van een huwelijk zien: liefde en groei naar elkander, moeilijkheden en vervreemding, het kind dat geboren wordt en sterft, de crisis en de diepere toenadering tot elkaar. De rustige gang van het vers, de tere maar zeer oprechte gevoeligheid, de soms schroomvolle woordkeuze klinken als een zacht prevelen, waarmede de innerlijk gekwetste maar gerijpte mens de vrouw Brigitte tot dezelfde innerlijke grootheid voeren wil. Zo verenigt Kruithof leven en poëzie. Al strandt het vers af en toe in retoriek, mede wegens de techniek der vooruitschrijdende herhalingen, toch bevat deze bundel het beste van wat de dichter ons tot nog toe te lezen gaf.
J. Du Bois
| |
Katan, Edw., Achter het masker. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam; Diogenes-Boekhandel, Antwerpen, 1960, 171 pp., Fr. 27.
Het Nederlandse toneel bezit niet al te veel gedenkschriften. De charme van deze bundel gesprekken met vertegenwoordigers van het Nederlands toneel bestaat er precies in dat hij een aantal herinneringen
| |
| |
aan vroegere tijden verbindt met de overpeinzingen van mensen die nog volop in de beweging staan. De gelegenheidspraatjes, die een grondige vertrouwdheid met ons verleden verraden, krijgen een losse toon mee waaraan geen zweem van pretentie te pas komt. Dat is dan ook ons enig bezwaar; met iets meer élan viel hier een coulissengeschiedenis van 50 jaar Nederlands toneel samen te stellen, nu schrikt het boekje voor die bedoeling terug. Het geheel biedt talrijke gezellige anekdotes maar net niet genoeg overzicht en inzicht.
C. Tindemans
| |
Ooms-vinckers, C.J., Een schorpioen voor een ei. - La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, 216 pp., f 7.90.
De schrijfster heeft zich gewaagd aan een roman, die in Rusland speelt onder Sovjet-mensen, een niet gemakkelijke taak, ook al heeft men Rusland bereisd. De aan het evangelie ontleende titel zegt genoeg over de tendens van het verhaal, dat geen literaire pretenties heeft.
J. van Heugten
| |
Hacks, Peter, Theaterstücke. - Aufbau-Verlag, Berlin-Ost, z.j., 305 pp., D.M. 8.70.
Het is aan de drie hier opgenomen stukken van deze jonge Duitser (1928), die in 1955 Oost-Berlijn boven München verkoos, te zien dat hij B. Brecht sterk bewondert. De kennismaking met het extatische in Brechts produktie, met zijn leerstuk- en vervreemdingstheorie, met zijn songtechniek en zijn balladenwereld heeft haar sporen achtergelaten. In de losse opeenvolging van taferelenreeksen zitten aspecten van kabarettistisch-groteske, vaak didactisch-propagandistische, soms ook lyrisch-weemoedige, maar meestal bewust demonstratieve aard, die alle samen S.'s toneelopvatting kenmerken als gegrond op een gelegenheid tot volks bespiegelen en sociologisch beïnvloeden. Vandaar de negatieve klemtoon, antikerks en proletarisch gechargeerd, in Das Volksbuch vom Herzorg Ernst oder Der Held und sein Gefolge, vandaar ook de niet verborgen nabootsing van Brechts Galilei door C. Columbus als heraut van het wetenschappelijke, lees ongodsdienstige, tijdperk voor te stellen in Eröffnung des indischen Zeitalters, vandaar de onverbloemde klassenstrijdmotieven in het antimilitaristische Die Schlacht bei Lobositz. Wat S. mist is het opdringerige, het onaangename, het bezwerende dat zijn leermeester bezit. Bovendien zijn vele satirische personages al te grof aangezet, te burlesk, wat intentie en artistieke potentie in ongelijk evenwicht brengt.
C. Tindemans
| |
Pirandello, Luigi, Dramen. I. - Verlag Albert Langen-Georg Müller, München, 343 pp., geb.
Uit de 39 toneelstukken die S. (1867-1936) op zijn actief heeft, staan er hier 5 gebundeld, die thematisch en ideëel samenhoren. ‘So ist es, wie es Ihnen scheint’ (1917), ‘Die Narrenkappe’ (1917), ‘Das Vergnügen, anständig zu sein’ (1917), ‘Sechs Personen suchen einen Autor’ (1921) en ‘Heinrich der Vierte’ (1922) leveren elk voor zich bewijzen van de compositorische kracht, het essentiële pessimisme en de stilistische adequaatheid waarmee hij hier zijn theater van het medelijden argumenteert. Met bezorgdheid, met toewijding, maar ook met niet aflatende directheid ontmaskert S. het menselijk-al te menselijke, gooit echte mensen met gemaskerde samen, zodat op de lange duur de schijn niet van de werkelijkheid, de waarheid niet van het bedrog te onderscheiden vallen. Al deze mensen weifelen tussen willen en kunnen, hun dromen wisselen af met nuchter zelfinzicht en zelfs de kranigste of meest eenlijnige figuur maakt uiteindelijk toch nog een volte-face. Tevens is zijn technische begaafdheid altijd zo intens dat in de variërende bouwschema's telkens te herkennen valt dat een gegeven situatie precies die vorm heeft gekregen, die er het maximum aan effect en interpretatie voor waarborgt.
C. Tindemans
| |
Weiss, Auréliu, Le destin des grandes oeuvres dramatiques (Collection ‘Alternance’). - Les éditions du Scorpion, Parijs, 1960, 158 pp.
Ongetwijfeld is het erg verdienstelijk dat S. de aansprekelijkheid van de klassieke thema's in onze huidige geesteswereld poogt te funderen. De antieke problemen verschillen in essentie hoegenaamd niet van wat ook de hedendaagse mens bezig houdt. Wel zijn er accentverschuivingen te noteren, die hier door de nogal uitvoerige belangstelling voor de historische belichting van nogal willekeurige figuren als Cleopatra, Romeo, don Juan, Jeanne d'Arc en Lucretia, worden gedocumenteerd. Vanzelfsprekend komt daarbij de moderne tendens aan de orde, klassieke thema's nieuwe gestalte te geven. Persoonlijk mis ik hier de muziek als stimulerende inspiratiebron. En verder laat
| |
| |
deze studie niet zien, hoe de schakeringen, die het classicisme reeds kende en die voorts door de romantiek en vooral het impressionisme zijn aangebracht, ten slotte resulteren in wat de laatste decennia (denk aan Camus' Caligula b.v.) aan positief irrationalisme, aan bezetenheid van het tragische existentiebewustzijn hebben opgebouwd. S. snijdt niet alleen een dankbaar maar ook een belangrijk thema aan, doch heeft zijn opzet niet grondig genoeg uitgewerkt.
C. Tindemans
| |
Goethe-Handbuch, seine Welt und Zeit in Wirk und Wirkung. 2. Aufl. herausg. von A. Zastrau, Lief. 8-13 (Bernoully-Egmont). - J.B. Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 1955, Col. 1121-2080, voll. in 6 Bden, geb. D.M. 9 per Lief.
In vroegere recensies heeft F. De Raedemaeker de grote wetenschappelijke waarde van deze tweede, omgewerkte uitgaaf van het Goethe-Handbuch in het licht gesteld (zie 23 (1955-1956), pp. 980-981; 24 (1956-1957), p. 590; 26 (1959-1960), p. 591). Ook de volgende afleveringen (van de achtste tot de dertiende: Bernoully-Egmont) bevestigen dat bevoegd oordeel. Met een nooit falende accuratesse en volledigheid wordt in deze zes afleveringen het beeld van Goethe verder getekend: alle steden die hij ooit bezocht en in zijn geschriften vermeldde, zelfs een klein dorpje op een bijrivier van de Rhone, alle personen met wie hij in aanraking kwam (zelfs een banketbakker, die hem een pièce montée bezorgde, alle persoonlijkheden tegenover wie de dichter stelling nam (artisten, schilders, literatoren uit zijn tijd en uit vroegere perioden), worden hier vermeld, met de juiste aanhaling uit Goethe's werken. Verder komen we zijn houding te weten in verband met een aantal levensrealiteiten: bezit, begrafenissen, bedelaars, bier of brillendragende mensen. Van de ideologische interessen worden hier vooral behandeld: de Bijbel (17 col.), de biologie (50 col.), de botanie (20 col.), het drama (35 col.). Zeer belangwekkend zijn de bladzijden gewijd aan de bibliografie (9 col.), aan Dichtung und Wahrheit (26 col.), en aan de edities (67 col.). Uit al deze bonte gegevens verschijnt de figuur van de geniale dichter als een minzaam mens (een onbekende mineraloog, die hem een werkje stuurt, bekomt door zijn toedoen een eremedaille van het mineralogisch Instituut van Jena), maar tevens als een vrijgeest, die het positieve Christendom (b.v. de ‘bijbelvastheid’ van zijn moeder) volledig overboord heeft geworpen. De genialiteit van Goethe komt tot uiting in een werkje, dat hij reeds op achtjarige leeftijd schreef, nl. een Duits-Latijns conversatieboekje.
J. De Fraine
| |
Brock-Sulzer, Elisabeth, Friedrich Dürrenmatt. Stationen seines Werkes. - Verlag Die Arche, Zürich, 1960, 144 pp., Fr. 9.80.
Geen enkel ogenblik ontwijkt S. het besef dat ze een landgenote, een vriendin en een bewonderaarster van haar onderwerp is. En het is prettig vast te stellen dat dit de helderheid van haar oordeel niet beïnvloedt. De ondertitel houdt in dat deze monografie niet in hoofdzaak over Dürrenmatt zelf maar over zijn werk handelt, iets wat te vaak vergeten wordt. De chronologische zowel als artistieke opbouw van zijn evolutie als dramaturg én epicus wordt grondig ontleed. Nergens verleidt de opvallende plaats, die Dürrenmatt zelf aan zijn theater heeft toegekend, S. ertoe alleen dit aspect te onderzoeken, maar door een handige analyse van zijn vroeg proza, zijn anti-thrillers en eindelijk ook eens zijn luisterspelen haalt ze de grondthema's van zijn opstandigheid in niet geijkte zin naar voren. Naar mijn gevoel onderschat ze, met het opnoemen van Aristophanes, Racine, Swift en Balzac als geestelijke inspirators, de formele invloeden o.m. van Brecht, die Dürrenmatt toch bewijst, maar daardoor liet ze zich een enige gelegenheid om de eigenheid van deze Zwitserse Einzelgänger ethisch, filosofisch én literair uitvoerig en overtuigd te belichten, niet ontgaan. Foto's, Dürrenmattschetsjes, manuscriptexcerpta en typografische avantgarde vormen samen één onverzwakt genoegen. C. Tindemans
| |
Hebel, Johann Peter, Die schönsten Geschichten. Uitg. en nawoord Hans Franck. - Nymphenburger Volksbuch, 1960, 320 pp., geb. D.M. 8,80.
Bergengruen, Werner, Der letzte Rittmeister. Bücher der Neunzehn, bd. 74. - Nymphenburger Verlagshandlung, München, 1960, 354 pp., geb. D.M. 8,80.
Twee onvindbaar geworden boeken in een nieuwe, keurige én goedkope uitgave. Is het eerste reeds klassiek, het tweede wordt het snel. De evangelische prelaat J.P. Hebel schreef zijn pittige anekdoten en verhalen in het Schatzkästlein des rheinländischen Hausfreundes; de mooi- | |
| |
ste, ook latere, zijn hier verzameld. Vele ervan werden Europees bezit en men is soms verwonderd ze hier in de stijl van hun ware vader terug te vinden: die verhalen uit de ‘Napoleontische tijd’ werden toen als actueel modern verteld door tijdgenoot Hebel, en werden onsterfelijk. Ons modernen treft het, met welk open, goed christelijk geweten de beloning voor de morele daad steeds in zeer aards kapitaal wordt gemunt. Bergengruen's Rittmeister, uit de Baltische staten verdreven, zijn leven in bescheiden armoede eindigend aan een Zwitsers-Italiaans meer, behoort tot de roerende figuren van verdwijnende groten, die een definitieve stijl en deugd met zich meenemen waarvoor geen plaats meer is in onze wereld: de laatste gentleman van Waugh, de laatste aristocraat van Saint-Pierre, en hun aller voorvader de laatste ridder don Quijote. Het humoristisch-weemoedig bericht over, de herinneringen en verhalen van de Rittmeister, huldigen de verdwenen Grossmut, die zoveel glimlachende cultuur en deugd veronderstelt uit een wereld met een andere waardenschaal, dat wij ze ons niet meer kunnen voorstellen. Deze handige einmalige Sonderausgabe van de Rittmeister zal zeer welkom zijn.
A. Deblaere
| |
Kayser, Wolfgang, Geschichte des deutschen Verses. - Francke Verlag, Bern, 1960, 156 pp., Zw. Fr. 10, geb. Zw. Fr. 12,80.
In 1958 hield Prof. Kayser te Göttingen 10 lezingen voor studenten van alle faculteiten; hij moest dus veel vaktermen en -begrippen vermijden of door eenvoudige voorbeelden aanschouwelijk maken. Zijn talent om moeilijke dingen helder voor te stellen (cf. Das sprachliche Kunstwerk) bewijst hij hier opnieuw. De colleges, op band opgenomen voor eventueel later gebruik, samen met de in de nalatenschap weergevonden min of meer uitgewerkte manuscripten ervoor, boden Ursula Kayser de mogelijkheid ze als sluitend geheel uit te geven. Niet alleen een piëteitsvolle daad, maar een zeer nuttige dienst. De 16e eeuw is als uitgangspunt genomen, Opitz, de 17e eeuw, Klopstock en de 18e, de evolutie tot Goethe, Goethe's lyriek, Schiller, de romantiek en tenslotte de modernen krijgen elk een eigen hfdst. Mist het boek soms wetenschappelijke bondigheid, men is dankbaar om het leven, de voorbeelden, de bemerkingen of anekdoten, die een zo abstract onderwerp (en Kayser blijft strikt bij zijn onderwerp: het vers als vorm!) tot een boeiende ontdekkingstocht omtoveren.
A. Deblaere
| |
Urzidil, Johannes, Prager Triptychon. - Albert Langen, Georg Müller, München, 1960, 231 pp., geb. D.M. 14,80.
Woont U. in New York, zijn hart is in Praag (= Die verlorene Geliebte, zijn grote roman). Zijn triptiek is een magische oproeping van Praag zoals hij het gekend heeft en het niet meer is, opgebouwd als een herinneringsretabel. De predella: de oude stad met al haar contradicties in één machtig leven. De linkervleugel vult de in haar eigen verre historie verloren burgerfamilie Wellner, wier enige zoon in een opstand van elementair en mateloos rechtvaardigheidsgevoel verdwijnt. Het middenvak bevat het schrijn van de literaire vagebond, de jood Karl Weissenstein: dit kernstuk en zijn held verdienen onsterfelijkheid, het is één van de beste stukken van de hedendaagse Duitse letterkunde. De rechtervleugel toont de van tering stervende, niet-geslaagde dichter, pathetische figuur uit het literair-joodse caféleven van de expressionistische tijd, rond Werfel, Kafka e.a. De bekroning is een temps retrouvé: herinnering aan bont theaterleven in de gulden stad. Het geheel behoort echter geenszins tot de gebruikelijke evocatie-literatuur: het is ongemeen krachtig, intens, monumentaal levend. Voor gevormde lezers.
A. Deblaere
| |
Afrikaanse Lyrik. Afrikaans-Deutsch. Uitg. & vert. Helmut Erbe. - Max Hueber-Verlag, München, 1959, 272 pp., geb. D.M. 5.80.
Naast een bundel Vlaamse lyriek, is in de reeks van het Institut für Auslandbeziehungen van Stuttgart, goedkoop voor een zo keurig en voornaam uitgegeven boek, ook een bundel Afrikaanse lyriek verschenen, met de Duitse vertaling in juxtapositie. Rob. Antonissen, geboren Vlaming, maar professor aan de Rhodes-universiteit schreef de inleiding. In het nawoord breekt de vertaler, die het Afrikaans ter plaatse leerde kennen, geestdriftig een lans voor de eigen stijl, kracht en visie van deze jongste telg der Germaanse poëzie. De drie grote generaties zijn duidelijk onderscheiden: die van Celliers, Totius en Leipoldt, nog geworteld in de 19e eeuw en zangers van vaderlandse gevoelens, de generatie 1900-1920 met de van den Heever's en de Louw's, die de Afrikaanse poëzie door menselijke
| |
| |
diepte en rijkdom een plaats verschafte in de wereldletterkunde, de generatie van na 1920 met haar moderne problematiek en krachtige uitdrukking: Eybers, Van Heerden, Pretorius, Philander, Blum, enz. Tegen de moderne vertaalregel in, die voorrang verleent aan de juiste weergave van geest, ritme en atmosfeer van het gedicht, koos Erbe de letterlijke trouw: hij heeft gelijk, want bij een zo stamverwante taal kan men licht de geest in het origineel terugvinden wanneer men zich dank zij een exacte vertaling eerst even van de juiste betekenis heeft vergewist.
A. Deblaere
| |
Frankau, Pamela, Pen to Paper. A Novelist's Notebook. - Heinemann, London, 1961, 224 pp., 18 sh.
Pamela Frankau, dochter van de in 1952 overleden romanschrijver Gilbert Frankau, en zelf schrijfster van een dertigtal romans, keuvelt op onderhoudende en leerzame wijze over haar werk, misschien juister over haar werken, over haar geploeter voordat een roman op de toonbank terecht komt. Allerlei aspecten komen ter sprake, vanaf de eerste idee tot de laatste vormgeving, waarbij zelfs details als het gebruik van bijwoord en bijvoeglijk naamwoord, spelling en woordbeeld niet verwaarloosd worden. Het boek verzandt echter niet in een serie adviezen voor aankomende schrijvers; integendeel: het is voornamelijk autobiografisch van aard, en de sterke persoonlijkheid van schrijfster komt herhaaldelijk duidelijk naar voren, niet het minst in het derde deel waar zij over haar schermutselingen met haar vader schrijft. De dochter werd tijdens de oorlog katholiek, en haar vader volgde enkele jaren vóór zijn dood.
W. Peters
| |
Werner, Eberhard, Theatergebäude I. Teil. Geschichtliche Entwicklung. 236 pp., 349 afb., D.M. 28.-.
Gussmann, Hans, Theatergebäude 2. Teil. Technik des Theaterbaues. 132 pp., 175 afb., D.M. 20.-. veb Verlag Technik, Berlijn-Ost.
Een chronologisch overzicht van de zowel technische als esthetische evolutie van het schouwburggebouw van de oudheid tot nu vinden we in het rijk geïllustreerde 1e deel, dat zich niet uitsluitend tot de architect of vakman richt, maar evenzeer tot de kunsthistorisch geïnteresseerde lezer. Opvallend komt daarbij naar voren dat de werkelijk historische theaters sociologisch en politiek worden beschouwd, terwijl de moderne creaties (niet alleen de Oostduitse) meer als plaatjes van een album worden gepresenteerd: men gaat uit van het partijbesluit dat een theater in de eerste plaats een auditorium is waar de heersende maatschappelijke normen worden verduidelijkt. Het 2e deel brengt dan de technische handleiding van dit levensbeschouwelijk ontworpen architectenwerkstuk waaruit vanzelfsprekend heel wat nuttige schema's en plattegronden te bestuderen vallen, vooral ook omdat niet de esthetica primair is maar wel het functionele; voor het oog mag dat vaak teleurstellend werken, voor de theatrale mogelijkheden is het een weldaad.
C. Tindemans
| |
Schondorff, J., Russisches Theater des XX. Jahrhunderts. - Langen-Müller, München, 1960, 501 pp., D.M. 9.80.
Zoals Rusland zelf, bezit deze serie een snijpunt: de revolutie. De periode vóór 1917, thematisch nog volop 19e- eeuws, wordt vertegenwoordigd door de nagenoeg klassieke werken: L. Tolstoj's Der lebende Leichnam, A. Tschechows Die Möwe en M. Gorki's Nachtasyl, waarbij L. Andrejews symbolistisch overladen Das Leben des Menschen met nihilisme en duisternis te paard op de tweede periode aansluit. 1917 brengt wel een hoge bloei van de regiecultus maar behalve W. Majakowski's Das Schwitzbad, een geestige persiflage van de doorsneeburger, dramatisch weinig reliëf. Hoewel S. Tretjakows agitatiedrama Brülle, China!, ondanks potsierlijk gebrek aan nuancering, toch prima opgebouwd toneel brengt, blijft dit genre ongenietbaar. De rij besluit met twee ‘onschuldige’ stukken: V. Katajews plezierige woningnoodsatire Eine Schnur geht durchs Zimmer (ook gespeeld als De kwadratuur van de cirkel) en J. Schwarz' poëtisch sprookje Der Schatten, zodat de post-Stalin-dooiperiode met auteurs als L. Sorin of S. Marienhof niet opgenomen werd. De acht stukken worden uitstekend ingeleid door H. von Sachno.
C. Tindemans
| |
Bronnen, Arnolt, Tage mit Bertolt Brecht. Geschichte einer unvollendeten Freundschaft. - Verlag Kurt Desch, München, 1960, 168 pp., 40 afb., D.M. 12.80.
Men kan erover twisten of in dit boek de grootste aandacht inderdaad naar Brecht uitgaat. Hoewel S. precieus de ik-spiegel vermijdt, ontstaat Brechts aureool toch
| |
| |
precies door de patholigsch-persoonlijke kijk van S. Deze Oostenrijkse expressionistische theaterbeeldstormer (1895-1959) beleefde een ‘unvollendete Freundschaft’ met Brecht van 1921 tot 1923, afwisselend tussen Berlijn en München. Ook met deze ondertitel kan men moeilijk instemmen, Geen van beiden bezat het vriendtype; overeenkomstig met de woelige Weimarrepubliek, vielen ze al wat traditioneel of heilig was, instinctief aan, met een hardnekkigheid die hen geestelijk zo afmatte dat buiten deze passie geen energie gespaard bleef voor het uitdiepen van een twijfelachtige zielsverwantschap. Behalve fundamentele agressiviteit kenden beiden geen enkel identisch streven en de twee bewuste jaren raakten bijgevolg met niet veel meer gevuld dan met telkens weer verkillende Schwärmerei, surrogaatgevoelens en puberteits-avontuurtjes. Maakt deze bedroevende catalogus ons na 40 jaar rijker als we nu, met de anekdotes erbij, beseffen dat Brecht inderdaad rusteloos was? Bovendien raakt dit dagboek op al te biografisch domein, waarvan de enige interesse bestaat in de interferentie van een massa echte en onechte talenten die elkaar en zichzelf zo ongenadig mogelijk behandelen, maar uit wie uiteindelijk toch een uitzonderlijke brok cultuurgeschiedenis is gegroeid.
C. Tindemans
| |
Pollatschek, Walther, Das Bühnenwerk Friedrich Wolfs. - Henschelverlag, Berlin-Ost, 1958, 508 pp., 55 afb., D.M. 18.-.
Dit werk is een uitvoerige biografie van en commentaar op het werk van de Duitse dramaturg F. Wolf. Medicus van vorming, raakte deze idealistisch gestemde jonge man, onder druk van de oorlog 1914-1918, in de ban van het sterk links gerichte expressionisme, evolueerde tot een overtuigd marxist met een voorliefde voor de politieke revue en het Agitproptheater en ontwikkelde, na 1933 naar Rusland gevlucht en na 1945 tot staatsdramaturg in de zgn. D.D.R. Gepromoveerd, het tot op de partijgraat zuivere socialistische realisme. Uiteraard mag men hier geen literairesthetische en zelfs geen dramaturgische kritiek verwachten en de schakeringloze ophemeling maakt vele hoofdstukken ongenietbaar. Voor ons ligt de verdienste in het feit dat, langs de levenslijn van Wolf om, de geschiedenis van de Duitstalige communistische literatuur, de ontwikkeling van het politieke theater en de lotgevallen van vele uitgewekenen worden geschetst en bovendien veel informatie wordt gegeven over publiek en theater, waarvoor deze heren hun propagandistische dialogen opstellen.
C. Tindemans
| |
Gäng, Richard, Der unheimliche Mitspieler. Erzählungen. - Herder, Freiburg i.B., (1960), 136 pp., geb. D.M. 7,80.
Vijftien verhalen, met een eenvoudig thema, maar waarbij een diepere en beslissende inzet van het mensenleven onmiddellijk betrokken is, zich afspelend in de sfeer en tegen de achtergrond van 's schrijvers heimatland, het Zwarte Woud. De sterke vormkracht van de stijl wordt, eigenaardig genoeg, bereikt door bewust gecultiveerde aanwending van het geschreven Duits, dat vaak herinnert aan de afgeronde, onbewogen geslotenheid van Stifter. De aldus verwekte samentrekking en distantiëring brengt een waarneming van het object tot stand, waar korte verhalen met een naturalistische weergave van de gesproken taal vaak vruchteloos naar zoeken.
A. Deblaere
| |
Wekwerth, Manfred, Theater in Veränderung, - Aufbau Verlag, Berlin-Ost, 1960, 177 pp., D.M. 6.30.
De auteur, opvolger van B. Brecht bij het ‘Berliner Ensemble’, gaat in zijn toneelcredo heel wat verder dan zijn geestelijke vader. Het is bekend dat, ondanks partijpolitieke zuiverheid, Brecht toch niet altijd braaf het voorgeschreven pad volgde maar dat de geregelde slippertjes genegeerd konden worden om het propagandistische renommee van deze communistische dramaturg. S. is niet zo'n internationale figuur, en wil hij zich dus aan de kop handhaven, dan moet hij dapper doordraven. Er valt hier dan ook geen schijn van artistiek waardevolle ideeën te noteren. De verschillende opstellen zijn alle rechtstreeks of onrechtstreeks op de politieke betekenis van het theater gericht. De hele toon is afgestemd op het pragmatische werk, op de interpretatie van om het even welk stuk in wereldbeschouwelijke richting. Getrouw neemt hij daarbij de zo vaak door Brecht gehanteerde dialoogdiscussie over, die meestal in lange monologen ontaardt, waarvan de inhoud met theater alleen nog de opsteltitel gemeen heeft. Daardoor is het werk een interessant document voor Oostduitse theatertoestanden, zolang men er maar geen artistieke beschouwingen in wil zoeken.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Borew, Jurij, Ueber das Komische. - Aufbau Verlag, Berlin-Ost, 1960, 504 pp., D.M. 11,40.
Wat wij ‘humor’ noemen, heeft niet dezelfde betekenis in de communistische landen. Ook dit boek bewijst opnieuw hoe zeer onze begrippen uit elkaar lopen. Deze in de Sowjetunie als estheticus gunstig bekende schrijver vermijdt zoveel mogelijk de breedmenselijke of filosofische basis van het verschijnsel ‘humor’, vooral in het drama, te onderzoeken en ontwijkt, met een behendigheid die men ook opzettelijk kan heten, de principiële vragen. De aandacht gaat voornamelijk naar de praktijk. De olijke ironie, de goedige spot, het listige lachje schijnen uit deze methodiek verbannen; wat overblijft en bijgevolg dubbel beklemtoond wordt, is de maatschappelijke satire, de enige vorm van humor die nog ‘sozialistisch-produktiv’ gewaardeerd kan worden. Het zou al heel erg moeten zijn als in dit lijvige opstel ons niets meer bevallen kon, maar de systematische afwijking in de didactische vooropgestelde idee veroordeelt deze bijdrage als een eenzijdig en dus onwetenschappelijk werk.
C. Tindemans
| |
Pintzka, W., Die Schauspielerin Helene Weigel. - Henschel Verlag, Oost-Berlijn, 124 pp., 50 Bilder, D.M. 12.20.
Dit fotoalbum van B. Brechts echtgenote, die door haar creatie van de meeste van zijn drama's rechtstreeks verantwoordelijk mag geacht worden voor zijn internationale faam, wordt passend begeleid door teksten van haar man, die op haar als mens en als actrice betrekking hebben. De zwart-wit-foto's, die een indruk trachten te geven van de kracht en de verscheidenheid van haar talent, tonen haar in de rol van de grote Brechtheldinnen. De ongenadige lens heeft op deze manier behalve een actrice tevens een mens achterhaald, die onder de meest uiteenlopende aspecten altijd iets van de verbeten militante bewaart, waardoor ze, meer dan programmatische uiteenzettingen zouden kunnen aantonen, zich als de gedroomde vertolkster van haar politieke overtuiging aandient.
C. Tindemans
| |
Hürlimann, M. en H. ott, Theater ia Zürich, 125 Jahre Stadttheater. - Atlantis Verlag, Zürich, 1959, rijk geïll., geb. Zw. Fr. 20.
De uitgave van dit jubileumboek is mogelijk gemaakt door de medewerking van de belangrijkste Züricher firma's: een niet genoeg te waarderen vorm van maecenaat. Reclamefolders, portretten, momentopnamen, close-ups, affiches, programma's, decorontwerpen, dagbladknipsels, vignetten en karikaturen worden hier in een zowel foto- als typografische montage door elkaar verwerkt, waarbij het historisch reliëf steeds geëerbiedigd wordt. Zo werd het geheel meer dan een trouwe weergave van 125 jaar theaterleven. Uit het verstandig gekozen materiaal spreekt niet alleen de veranderde smaak en de evolutie van het toneel, maar vooral de groei van een cultureel bescheiden stadje tot een wereldstad die zich om haar vele recente schouwburg- en operapremières een merkwaardige faam bijeengespeeld heeft. Bovendien vormt het geheel een belangrijk theaterhistorisch document, dat de aanleiding in betekenis overtreft.
C. Tindemans
| |
Styan, J.L., The Elements of Drama. - Cambridge University Press, Londen, 1960, 306 pp., sh. 25.
Inleidingen tot het begrip ‘drama’ munten doorgaans niet uit door eenvoud. Hoewel S. ook hier de historische veralgemening niet vermijden kan, fixeert hij niettemin vastberaden de blik op het hedendaagse drama. Langs de sleutelwoorden dialoog, beweging en tempo, komt hij tot de meest gestileerde onderdelen als genre, stijl, rollen en publiek, hetgeen hem telkens toelaat met autoriteit en overtuiging een selectie uit de werelddramaturgie ter hulp te roepen die zijn ideeën staven kan. Doel en techniek zowel van individueel auteur als van universeel thema worden rechtvaardig belicht, zodat het geheel inderdaad wordt wat het zijn wil: een stimulans voor het theater, voor kenner én voor leek.
C. Tindemans
| |
Dietrich, M., Das moderne Drama (Kröners Taschenausgabe, 220). - Kröner-Verlag, Stuttgart, 1961, 650 pp., geb. D.M. 15.
Eventuele scepsis in verband met de veelbelovende titel moet vlug plaats maken voor een serie superlatieven. Zelfs indien S. zich tevreden had gesteld met een vlijtige catalogisering der veelheid en verscheidenheid in het moderne drama, zou haar opgave ruimschoots zijn uitgewerkt. Toch heeft ze een encyclopedische opstapeling vermeden en krijgen we tot in de kern uitgediepte essays over strekkingen, over individuele figuren en over thematiek. Zelfs waar aforistische formulering wordt verkozen, wijken veralgemening of vogelvlucht voor inzicht en synthese,
| |
| |
waarbij niet de nationaliteitenshow wordt gepresenteerd maar steeds de theatrale en intellectuele interpretatie primeert. Onder de vele uitmuntende opstellen, wezen enkel die over het Pirandellisme, de Strindberginvloed, de antieke mythos in het moderne drama en, bijzonder grondig, het socialistische realisme vermeld. De Nederlanden zijn door J. de Hartog, E. Hoornik, M. Croiset en H. Hensen nog lang niet kwaad vertegenwoordigd.
C. Tindemans
| |
Geschiedenis
Scholliers, E., De levensstandaard in de XVe en XVIe eeuw te Antwerpen (Loonarbeid en honger). - De Sikkel, Antwerpen, 1960, XXXII-284 pp., 32 diagrammen, ing. Fr. 280.
Een merkwaardig boek. Dr. Scholliers stelt zich de vraag: welk was het levenspeil van de arbeider in het ancien regime en aan welke schommelingen was het onderhevig? Eerst onderzoekt hij de verbruiksgoederen als graan, brood, andere levensmiddelen, brandstoffen, huishuur, enz., en constateert dat b.v. de rogge, het voornaamste voedingsprodukt, omstreeks 1500 evenveel kostte als omstreeks 1430, maar in de loop van de 16e eeuw zesmaal duurder werd. Daarna stelt hij een grondig onderzoek in van de lonen der arbeiders: hij constateert dat de arbeiders gemiddeld 264 dagen werkten per jaar, dus vijf dagen per week, dat zij 's zomers meer uren werkten dan 's winters - de bouwarbeiders b.v. 12 uren 's zomers, maar slechts 7 uren 's winters - en dat een metserdiender het halve loon kreeg van een metselaarsmeester, maar het dubbele loon van een leerjongen. De auteur getroost zich een heel stel omrekeningen, ook wat de munten betreft, om dan in het derde hoofdstuk de levensstandaard van de arbeiders te benaderen. In de loop van de 16e eeuw werden de lonen vervijf- of verzesdubbeld en hielden de prijsstijging nagenoeg bij. Het gewone dagloon van een metserdiender volstond voor het onderhoud van een gezin van vijf personen, dat echter 70% van zijn budget aan het voedsel moest besteden en dan nog op de grens van het levensminimum leefde. Deze levensstandaard bleef voor de arbeiders tot de eerste helft der 19e eeuw nagenoeg ongewijzigd. Pas toen in de tweede helft van de 19e eeuw de industrialisatie hogere produktie toeliet en broodgranen massaal werden ingevoerd, begon de levensstandaard der arbeiders geleidelijk te stijgen. Appendices met een uitvoerig statistisch materiaal, 32 bladzijden grafieken en een uitvoerig Frans résumé besluiten dit boek, dat uiteraard voor specialisten is bestemd. ‘Mettre en évidence le rôle d'Anvers, c'est éclairer un pan considérable de l'histoire économique de l'Europe et du monde’
(Braudel): het belang van deze grondige studie strekt zich dan ook ver buiten Antwerpen en zelfs de Lage Landen uit.
M. Dierickx
| |
Honderd vijfentwintig jaren arbeid op het onderwijsterrein 1836-1961. - J.B. Wolters, Groningen, 1961, 240 pp.
Onder redactie van Prof. Dr. I.J. Brugmans hebben enige professoren en vakkundigen bij gelegenheid van het 125-jarig bestaan der uitgeverij Wolters te Groningen, die vooral uitmuntte door schooluitgaven, een overzicht gegeven van enkele facetten van het onderwijs in Nederland tijdens deze jaren. Het doel was eigenlijk een uiteenzetting te bieden van de pedagogiek, de didactiek en de methodiek van het schoolonderwijs, doch daarvoor ontbraken de voorstudies. Zo hebben de acht samenstellers zich in sterke mate moeten beperken en konden zij slechts bepaalde aspecten bieden. Toch is het werk ook zó boeiend en belangrijk genoeg, niet alleen voor de engere groep die in het onderwijs werkzaam is, maar ook voor ieder die belang stelt in het vaderlandse verleden. Slechts voor de leesmethodiek op de lagere school en het Duits op de middelbare kon de aanvankelijke opzet worden doorgevoerd. Een aantal foto's, aansluitend bij het in de tekst behandelde, illustreert het werk.
P. van Alkemade
| |
Bijdragen voor de Geschiedenis van de Nederlanden, deel XV, 1960, 374 pp. - M. Nijhoff, 's-Gravenhage; De Sikkel, Antwerpen, per jaargang f 19, Fr. 285.
De 15e jaargang van de Bijdragen vangt aan met een gedegen artikel van Dr. M. De Vroede, waarin hij aantoont dat in 1839 de meerderheid der Limburgers aan de overzijde van de Maas met weerzin onder het Nederlands bewind zijn teruggekeerd, en dat de bekende anti-Hollandse geest van Nederlands-Limburg in latere tijden voor een deel op de periode 1830-1839 teruggaat. Een studie van Dr. W. Brulez legt er nog even de nadruk op dat de verovering van Antwerpen door Farnese in 1585 deze metropool niet belette een handelsstad van betekenis te
| |
| |
blijven, maar zet daarna uitvoerig uiteen hoe de uitwijking van vele Antwerpse kooplui in de streken ten noorden van Alpen en Pyreneeën de moderne handels-methodes verbreidde die er vroeger onbekend waren. Nog enkele andere artikelen en enige polemisch gestelde aantekeningen komen in deze jaargang voor. Naast het twintigtal grondige besprekingen van wetenschappelijke studiën, dienen vooral de twee uitvoerige kronieken (p. 128-176 en 307-376) vermeld, waarin verscheidene historici van Noord en Zuid nagenoeg alle boeken en artikelen bespreken die in het verlopen jaar over de algemene en plaatselijke geschiedenis van de hele Nederlanden zijn verschenen. Zelfs licht een Suid-Afrikaanse kroniek ons in over de historische studiën die in 1959 in Suid-Afrika verschenen. Aldus tonen de Bijdragen eens te meer hét tijdschrift te zijn van de geschiedkundigen van Noord en Zuid, dat geen historisch geïnteresseerde van de Lage Landen mag ontberen.
M. Dierickx
| |
Vogt, Joseph, Wege zum historischen Universum. Von Ranke bis Toynbee. - Kohlhammer, Stuttgart, 144 pp., D.M. 3.60. Imp.: J. Meulenhoff, Amsterdam, f 4.10.
In de serie Urban-bücher verscheen dit voortreffelijke werkje van de Tübinger professor Jos. Vogt. Het behandelt de opvattingen der grote historici over de geschiedenis als geschiedenis der gehele mensheid. Spengler en Toynbee krijgen natuurlijk het leeuwenaandeel, doch ook denkers als Dawson, Jaspers, Teilhard de Chardin en vele anderen komen ter sprake. Voor vakhistorici en belangstellenden is het een instructief boekje.
H. Velding
| |
Nicolson, Harold, The Age of Reason, 1700-1789. - Constable, Londen, 1960, XXII-424 pp., 16 pl., geb. sh. 45.
Harold Nicolson, diplomaat en lid van het Lagerhuis, letterkundige, historicus en journalist, schrijver van een vijftiental boeken en essay's, zoals over de vrede van Wenen en de Britse zin voor humor, schenkt ons hier een mooie studie over de wisselende geestestoestanden van de 18e eeuw. Hij doet het onder de vorm van eenentwintig losse karakterschetsen en beschrijvingen. In deze portrettengalerij ontmoeten wij Pierre Bayle, de profeet van de vrijheid van gedachte, Louis XIV, ‘perhaps the most acceptable autocrat ever lived’, de brutale en geniale Peter de Grote, de geboren scepticus Voltaire, de koning-filosoof Frederik de Grote van Pruisen, de knappe en wulpse Semiramis van het Noorden: Catharina de Grote, de inschikkelijke Joseph Addison en de pessimist Jonathan Swift, de eenvoudige Benjamin Franklin en de dilettant Horace Walpole, de Parijse salons van Mme Geoffrin en Mme du Deffand, de vrije gedachte der Encyclopedisten, de charlatans Casanova en Cagliostro, Samuel Johnson, de man van het gezond verstand, de Duitse Sturm und Drang, Tom Paine, de verdediger van de rechten van de mens, het religieus revival onder John Wesley, en ten slotte Jean Jacques Rousseau, die een cultus van de gevoeligheid verwekte en daarmee het einde van de ‘eeuw van de rede’ aankondigde. Het is een prettig geschreven boek met de Engelse zin voor humor, de keuze van het typerend detail, een zeker onbegrip van de Katholieke Kerk en speciaal van de Jezuïeten, maar met een juiste kijk op deze weinig gekende en uitermate belangrijke ‘eeuw van de verlichting’.
M. Dierickx
| |
Kunst en cultuur
Werking 2. - Uitgeverij Werking, Amsterdam, 1960, geïll., f 3.85.
Voor de tweede maal houdt de Stichting ‘Werking’ een expositie op papier. Toen zij zich in 1960 voor het eerst presenteerde bracht de originaliteit van het idee, behalve de vele mooie zaken die geboden werden, een aangename verrassing. Het verrassende element is niet geheel verdwenen, daar dit tweede cahier ook de bekoring bezit van fraai te zijn uitgegeven. Velerlei werk van zeer verschillende kunstenaars is hier bijeengebracht. Men kan moeilijk zeggen, dat eenzelfde ideaal hen bindt, maar wel spreekt uit ieders werk het verlangen om van deze tijd te zijn. In dit boek vindt men tekeningen en grafiek van Wil Bruin en Flip van der Burgt, die in deze uitgave een zeer belangrijke rol heeft gespeeld; poëzie van Nico Scheepmaker en Christold van Engelland; muziek van Bob Jacobs en Theo Loevendie; foto's van poppen, gemaakt door Trudy de Ruyter, van beeldhouwwerk door Jos van Kessel en Karel Gomes; van architectuur, een interessante missiekerk, ontworpen door Maurice Grothausen; van schilderijen door Rudi Bierman en choreografie van Rudi van
| |
| |
Dantzig. De goede foto's werden gemaakt door Ulko Jansen, Hans van den Busken en Philip Mechanicus.
C. de Groot
| |
Lier, Henri Van, Les arts de l'espace (Synthèses Contemporaines). - Casterman, Doornik, 1959, 400 pp., 61 ill., ing. Fr. 96.
Dit is een van de verstandigste boeken die men lezen kan over kunst en esthetiek. Uitdrukkelijk handelt de auteur enkel over de plastische kunsten, maar dit op grond van een algemene kunstleer, die de dubbele goede eigenschap bezit, dat zij - zonder zich nu precies zelf als een kunstfilosofie aan te dienen - toch in zich het beste opneemt van wat de filosofen over de kunst verteld hebben, én dat zij deze visie op een nieuwe en oorspronkelijke wijze tot gelding laat komen in een zeer concrete moderne problematiek. Het meest uitvoerig geschiedt dit in verband met de schilderkunst. De auteur analyseert eerst de verschillende fundamentele houdingen welke tegenover een kunstwerk ingenomen kunnen worden: de houding tegenover het kunstwerk als schouwspel, als object van artistiek grenot, als diepere esthetische ervaring van het absolute, en als menselijke ontmoeting binnen het zgn. picturale onderwerp. Aangetoond wordt hoe deze houdingen elkaar insluiten en conditioneren, en hoe ze samen de elementen vormen van een authentische beleving van de kunst. Vervolgens wordt heel de constitutieve verscheidenheid van het kunstwerk zelf beschreven: verscheidenheid van genres, van expressiemiddelen en van techniek. Duidelijk wordt gemaakt hoe de historische scholen in feite picturale mogelijkheden zijn die uit de onuitputtelijke interne essentie van de schilderkunst voortspruiten. Deze zienswijze voert o.m. tot zeer verhelderende inzichten in de zgn. abstracte kunst. Het boek van H.V.L. zal de lezer toelaten zich heel wat tweederangs lectuur over de hier behandelde onderwerpen te besparen.
L. Vander Kerken
| |
Busch, H. en Lohse, B., Baukunst der Renaissance in Europa. - Umschau Verlag, Frankfurt/M., 1960, 28 pp., 180 pl., geb. D.M. 24.80.
Zoals de uitgevers in hun vroegere delen van de Monumente des Abendlandes de romaanse en gotische stijlen hebben gedenationaliseerd en als een Europees verschijnsel voorgesteld, zo doen ze dit nu ook in hun nieuwe boek Baukunst der Renaissance in Europa. Von der Spätgotik bis zum Manierismus voor de renaissance, wat voor deze periode van de Europese kunstgeschiedenis nog meer dan voor de voorgaande een opvallende werkwijze is. Onwillekeurig haast wordt renaissance nog altijd met Italiaanse renaissance verwisseld. In dit boek echter neemt Italië slechts een beperkte, een misschien te beperkte, plaats in. In het vijftiende-eeuws Europa heeft zich in Florence eerst, later in Rome, een eigen stijl ontwikkeld die de nog nalevende antieke traditie tot een nieuw, oorspronkelijk evenwicht bracht. In de overige landen draagt diezelfde ontwikkeling naar een nieuwe tijd oorspronkelijk andere trekken, omdat zij uit een anders gekleurde traditie groeide. Geleidelijk aan echter worden alle landen door het schitterende voorbeeld van Italië verleid en gaan zij de Italiaanse vormen bestuderen en op eigen manier verwerken. Fijnzinnig schetst prof. H. Weigert deze ontwikkeling in zijn inleiding en ontleedt er de elementen van in de uitgebreide nota's bij de illustratie. De illustratie zelf vormt het hoofdmoment van het boek. De keuze en de samenstelling ervan is, zoals wij reeds zeiden bij de bespreking van de eerste delen in deze reeks (Streven, februari 1961), zinvol en suggestief.
G. Bekaert
| |
Cowles, Fleur, Der Fall Salvador Dali. - A. Langen-G. Müller Verlag, München, 1960, 355 pp., geïll.
Een correspondent van Le Monde schreef eens dat men na een conferentie van Salvador Dali, eenmaal terug in het vrije, echt verrast opkijkt dat straatlantaarnen nog straatlantaarnen zijn en bussen nog bussen. Blijkbaar is een persoonlijk contact met deze clown extraordinaire, zoals hij zichzelf noemt, nodig om dergelijke kostbare ervaringen te kunnen meemaken. Vele van zijn werken blijken hier niet toe in staat. In hun soms gemakkelijke wereld van vrij oppervlakkige freudiaanse symboliek hebben zij hun schepper nodig om hen hun werkelijke zin te geven: een virtuoos medium te zijn waarin een excentricus zich bij voorkeur uitleeft. Fleur Cowles noemt Dali zelfs een grote excentricus. Daar kan men aan twijfelen. Maar dit neemt niet weg dat zij in haar boek - naast de autobiografische geschriften van Dali en de biografie die zijn zuster aan hem wijdde - een van de boeiendste portretten van Dali heeft getekend in een levendige reportagestijl. Fleur Cowles kent Dali persoonlijk, heeft zeer
| |
| |
nauwgezet zijn persoonlijke geschiedenis onderzocht en de echo's die deze bij anderen uitlokte. Zij citeert dan ook gaarne tegenover de uitlatingen van Dali zelf de meningen van kunstenaars, critici, verzamelaars, psychologen en journalisten die zich met hem hebben ingelaten. Zij zelf hoopt van haar boek dat het velen zal amuseren en meteen toch ook een beter begrip bijbrengen voor deze gepassioneerde Leonardo en gereïncarneerde Vermeer die in elk geval uit de kunstgeschiedenis van vandaag niet meer weg te denken valt. De keuze van de illustraties is zeer suggestief.
G. Bekaert
| |
Reclams Kunstführer Band IV. Niedersachsen, Hansestädte, Schleswig-Holstein, Hessen. - Reclam-Verlag, Stuttgart, 1960, 856 pp., 64 pl., 62 ill., geb. D.M. 16.80.
Met band IV is de Reclams Kunstführer voor West-Duitsland voorlopig voltooid. Voor het afzonderlijke deel over Berlijn wacht men nog op verdere restauratie van de verwoeste hoofdstad. In Streven 1959-1960, p. 693 hebben wij kort de eerste drie delen van deze uitstekende gids van de Duitse bouwkunst voorgesteld. Dit vierde deel over de Noord-Duitse landen en Hessen, dat onder redactie staat van H.R. Rosemann, O. Karpa en E. Herzog, is met dezelfde zorg opgemaakt door een reeks Duitse kunsthistorici. Van elke plaats worden een korte historie gegeven en de voornaamste architectonische monumenten beschreven. Al ligt het zwaartepunt op het historisch patrimonium, toch is de moderne bouwkunst niet verwaarloosd. Een bijzondere aandacht is blijkbaar aan de moderne kerkbouw besteed. Deze gids leent zich goed voor toeristische doeleinden, maar zijn waarde gaat ver boven dit beperkte doel uit. Het is een degelijk en gemakkelijk werkinstrument in de handen van de kunsthistoricus.
G. Bekaert
| |
Orange, H.P. L' en Nordhagen, P.J., Mosaik, von der Antike bis zum Mittelalter. - Bruckmann Verlag, München, 1960, 92 pp., 4 klpl, 154 pl, geb. D.M. 32. -.
De inhoud van dit waardevolle boek van prof. H.P. L'Orange en P.J. Nordhagen wordt beter uitgedrukt door de bijtitel Von der Antike bis zum Mittelalter dan door de hoofdtitel Mosaik. Vanzelfsprekend hebben het de auteurs alleen over mozaiek. Maar zowel H.P. L'Orange, die de kunsthistorische ontwikkeling behandelt, als P.J. Nordhagen, die de technische evolutie van het mozaiek schetst, is het duidelijk te doen om de continuiteit aan te tonen die bestaat tussen de antieke en de christelijke wereld, of precieser, tussen de antieke en de middeleeuwse beschaving. Het christendom immers betekende geen breuk in de beschavingsgeschiedenis van het Westen, maar incarneerde zich spontaan in de ontwikkeling die de antieke beschaving doormaakte bij haar opname in het Romeinse imperium. Dit boek brengt op zijn manier een uitstekende bijdrage tot de verheldering van de zo actuele vraag naar het ontstaan van de zogenaamde christelijke beschaving. Aan de hand van de illustratie kan men het betoog van beide auteurs gemakkelijk volgen.
G. Bekaert
| |
Akanthus, Buchreihe zur Geschichte der Skulptur. N. Yalouris, Klassisches Griechenland. - Ch. Desroches Noblecourt, Das alte Aegypten. - Verlag F. Bruckmann, München, 1960, XIV pp. + 32 pl.
Het aandeel van de fotograaf bij de studie en de publikatie van kunstwerken wordt steeds beduidender en het is zelfs een zekere (slechte) gewoonte geworden van de uitgevers de kunsthistoricus er nog slechts bij te halen om met zijn naam en een vlugge inleiding een collectie afbeeldingen aan het publiek te presenteren. Hoe het concreet in het werk is gegaan bij de nieuwe Akanthus-reeks, die onder de leiding staat van Sir H. Read en H.D. Molesworth, weten wij niet, maar ook zij blijkt als uitgangspunt te hebben de overigens prachtige opnamen van F.L. Kenett, waarbij dan een inleiding en legenda zijn gevoegd. Alleen is het hier zo dat alles tot een homogeen en hoogstaand geheel is uitgebouwd. De eerste twee delen hebben een monografisch karakter. Dat over Egypte behandelt het Nieuwe Rijk en de Amarna-tijd. Prof. Christiane Desorches Noblecourt schreef hiervoor een merkwaardige inleiding waarin zij zeer suggestief de omwenteling van de Amarna-tijd voorstelt met hetgeen er onmiddellijk aan voorafging en er op volgde. Het deel over Griekenland is uitsluitend gewijd aan de Elgin Marbles, de gevelsculpturen van het Parthenoon die Lord Elgin in 1801 naar Engeland verscheepte en die nu een van de voornaamste rijkdommen uitmaken van het Bri tisch Museum. De inleiding op dit deel schreef Nikolaus Yalouris. Beide delen bevatten twee-en-dertig platen van groot
| |
| |
formaat, dertig op achtendertig centimeter, zeer mooi weergegeven in een zachte offset-druk. Als fotografische documentatie overtreffen deze uitgaven alles wat tot nog toe over het onderwerp is verschenen.
G. Bekaert
| |
Filosofie en moraal
Overing, A.P.C., Kempe, Prof. Dr. G. Th. en Vermeulen, Prof. Drs. Jos., Homosexualiteit (Pastorele cahiers 3). - P. Brand N.V., Hilversum, 1961, 84 pp., f 3.95.
Op 23 maart 1960 organiseerde de Katholieke Centrale Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid een besloten studiedag over de vraagstukken rond de homosexualiteit, een onderwerp dat in de kringen van genoemde vereniging reeds geruime tijd besproken was. Er werden drie inleidingen gehouden (door een zenuwarts, een criminoloog en een moraaltheoloog), thans gepubliceerd in dit derde Pastorele cahier; Dr. Trimbos schreef een voorwoord, Prof. Dr. Ruygers een inleiding en een samenvatting van de discussie. Het geheel vormt een waardevolle bijdrage tot een eerlijke benadering van het vraagstuk der homosexualiteit. Het is jammer, dat juist de inleiding over de pastorele aspecten zo summier gehouden is. De opmerkingen, die Prof. Vermeulen plaatst, verdienen zeker de aandacht, maar een meer volledige behandeling van het pastorele aspect zou de waarde van deze brochure belangrijk verhoogd hebben. Dan hadden ook, naast alle onzekerheid t.a.v. bepaalde moeilijke gevallen, meer zekere richtlijnen gegeven kunnen worden voor de niet zó moeilijke gevallen.
A. van Kol
| |
Müller, Armin, Bios und Christentum. Wege zu einer ‘natürlichen’ Offenbarung. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1958, 280 pp., D.M. 14.80.
Het door Rudolf Bultmann in beweging gezette ontmythologiseringsproces heeft in de ogen van M. geleid tot een grotere crisis van het christendom dan indertijd door de copernicaanse omkeer of door de evolutieleer van Darwin het geval is geweest. Om te voorkomen dat dit proces gaat uitlopen op pure afbraak, is het volgens de auteur noodzakelijk de Godsopenbaring in Christus te zien tegen de achtergrond van de oer-openbaring Gods in de (levende) natuur. Thans staan de mythologisch ingeklede geloofswereld en de moderne denk- en leefwereld te zeer als disparate grootheden naast elkaar. Daarom zal de theologie, zonder de mythologische vormen prijs te geven, toch in eigentijdse termen en begrippen de openbaringswerkelijkheid toegankelijk moeten maken. De schrijver is van mening, dat hiervoor in het biologische en medische denken kostbare aanknopingspunten te vinden zijn, tenminste wanneer deze wetenschap zich niet beperkt tot causaal-deterministische analyse, maar tevens als ‘verstehende’ biologie de pure nuttigheidsverklaring weet te overstijgen, en naast Darwin ook Goethe aan het woord laat komen. Waar aldus mens en natuur gezien worden als ‘imago et vestigia Dei’, groeit een nieuwe ontvankelijkheid voor het woord, dat God in Christus heeft gesproken. Ongetwijfeld stelt Müller in zijn boek belangrijke en interessante zaken aan de orde. Zijn overgrote belezenheid blijkt op elke pagina, soms zozeer, dat men aan deze rijk versierde tafel slechts met moeite zijn bord kan terugvinden. In bepaalde opzichten, b.v. de zijnsanalogie, nadert deze evangelische christen zeer dicht de katholieke opvatting; in andere, b.v. plaats en betekenis van Maria in het heilsbestel, neemt hij, steeds uiterst hoffelijk, een afwijzend standpunt in. Terecht legt hij o.i. de nadruk op de onmisbaarheid van een ‘natuurlijke’ openbaring voor een vruchtbaar verstaan van de bovennatuurlijke heilsboodschap. Of daarbij de biologie een dergelijke
dominante rol zal spelen als M. haar toekent, zal de toekomst moeten uitwijzen.
H. v. d. Lee
| |
Chauchard, P., L'humanisme et la science. - Spes, Parijs, 1961, 208 pp., ing. NFr. 6,30.
De bekende Franse bioloog en neuroloog heeft in dit werk eens te meer blijk gegeven van zijn zin voor nuancering en evenwicht. Hij toont aan hoe een volwaardig humanisme, ook zo het volledig van deze tijd wil zijn, onmogelijk kan bestaan op de al te smalle basis van een louter wetenschappelijk denken: dit denken heeft immers zijn meest spectaculaire resultaten onder meer te danken aan het feit dat de wetenschap zich van meet af aan bekent tot een bijzondere, beperkte visie op de werkelijkheid. Wordt deze particularisatie als zodanig erkend, dan zal ze niet als de enige inspiratiebron van
| |
| |
het nieuwe humanisme gelden: wordt dat particuliere kennen echter als exhaustief beschouwd, ook en vooral waar het gaat om de kennis van de mens, dan kan dit tot werkelijk on-menselijke katastrofen leiden. Maar even beslist is de auteur in zijn oordeel over de wezenlijke bijdrage die de moderne wetenschap aan het humanisme te leveren heeft. Dat bij voorbeeld begrippen als ‘psychosomatische behandeling’ thans worden aanvaard, is een werkelijke vooruitgang naar een meer menselijke beoordeling van de zieke of de moreel zwakke mens. Een echt humanisme, een internationaal, algemeen aanvaardbaar humanisme veronderstelt noodzakelijkerwijze een niet gerelativeerde moraal in strikte zin: deze moraal zal echter schematisch, onmenselijk algemeen en dus vals zijn, indien ze weigert te luisteren naar wat de wetenschap over de mens te vertellen heeft. Want dat is ook waar en onontbeerlijk voor een beter begrip.
H. Jans
| |
Ruytinx, Jacques, La Morale bantoue et le Problème de l'Education morale au Congo. - Université Libre de Bruxelles, Institut de Sociologie Solvay, 1960, 126 pp.
Deze studie is een handleiding voor een cursus van praktische zedenleer en is bestemd voor het Kongolees middelbaar onderwijs. Het eerste deel van het boek beschrijft de traditionele inlandse ethica en de zedelijke acculturatie in de nieuwe centra. Het tweede deel brengt elementen bij voor een programma tot zedelijke opvoeding. Hierop volgt een verzorgde bibliografie over de orale literatuur in Kongo en Ruanda-Urundi. S. volgt de positivistische zedenleer. Zijn sociologische feitenleer en pluralisme wijzen op een sterke invloed van Durkheim en Dupréel. De ethica die hij voorstaat is hypothetisch, voorwaardelijk, nooit objectief normerend. De algemene strekking van het boek vraagt dus voorbehoud, evenals de verklaring van sommige Kongolese gewoonten. Het komt ons b.v. gewaagd voor, in de vrees de diepste motivering te zien van de gedraging der inlanders (p. 16). Anderzijds bevat het werk uitstekende hoofdstukken, die de autochtone samenleving juist en bevattelijk schetsen. Terecht doet S. een beroep op de inlandse spreekwoorden, als grondslag voor een natuurlijke zedenleer. Graag echter hadden wij de transcendente waarden, die een voorname rol spelen in de inlandse levensbeschouwing, opgenomen gezien in de uitwerking van het schoolprogramma.
H. Van Roy
| |
Sociografie
Mens en Medemens Serie. Pietersen, Lieuwe, Sociologie van de sport. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 143 pp., f 3.90.
Inkorting van het aantal arbeidsuren betekent voor de arbeidende mens dat hij zin en inhoud moet kunnen geven aan de overblijvende vrije uren. Dit gaat echter niet altijd. Een van de redenen waarom dit niet lukt en waarom er dus een vrijetijdsprobleem bestaat is het feit dat het maatschappelijk bestel niet op recreatie is ingesteld. Hierin dient verandering te worden gebracht. In bovengenoemde studie, waarin wordt behandeld de sport als afspiegeling en de sport als verzetsreactie, tracht schrijver een beter inzicht te geven in de betekenis van de sport als recreatiemiddel en in de waarde die de sport kan hebben als positieve bijdrage tot het meer inhoud geven aan het menszijn.
J. van Lierde
| |
Smet, R.E. De, R. Evalenko en W. Fraeys, Atlas des élections législatives belges. 1914-1954. 2 dln. Supplément comportant les résultats des élections législatives du 1er juin 1958. (Collection de science politique). - Ed. Institut de sociologie Solvay, Brüssel, 1958-1959, 298 en 96 en 20 pp., kaart in kleuren 115 × 140 cm, Fr. 400.
Wie de uitslagen van de laatste Belgische parlementsverkiezingen wil vergelijken met de uitslagen der verkiezingen sinds 1919, vindt in deze studie alle mogelijke statistische gegevens. De auteurs hebben 1919 als begindatum genomen omdat toen voor het eerst het algemeen enkelvoudig stemrecht werd ingevoerd. In een eerste deel geven ze voor de verkiezingen van 1919, 1921, 1925, 1929, 1930, 1936, 1939, 1946, 1949, 1950, 1954 (en 1958) het bereikte stemmenaantal van elke partij per kanton, per arrondissement, per provincie en voor het hele land, en tevens de opgetelde totalen voor de uiterst linkse partijen (Socialisten en Communisten), voor de linksen (de vorige met de Liberalen) en de rechtse partijen -(Katholieken, Vlaams-Nationalisten, met in 1936 en 1939 ook de Rexisten). In het tweede deel bieden de auteurs allerlei interessante
| |
| |
beschouwingen. In 1936 was er een plotse opkomst van de fascistische Rexisten (11,49% der stemmen) en in 1946 van de Communisten (12,68% der stemmen). Het invoeren van het vrouwenstemrecht in 1949 heeft waarschijnlijk het aantal stemmen voor Rechts met 2% doen stijgen. Daarbuiten bleef het Belgisch kiezerskorps opvallend vast in zijn verkiezingen. Nochtans verdient vermelding dat binnen de linkse partijen de Socialisten vooruit zijn gegaan ten koste der Liberalen; in de Brusselse kantons b.v. stegen de Socialisten van 30% in 1919 tot 45% in 1954 terwijl de Liberalen in die periode zakten van 29 op 19%. Een laatste interessant detail: in 1919 bestond het kiezerskorps uit 47,57% Vlamingen, 41,81% Walen en de rest Brusselaars, in 1954 echter uit 52,88% Vlamingen en 33,86% Walen. De grote losse kaart geeft in kleuren een visueel beeld van de verkiezingsuitslagen van 1919 tot 1954 per kanton, per arrondissement, per provincie en voor heel het land. Hier ziet men dadelijk de vastheid van de Belgische kiezer.
M. Dierickx
| |
Varia
Engelhard, Dr. J.V.J., Capaciteitsprojectie en capaciteitsbezetting als beleidsvraagstuk. - H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1961, 178 pp., f 14.50.
In dit boek wordt nagegaan welke factoren voor de drukker een rol spelen bij de capaciteitsprojectie en de capaciteitsbezetting alsmede welke omvang van de capaciteit en bezetting voor zijn bedrijf economisch de meest doelmatige is. Het boek bestaat uit twee delen. In het eerste gedeelte behandelt schrijver na de begripsbepaling van produktie- en overcapaciteit, de standaardcapaciteit en de standaardbezetting. Wil de producent economisch doelmatig handelen dan zal bij oprichting of uitbreiding van het bestaande drukkersbedrijf, uitgangspunt moeten zijn de omvang en de samenstelling van de produktie in de toekomst. Deze moet worden geschat in het licht van de behoeften van de afnemers. In het tweede deel van het boek wordt behandeld de beleidsoverwegingen rondom het capaciteitsvraagstuk. Naarmate de capaciteitskosten een grotere omvang aannemen, zal de problematiek van de capaciteitsprojectie en capaciteitsbezetting een grotere omvang aannemen en in feite uitgroeien tot een beleidsvraagstuk. Met betrekking tot dit probleem behandelt schrijver speciaal het aspect van de oplaaggrootte van het drukwerk en het besteltijdstip en leveringstijdstip. Alhoewel het boek in eerste instantie gericht is op de vraagstukken in de grafische industrie, is het eveneens van belang voor andere industrieën, waar voorraadvorming van eindprodukten normaliter uitgesloten is en waar produktie plaats vindt op bestelling, naargelang de individuele behoeften. Een uitstekende economische analyse.
J. van Lierde
| |
Zischka, Anton, Van oorlog naar vrede. Vert. - Nederlands Boekhuis, Tilburg, 1961, 328 pp., f 11.90.
Een nieuw boek van Zischka is telkens een verrassing. Hij is de ideale journalist en reporter; hij schijnt alles te weten, achter elke coulisse te kunnen kijken, tot elke grootheid toegang te verkrijgen en alle literatuur over een onderwerp onder de knie te hebben. Ook dit boek (Frieden in Sicht; waarom de titel in de vertaling niet behouden?) is van een brandende actualiteit en zal bij vele lezers werken als een granaat. Het beschrijft in hoofdzaak de bewapeningswedloop der mogendheden, vooral van de Verenigde Staten; - van Rusland weet zelfs Zischka niet zo heel veel. De auteur neemt geen blad voor de mond en beschrijft in striemende taal al de verschrikkingen, die de mensheid bij actualisering der voorbereide atoombewapening te wachten staan. Op het einde van het boek worden sfeer en toon milder; een heel hoofdstuk is gewijd aan Vere, Lelystad en Schiphol. Een boek dat de lezers wakker schudt en dat men in één adem uitleest.
P. van Alkemade
| |
Kessel, Joseph, Het geschenk voor de Führer. Vert. - Nijgh & van Ditmar, Den Haag, Rotterdam, 304 pp., f 11.50.
De pers heeft de laatste tijd de faam van Dr. Kersten, de merkwaardige genezermasseur van Heinrich Himmler, overvloedig verspreid. Door een wonderlijk lot geraakte hij tegen zijn zin verbonden aan de persoon van de Reichsführer, wat hem wel een dubieuze positie bezorgde, doch tevens gelegenheid gaf ontelbaren het leven te redden. Joseph Kessel heeft van deze merkwaardige mens een uitermate boeiend vie romancée geschreven, voor welks historiciteit, wat de feiten en verhoudingen betreft, de Engelse historicus Trevor-Roper instaat. Compositie en literaire inkleding van het boek zijn voor- | |
| |
treffelijk, zoals ook de vertaling. Waarom de oorspronkelijke titel Les mains du miracle niet als De wonderhanden behouden bleef en veranderd werd in Het geschenk voor de Führer- wat slechts op een klein gedeelte van de inhoud slaat -, is niet duidelijk. Maar vertalers hebben blijkbaar zelden eerbied voor de oorspronkelijke titel.
J. van Heugten
| |
Maletzke, Gerhard, Fernsehen im Leben der Jugend. - Verlag Hans Bredow-Institut, Hamburg, 1959, 208 pp.
Na een vrij volledig overzicht der resultaten van buitenlandse onderzoekingen betreffende de invloed van de televisie op het leven der jeugd, bespreekt Dr. Maletzke zeer gedetailleerd de empirische studie, die onder zijn leiding aan het ‘Hans Bredow-Institut für Rundfunk und Fernsehen an der Universität Hamburg’ werd ondernomen. Door middel van ‘Tiefeninterviews, projektive Tests und Gruppendiskussionen’ werd dit onderzoek doorgevoerd op een staal van een vierhonderdtal Hamburgse jongeren van 15 tot 20 jaar. De hoofdstukken ‘Fernsehen und Freizeit’ (pp. 95-131) en ‘Die Einstellung der Jugendlichen zum Phänomen Fernsehen und seinen Wirkungen’ (pp. 148-185) bieden wel de meest interessante gegevens. Hier leren wij dat meisjes doorgaans ‘fernsehanfälliger’ zijn dan jongens; dat er dan toch niet zo'n groot verschil bestaat in het uur van slapengaan tussen kijkers en niet kijkers: bij meisjes 18 minuten, bij jongens 10 minuten; dat, hoewel het toestel in de gezinnen gemiddeld 15 weekuren aangeschakeld is, de jeugdigen hiervan slechts 7 uren kijken; dat de jeugdigen meer hun programma's ‘kiezen’ en beoordelen, naargelang ze ouder zijn en meer ontwikkeld; dat de verstandigsten het meest afstand kunnen nemen tegenover t.v.; dat ‘je höher Schulbildung und soziale Schicht, um so negativer wird die Wirkung des Fernsehens auf die Familie beurteilt’. Algemene indruk: ‘Der Faktor ‘Seher-Nichtseher’ wirkt sich zwar bei den Jugendlichen in mancher Hinsicht ebenfalls differenzierend, ingesamt aber nicht so einschneidend aus, wie häufig angenommen wird’ (p. 200).
A. Cauwelier
| |
Bijdragen en Verhandelingen (van het) Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis. Centre Interuniversitaire d'Histoire Contemporaine. Cahiers et Mémoires, Editions Nauwelaerts, Leuven, 1957-1960.
Het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis werd in 1954 opgericht om de in België nogal verwaarloosde studie van de hedendaagse geschiedenis te stimuleren. Het staat onder de leiding van vier professoren die respectievelijk de universiteiten van Brussel, Gent, Leuven en Luik vertegenwoordigen en groepeert specialisten die in verschillende commissies werken. Het publiceert Bijdragen van bibliografische aard (sinds 1957 verschenen er 17) en Verhandelingen van monografische aard (4 tot nog toe). Al deze publikaties zijn stuk voor stuk belangrijk, en wie op de hoogte wil blijven van onze hedendaagse geschiedenis kan er niet buiten. De uitgever stuurde ons volgende werken ter bespreking: W. THEUNS, De organieke wet op het middelbaar onderwijs (1 juni 1850) en de Conventie van Antwerpen (Bijdragen 7, Ed. Nauwelaerts, Leuven, 1959, Fr. 40) is een grondige analyse van het ontstaan en de toepassing van deze wet.
Dr. M. De VROEDE, Bibliografische inleiding tot de studie van de Vlaamse beweging, 1830-1860 (Bijdragen 8, 1959, Fr. 260) is een nagenoeg volledige, systematisch en chronologisch geklasseerde, bibliografie van werken, van gedrukte en van onuitgegeven bronnen over dit onderwerp.
Dr. M. De VROEDE, De Vlaamse pers in 1855-1856 (Bijdragen 12, 1960, Fr. 80) is een beschrijving van de Vlaamse persorganen in 1855-1856 en hun betekenis voor de Vlaamse beweging.
J. DHONT en S. VERVAECK, Instruments biographiques pour l'histoire contemporaine de la Belgique (Bijdragen 13, 1960, Fr. 80) geeft een overzicht en bespreking van de systematisch per periode, streek en beroep geklasseerde biografische hulpmiddelen.
A. SIMON, Inventaires d'Archives (Famille Licot, Papiers de Missiessy, Nonciature de Bruxelles, d'Ansembourg, Rédemptoristes Bruxelles, d'Anethan, de Bethune, 't Serstevens, Evêché de Liège) (Bijdragen 14, 1960, Fr. 60) is een beschrijving en inhoudsopgave van belangrijke privé-archieven.
Paul GERIN, Bibliographie de l'Histoire de Belgique, 1789-21 juillet 1831 (Bijdragen 15, 1960, Fr. 300) is bedoeld als de voorzetting van Pirenne's Bibliographie, voor de hedendaagse periode; een reusachtig en uiterst belangrijk werk van meer dan 400 pp. dat hopelijk zal voortgezet worden.
| |
| |
D. De WEERDT, De Gentse textielbewerkers en arbeidersbeweging tussen 1866 en 1881. Bijdrage tot de sociale geschiedenis van Gent (Verhandelingen II, 1959, Fr. 140) is een kostbare vernieuwing, aan de hand van ongepubliceerd materiaal, van de Gentse sociale geschiedenis, en behandelt de materiële, intellectuele, morele en geestelijke toestand van de Gentse arbeiders van 1866 tot 1881 en de evolutie van de arbeidersorganisaties in dezelfde periode.
Romain Van EENOO, Een bijdrage tot de Geschiedenis der Arbeidersbeweging te Brugge (1864-1914) (Verhandelingen IV, 1959, Fr. 200) is even belangrijk en vernieuwend voor de Brugse arbeidersbeging. Het boek beschrijft de sociaal-economische toestand te Brugge, schetst de arbeidersbeweging vóór 1886 en geeft een grondige uiteenzetting van de christen-democratische, liberale en socialistische organisaties van 1886 tot 1914.
K. Van Isacker
| |
Pocketboeken
Aula-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Dr. Cornelia W. ROLDANUS, Zeventiende-eeuwse geestesbloei. f 1.75. - Een heruitgave van een studie over de geestelijke stromingen in de zeventiende eeuw. Vooral de filosofische en godsdienstige aspecten van die tijd hebben de aandacht der schrijfster.
Hans Jürgen EGGERS, Inleiding tot de wetenschap der prehistorie. Vert. f 2.25. - Dit zeer germaans georiënteerde boekje leidt de lezer binnen in het gebied der prehistorie, de tijd der nog ongeschreven bronnen, en behandelt ook de archeologie van de beginnende historische tijd.
Dr. Emil KUHN-SCHNYDER, Geschiedenis der gewervelde dieren. Vert, f 2.25. - Een goed en wetenschappelijk verantwoord overzicht over het gebied der gewervelde dieren. Ook de mens, die volgens de auteur een geheel aparte verschijning is, komt ter sprake.
Dr. S. WIEGERSMA, Psychologie der beroepskeuze, f 2.25. - Dit boekje kunnen wij aanbevelen zowel aan hen die naar een beroep uitzien als aan vakpsychologen. Het behandelt wel ongeveer al de aspecten die bij de beroepskeuze meetellen.
Dr. Ir. H. de BOER e.a., Schriftelijk rapporteren. f 2.25. - Onder redactie van Dr. Ir. H. de Boer hebben hier een aantal vaklieden een boekje samengesteld, dat de lezer instrueert over het opstellen van rapporten, nota's, memoranda enz.
R.S.
| |
Prismaboeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, f 1.25 per deel.
Edgar WALLACE, De rode cirkel. Vert. - Een spannende, wonderlijke criminele roman, waarin alles anders afloopt dan de lezer aanvankelijk verwacht.
Margrit de SABLONIèRE, Negerverhalen. Vert. - Een groot aantal door Afrikanen geschreven korte verhalen, bijeengebracht en vertaald door de bekende negrofiele schrijfster, Margrit de Sablonière.
Ralph HOKE, Prisma-atletiekboek. Vert. - Een boekje dat instrueert over alles, wat de atletiek betreft. Een primeur op dit gebied in Nederland.
G.K.C. CHESTERTON, De man die Donderdag was. Vert. - De herdruk van een dier fantastische, paradoxale verhalen, waarvan Chesterton het geheim bezat.
Manon van de bronnen. Bewerkt door R. van AERDE. - Eveneens een herdruk van een verhaal dat Rogier van Aerde bewerkte naar aanleiding van de bekende film ‘Manon des Sources’.
C.A.H. HAITSMA MULIER-VAN BEUSEKOM, De secretaresse. - Een boekje over alles wat ‘der secretaresse’ is, afdalend tot in bijzonderheden. Een herdruk.
A.C. MULLER-IDZERDA, Meer kennis van bloemen en planten. - Dit boekje is een vervolg op en voortzetting van het vroeger reeds als prismaboek uitgekomen Planten en bloemen in huis en tuin. Voor bloemen- en plantenliefhebbers.
R.S.
| |
List-Bücher. - Paul List-Verlag, München.
CALDERON DE LA BARCA, Spanisches Welttheater. D.M. 3.30. - Wilhelm von Scholz heeft vier drama's van Calderon, waaronder De rechter van Zalamea en Het leven een droom, opnieuw bühnenfähig gemaakt. Het is inderdaad een voortreffelijke Neudichtung.
Mein Gedicht ist mein Messer. D.M. 2.20. - Hans Bender publiceert in dit boekje commentaren van ruim twintig dichters op hun eigen gedichten.
R.S.
|
|