kunnen wij dan dat verklaren binnen hetwelk alle licht ontstaat?
Vandaar is de wisselvalligheid de uiteindelijke horizon volgens Merleau-Ponty. Alle licht, alle zin bloeit op binnen de dialectiek tussen ‘ik-lichaam’ en wereld. Het bestaan zelf van de zingevende existentie die in dialectiek met de wereld treedt, is een wisselvallig grondfeit. Daarom is alle zin, alle licht, alle verklaring, in de diepste grond wisselvallig. Voor degene die dit begrijpt, staat alle zin binnen een oorspronkelijk wonder dat wij niet kunnen verklaren, doch moeten aanvaarden. De wijsgeer, aldus Merleau-Ponty, verklaart uiteindelijk niets, maar verwondert zich over het mysterie van het worden van zin op alle niveau's van de wereld. Het wonder van de zinwording is te groots, te oorspronkelijk, dan dat het tot wat dan ook herleid zou kunnen worden. Het idee van een eeuwige materie of van een eeuwige God die de mens zouden verklaren, komen aan Merleau-Ponty prozaïsch voor in verhouding tot het oorspronkelijke wonder van de zinwording.
Teneinde zijn zienswijze waar te maken, zou Merleau-Ponty moeten aantonen, hoe alle verschijnselen van het menselijke leven, beweging, waarneming, denken en vrijheid enz. begrepen kunnen worden vanuit zijn grondbegrip, het ‘lichaam-subject’. Op dit - beslissende - punt biedt zijn hoofdwerk slechts hier en daar een aanzet. Hij heeft daarbij zijn aandacht vooral gevestigd op het verwoorde denken. Men heeft wel geprobeerd het denken te verheffen boven het woord, en het woord te zien als een bijkomstige uitdrukking van een vooraf bestaande gedachte. Merleau-Ponty probeert aan te tonen, dat de gedachte bestaat in het woord, dat de gedachte het woord nodig heeft, dat de gedachte zichzelf al sprekend aan het licht brengt. Dan komt het woord dichter te staan bij andere uitdrukkingsvormen, zoals muziek, schilderkunst en dans. Evenmin als wij de zin van muziek los kunnen maken van de klanken, de zin van het schilderij van doek en verf, de danszin van de lichaamsbewegingen, evenmin kunnen wij de denkzin losmaken van het woord. Bij alle uitdrukkingsvormen treedt het lichaam op, dat in zijn gestes zin doet worden. Merleau-Ponty's taalfilosofie staat niet los van zijn wijsgerige grondvisie, doch is een poging om deze in één bepaald voorbeeld waar te maken. In zijn taalfilosofie probeert hij het (sprekende) lichaam aan te wijzen als oorsprong van zin, als bron van licht.
Wanneer wij echter de draagwijdte van Merleau-Ponty's grondvisie vergelijken met het bewijsmateriaal, dat wordt aangebracht om die grondvisie waar te maken, dan moeten wij tot het besluit komen dat het tweede in geen verhouding staat tot het eerste. Met andere woorden: Merleau-Ponty heeft een grondvisie uitgesproken die hij niet heeft bewezen, of liever, met het bewijs waarvan hij maar nauwelijks is begon-