is er een middel om de bundel te richten. In plaats van de stroompjes van alle antennes direct op te tellen wordt vóór de optelling in een voorversterker met elektronische middelen het stroompje van de tweede antenne een klein beetje vertraagd ten opzichte van het eerste, dat van het derde weer iets meer, en zo verder. Hierdoor veroorzaakt straling uit het zenith aan de uitgang van de afzonderlijke voorversterkers niet langer stromen, die in fase zijn. Straling uit een andere richting daarentegen, die het in de ontvanger veroorzaakte faseverschil weer door het afstandsverschil tussen de antennes opheft, veroorzaakt wel stromen in gelijke fase. De bundel heeft dus een andere richting gekregen. De bundel van een kruisantenne wordt dus met elektronische middelen gericht en niet door de hele telescoop te bewegen, zoals bij de radiotelescoop in Dwingeloo. Dit richten is een kwestie van nauwkeurig afstellen van de fasen van de afzonderlijke voorversterkers, iets dat niet in een paar minuten is gebeurd. Met een kruisantenne zal men dan ook niet het ene uur hier, het andere uur daar gaan waarnemen. De waarnemingstechniek zal in het algemeen zo zijn, dat de bundel wordt gericht op een punt van de meridiaan - de cirkel die men zich door het zenith en de noord- en zuidpunten van de horizon kan denken. Gedurende minstens een gehele dag blijft de bundel zo staan en men registreert de intensiteit van de straling in de loop van het etmaal, dat wil dus zeggen straling die afkomstig is uit die strook van de hemel die in de loop van de dag de bundel passeert. Daarna richt men de bundel een beetje hoger of lager op de meridiaan en registreert een aansluitende strook van de hemel, en zo verder, totdat een volledige kaart van de hemel is verkregen.
In de hierboven gegeven beschrijving zijn met opzet enige complicaties weggelaten. Eén ervan is de volgende. Niet alleen straling waarvan de golven tegelijk op alle antennes terechtkomen veroorzaakt stromen in gelijke fase, maar ook straling uit die richting waarvoor het afstandsverschil tussen twee opeenvolgende antennes een geheel aantal golflengten bedraagt. In plaats van één smalle langgerekte bundel heeft de Noord-Zuid-arm dus een aantal smalle langgerekte bundels, die evenwijdig aan elkaar zijn. Het is heel goed denkbaar dat de bundel of bundels van de Oost-West-arm niet één maar verschillende van de bundels van de Noord-Zuid-arm snijden. In plaats van één ontstaan er zodoende vele. Weliswaar zal het hele systeem minder gevoelig zijn voor straling uit de bijbundels dan uit de hoofdbundel, maar toch is dit een zeer ongewenste toestand. Er is immers geen enkele mogelijkheid om te onderscheiden tussen sterke straling in één of meer bijbundels en zwakke straling in de hoofdbundel. Bij de constructie van de kruisantenne moet dus zo goed mogelijk worden getracht de bijbundels te onderdrukken.
Een ander, zeer belangrijk punt, vooral in de zo dichtbevolkte Benelux, is het voorkomen van storing afkomstig van treinen, auto's, mobilofoon-zenders van taxi's, politie en dergelijke. Bij het eenvoudige type kruisantenne, zoals dat hierboven werd beschreven, kunnen deze storende stralingen rechtstreeks op de antennes komen en worden versterkt. Aangezien eenzelfde punt van de hemel slechts éénmaal per dag in de bundel komt, betekent een storing dat de meting van een hele dag moet worden herhaald.
Deze en andere - ook financiële - overwegingen hebben ertoe geleid dat het voorlopig ontwerp voor de Benelux-Kruisantenne er als volgt uitziet:
De armen van het kruis zullen ieder ongeveer 5 kilometer lang en 60 meter breed worden. De Noord-Zuid-arm zal bestaan uit ongeveer 160 elementen die