| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
EEN parlementaire uitdrukking is ‘stompzinnig’ nu bepaald niet, toch gebruikte generaal de Gaulle dit woord, toen hij op zaterdag 22 april een korte radio- en televisie-rede hield naar aanleiding van de révolte, die kort tevoren in Algerije was uitgebroken onder leiding van de Franse hoofdofficieren Challe, Salan, Jouhaud en Zeller. Hun doel was duidelijk; zij hebben het de laatste jaren niet onder stoelen of banken gestoken, dat zij zeer teleurgesteld waren over het optreden van de man, die zij in 1958 in het zadel hadden geholpen. Zij hadden verwacht, dat de Gaulle een strakke politiek in Algerije zou voeren, zodat dit land volledig in Frankrijk geïntegreerd zou worden, maar het bleek al vrij spoedig, dat de Gaulle een ander inzicht in de situatie had. Langzamerhand werd duidelijk, dat hij inderdaad meende, wat hij zei, toen hij aan Algerije het volledige zelfbeschikkingsrecht beloofde; met de mogelijkheid, dat de Algerijnen zouden kiezen voor volledige verbreking van alle banden met Frankrijk, meende hij aanvankelijk geen rekening te hoeven houden, maar tenslotte erkende hij ook deze kans en legde zich erbij neer. Uitermate moeilijk waren er contacten ontstaan tussen de Franse regering en de Algerijnse F.L.N., eerst indirect via de Tunesische president, Bourguiba, en tenslotte direct; de laatste hadden geleid tot de afspraak, dat er op 7 april besprekingen zouden beginnen tussen beide partijen te Evian aan het meer van Genève.
Een ietwat ongelukkige uitlating van de Franse minister voor Algerijnse zaken, Joxe, dat hij ook met de M.N.A. van Messali Hadzj over de toekomst van Algerije wilde spreken, leidde er toe, dat de F.L.N, meedeelde niet naar Evian te zullen komen als de Franse regering met de M.N.A. op gelijke voet zou onderhandelen. Men giste naar de oorzaak van deze weigering; was het onder communistische druk? Of kon Ferhat Abbas niet voldoende rekenen op de steun van de radicale groepen onder zijn aanhangers? Of greep men de gelegenheid maar aan om een uitstel te verkrijgen, daar de aangewezen leider der delegatie, Krim Belkacem, die het vertrouwen had ook van het leger, tegen die datum wegens een operatie niet beschikbaar was?
Intussen probeerden de Franse tegenstanders van onderhandelingen, d.w.z. de voorstanders van een volledige integratie van Algerije in Frankrijk, door terreur de komende onderhandelingen te bemoeilijken. Een moordaanslag op de burgemeester van Evian en het leggen van plasticbommen in Parijs waren hun middelen. Vanuit Spanje protesteerden de heren Salan, Lagaillarde en Ortiz, beide laatsten leiders van de révolte in Algiers in januari 1960, maar niemand verwachtte meer dan woorden of papier. In diepe geheimhouding hebben de generaals hun opstand weten voor te bereiden en in de nacht van 21 op 22 april namen zij de macht in Algiers in handen.
Hoe zij hun doel meenden te kunnen bereiken is onbegrijpelijk. Natuurlijk konden zij rekenen op de steun van de overgrote meerderheid der ‘colons’, die uit een misschien niet ongerechtvaardigde angst voor hun eigen toekomst in een zelfstandig Algerije - ook al zou dit nog een band met Frankrijk behouden -
| |
| |
voorstanders zijn van integratie. Ook konden zij steun verwachten van een deel der hogere officieren, die evenals zijzelf in Indo-China gevochten hebben en vastbesloten zijn het internationale communisme overal te bestrijden; deze officieren zouden vrij gemakkelijk het Franse vreemdelingenlegioen mee kunnen krijgen. Maar dit alles zou niet voldoende zijn. Slagen konden zij alleen als zij zich meester konden maken van de macht in Parijs. Toen het niet lukte binnen zeer korte tijd parachutisten naar de hoofdstad over te brengen en de Gaulle buiten spel te zetten, was hun kans al verkeken. Zij hadden nu eenmaal niet te maken met een zwakke en verdeelde regering van de vierde republiek zoals in 1958, maar met een man, die wist wat hij wilde, wist, dat het volk achter hem stond, en die maatregelen dorst te nemen om zijn gezag te handhaven. Generaal de Gaulle liet onmiddellijk merken, dat hij met alle middelen de opstand zou neerslaan; de gehele bevolking werd opgeroepen tot waakzaamheid om een ev. overval van Parijs te verhinderen; de generaals hadden kunnen en moeten weten, dat de Fransen genoeg hadden van de hele Algerijnse oorlog en dat het enige, dat voor hen bereikbaar was de ramp van een burgeroorlog zou zijn. Zij hadden moeten beseffen, dat ook de 4½ honderd duizend man Franse troepen in Algerije, gewone dienstplichtigen, voortgekomen uit de Franse bevolking, die bij het laatste referendum zich voor ¼ de Gaulle had uitgesproken, na bekomen te zijn van de eerste verbijstering niet hun zijde zouden kiezen maar die van de wettige regering.
Hebben zij gerekend op buitenlandse hulp? Volgens sommigen zou Challe, die vorig jaar enige tijd aan het Navo-hoofdkwartier in Parijs verbonden was, maar dit verliet omdat hij het niet eens met de opvattingen van de Gaulle t.a.v. de Navo, van de Amerikaanse geheime Dienst zekere toezeggingen hebben gekregen, omdat men daar meende op deze manier de houding van de Gaulle t.a.v. de Atlantische samenwerking in gunstige zin te wijzigen; de invloed van Allen Dulles, hoofd van de Central Intelligence Agency, kan groot zijn, maar Challe vergat dan toch, dat de tegenwoordige president. Kennedy, zich reeds in 1957 had uitgesproken voor Franse concessies aan Algerije, zoals deze nu door de Gaulle worden gedaan. Kennedy liet dan ook in deze dagen van crisis aan de Franse president alle nodige Amerikaanse hulp aanbieden; wij zouden overigens graag het gezicht van de Gaulle hebben gezien bij dit aanbod.
De Franse president nam intussen zijn maatregelen; hij trok alle gezag aan zich, maakte volledig gebruik van de steun, die hij uit bijna alle kringen der bevolking kreeg, maar was zo verstandig niet in te gaan op verzoeken om wapens aan burger-vrijwilligers te geven, daar deze ook in handen van de communisten zouden komen en hij er niets voor voelde straks een gewapende communistische macht tegenover zich te vinden. Na vier dagen zagen blijkbaar ook de generaals het hopeloze van hun opstand in en in de nacht van dinsdag op woensdag gaven zij het op Alleen ex-generaal Challe bereikte Parijs, maar als arrestant, de anderen zijn gevlucht.
Hiermee eindigde deze inderdaad ‘stompzinnige’ opstand. De gevolgen zullen echter niet uitblijven; de Gaulle's prestige in Frankrijk is nog meer gestegen en hij heeft drastische maatregelen aangekondigd om het leger te zuiveren; hij zal er allicht niets voor voelen nog eens het risico te moeten nemen om Franse soldaten te bevelen ev. gewapend op te treden tegen andere Franse soldaten; hij heeft gezien, dat hij op de vloot en de luchtmacht kan rekenen, maar ook dat er onder de hogere militaire en burgerlijke autoriteiten een zuivering zal moeten
| |
| |
worden doorgevoerd en dit kan de positie van Frankrijk alleen maar ten goede komen. Een ander gevolg is, dat het F.L.N, nu duidelijk kan zien aan welke zijde de Gaulle staat en dat hij volledig in staat is het verzet van welke zijde in Frankrijk dan ook te breken; Ferhat Abbas kan nu met meer vertrouwen in de Gaulle naar Evian gaan en men verwacht, dat de onderhandelingen nu gemakkelijker tot een positief resultaat zullen leiden. Het was trouwens opmerkelijk, dat tijdens de révolte het F.L.N, contact met Parijs bleef houden om de onderhandelingen op een nader te bepalen tijdstip te beginnen.
Nog een andere opstand bracht gedurende de afgelopen maand de wereld in spanning n.l. die tegen de Cubaanse premier Fidel Castro. Op 1 januari 1959 was de laatste er na jarenlang verzet in geslaagd de toenmalige dictator Batista te verdrijven; Castro werd gesteund door de sympathie van de grote meerderheid van de bevolking en hij kondigde talrijke maatregelen aan ter verbetering van de sociale en de economische toestand van de natie. Hij raakte toen echter steeds meer verzeild in communistisch vaarwater en talrijke personen, die hem aanvankelijk gesteund hadden en zelfs hoge posten in zijn regering hadden ingenomen, keerden zich van hem af en verlieten het land. Deze ballingen organiseerden zich elders o.a. in de V.St. en richtten daar een Revolutionaire Raad op o.l.v. Cardona, die enige tijd Castro's premier was op Cuba. Cardona kondigde op 17 april de invasie aan en beweerde, dat duizenden Cubaanse ballingen in Cuba waren geland; zij rekenden op steun van het Cubaanse volk om Fidel Castro te verdrijven. Deze steun bleef echter uit en de betekenis van de invasie werd verkleind; men sprak nog maar van enkele honderden deelnemers en tenslotte liep de hele zaak op een mislukking uit.
Er zaten aan deze kwestie een paar nare kanten, daar Castro geheel en al steunt op de S.U. en de opstandelingen kennelijk steun vonden in de V.St. President Kennedy heeft duidelijk laten blijken aan welke kant de sympathie in de V.St. staat; niet officieel, maar wel officieus hebben de ballingen in Miami alle faciliteiten gekregen om hun troepen op te leiden; ook geld en wapens werden verstrekt en iedereen kan weten, dat de V.St. er wel wat voor over hebben om deze vlak voor hun kust liggende Sovjetbasis op te ruimen, te meer daar de communisten van hier uit proberen hun invloed in M.- en Z.-Amerika te vergroten. Kennedy stond voor een moeilijke beslissing, daar het verlenen van directe Amerikaanse hulp aan de opstandelingen in al de O.A.S.-landen als een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een lid-staat zou worden beschouwd, hetgeen tegen de bepalingen van de genoemde organisatie indruiste, waardoor in deze landen de angst voor een Amerikaans imperialisme zou worden versterkt. Castro met rust laten betekende een voortdurende bedreiging van de veiligheid der V.St. laten voortbestaan. Op advies van de C.I.A. had eerst Eisenhower en later ook Kennedy gekozen voor indirecte steun aan het verzet tegen Castro, maar in tegenstelling met de adviezen van Allen Dulles weigerde de tegenwoordige president direct ingrijpen van de Amerikaanse troepen. Hiermee was niet alleen de mislukking van de invasie verzekerd, maar ook een zware slag toegebracht aan het prestige van de V.St. De grote massa op Cuba snapt waarschijnlijk niet veel van de politiek van Castro, maar hoort zijn beloften en gelooft erin; dit doen zij niet in de beloften van zijn tegenstanders, zelfs niet als deze zeggen, dat zij Castro's ideeën van 1959 handhaven, want achter de opstandelingen staan de V.St. De massa schaarde zich rond Fidel misschien nog niet eens zozeer uit sympathie met hem dan wel uit angst voor het imperialisme
| |
| |
van de grote buurman. Dit imperialisme zal sterker dan vroeger opgeld doen in de communistische propaganda in Z.- en M.-Amerika, terwijl men de V.St. ook zal verwijten, dat zij de Cubaanse volksuitspraak niet wensen te eerbiedigen, daar de steun aan Castro gedurende deze opstand door hemzelf natuurlijk zal worden uitgelegd als een uitspraak ten gunste van zijn gehele politiek. Het lijkt erop, dat de V.St. zich zullen moeten neerleggen bij het feit, dat er in hun onmiddellijke nabijheid een staat ligt, die in alles gesteund wordt door de communistische landen; ook met een beroep op de Monroe-leer zullen zij weinig hiertegen kunnen doen, daar deze is afgekondigd n.a.v. een poging van conservatieve, absolute machten om op te treden tegen de liberale, zich op zelfbeschikking baserende krachten en de Cubaanse leiders zich tegenover iedereen nu nog makkelijker op dit zelfbeschikkingsrecht kunnen beroepen.
Door de gebeurtenissen in Algerije en Cuba is de kwestie Laos wat op de achtergrond geraakt, maar daarom toch niet minder belangrijk. Het beste, wat de W. mogendheden in de gegeven omstandigheden konden bereiken, was een neutraal Laos, maar hiervoor moest men eerst komen tot een wapenstilstand. Engeland en Rusland kwamen hierover tenslotte tot een akkoord, nadat de S.U. nogal lang op haar antwoord had laten wachten. Tijdens deze wachttijd probeerden de communistische Pathet-Lao-troepen nog zover mogelijk op te rukken om in een zo gunstig mogelijke onderhandelingspositie te komen. Dit deden zij ook na de Engels-Russische oproep om een ‘staakt het vuren’ af te kondigen. Hierdoor werd de situatie steeds meer kritiek; de V.St., die toch al hadden laten blijken, dat zij de Engels-Russische overeenkomst niet waterdicht vonden, bleven steun verlenen aan de pro-Westerse regeringstroepen, zoals Rusland en communistisch China dit deden aan de neutralistische en Pathet-Lao-troepen. Tot nu toe is men weinig verder gekomen; wel is de commissie van Drie, bestaande uit Canada, India en Polen reeds bijeen geweest en kwam zij in principe tot overeenstemming over haar taak, maar zolang er geen wapenstilstand is, kan er weinig gecontroleerd worden. Juist in de laatste dagen zijn de onderhandelingen tussen de regering en de opstandelingen toch op gang gekomen.
Veel concrete gegevens over de bezoeken van Macmillan en Adenauer aan president Kennedy zijn er niet. Duidelijk is wel, dat de laatste er niets voor voelt om het plan van Eisenhower om de N.A.V.O. tot de vierde atoommacht te maken over te nemen; verder zouden de V.St. er bij Macmillan op hebben aangedrongen mee te werken aan een verdere politieke integratie tussen de E.E.G. en Engeland. Er kwamen inderdaad berichten, dat Engeland weer meer toenadering tot de E.E.G. zoekt en dat Denemarken het Engelse voorbeeld zou willen volgen. Adenauer kreeg op 12 en 13 april de verzekering, dat de V.St. garant bleven voor de vrijheid van W.-Berlijn, en dat in de N.A.V.O. - waar na lang verzet van de Gaulle tenslotte de Nederlander Stikker de opvolger van Spaak is geworden - een intensieve politieke samenwerking moest tot stand komen om de vrede in de wereld te handhaven.
De S.U. behaalde op 12 april opnieuw een groot succes in de ruimtevaart, toen zij er in slaagde voor het eerst een bemande aardsatelliet in een baan om de aarde te brengen. Het slagen van de vlucht van Gagarin is ongetwijfeld een enorme prestatie, maar de gevolgtrekking, dat Rusland hiermee bewezen heeft het sterkste land ter wereld te zijn, is lichtelijk overdreven. Wij vrezen echter, dat ook leidende kringen in de V.St. erg gevoelig zijn voor deze suggestie en daarom alles op alles hebben gezet om nauwelijks een maand later ook een
| |
| |
poging te doen, terwijl voordien gezegd werd, dat dit tijdstip nog minstens een half jaar op zich zou laten wachten. Hopenlijk wordt geen mens opgeofferd aan een prestigestrijd.
J. Oomes
| |
België
Op 6 april gaf de Koning dhr. Theo Lefèvre, Nationaal Voorzitter van de C.V.P., opdracht, een regering te vormen. Daags nadien reeds verklaarde de formateur een coalitie met de B.S.P. na te streven. Beide partijen wezen elk een groep onderhandelaars aan om tot overeenstemming te komen betreffende een regeringsprogram. Na dagenlange moeilijke besprekingen, waarbij vooral meningsverschillen tot uiting kwamen aangaande de verhoging van de pensioenen, de stakingsgevolgen en de versteviging van het gezag van de staat, werd een akkoord bereikt, waarmee op 21 april én de Partijraad en het Nationaal Comité van de C.V.P., én het Buitengewoon Congres van de B.S.P. (met 807 stemmen tegen 150 bij 20 onthoudingen) hun instemming betuigden. Het vergde echter nog lange onderhandelingen over de structuur van de regering en de verdeling der portefeuilles, vooraleer dhr. Lefèvre op 25 april zijn regering kon bekend maken. Het verloop van de crisis toonde aan dat grondige verschillen tussen de nieuwe regeringspartijen bleven bestaan, maar dat aan beide zijden de wil aanwezig was om tot de vorming van een regering te komen die, steunende op een brede parlementaire meerderheid, de grote politiek zou kunnen voeren waaraan het land behoefte heeft.
Als ‘new look’ bood de nieuwe ploeg slechts één sensationeel aspect: de vorming van een politiek kabinet, beperkt tot 10 ministers: de heren Lefèvre (Eerste minister, belast met de economische coördinatie en met het wetenschapsbeleid), Segers (Landsverdediging), Dequae (Financiën), Gilson (Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt) en Heger (Landbouw) allen C.V.P.; en de heren Spaak (Vice-Eerste Minister en Buitenlandse Zaken), Vermeylen (Justitie), Spinoy (Economische Zaken), Leburton (Sociale Voorzorg) en Merlot (Openbare Werken) allen socialist. Behalve deze kabinetsministers omvat de ploeg nog de volgende ministers: Brasseur (Buitenlandse Handel en Technische Bijstand), L. Servais (Arbeid en Tewerkstelling), Van Elslande (adjunct voor Nationale Opvoeding en Cultuur), Custers (Volksgezondheid), Declerck (Middenstand) en Bertrand (Verkeerswezen) allen C.V.P.; en de heren Larock (Nationale Opvoeding en Cultuur), Fayat (adjunct voor Buitenlandse Zaken), Tielemans (adjunct voor Financiën) en Busieau (PTT) allen socialist. Dus 11 C.V.P.-ers en 9 socialisten, 11 Vlamingen en 9 Franstaligen.
Opvallend in deze regering waren: 1. het ontbreken van een minister voor Afrikaanse Zaken; 2. de aanwezigheid van drie ministers die, hoewel volwaardig, toch de titel dragen van adjunct; 3. het feit dat het politiek kabinet geen van de ministers voor Nationale Opvoeding en Cultuur bevat. Voegen we hieraan toe dat de linkse socialisten ontevreden waren over het opgeven van de eis tot amnestie voor stakingsfeiten, dat de rechtse C.V.P. (vooral in Wallonië) het gezag van de overheid onvoldoende verstevigd en de arbeidsvrijheid onvoldoende beveiligd achtte, dat tenslotte een sterke groep Vlaamse parlementariërs de waarborgen voor de regeling van het probleem Brussel en de bescherming
| |
| |
der Vlaamse cultuur ontoereikend vond - en we beschikken over alle elementen om de moeilijkheden te begrijpen, die de regering onmiddellijk vóór en n.a.v. de regeringsverklaring te wachten stonden.
Het Parlement was intussen op 18 april voor het eerst bijeengekomen. In de loop van latere zittingen werden dhr. Van Acker (B.S.P.) tot voorzitter van de Kamer en dhr. Struye (C.V.P.) tot voorzitter van de Senaat verkozen. Qua groepsvoorzitters verschenen voornamelijk bij de C.V.P. nieuwe gezichten: dhr. Lefèvre (Kamer) en dhr. Van Hemelrijck (Senaat).
Op 2 mei las dhr. Lefèvre de regeringsverklaring in beide Kamers voor. Deze beklemtoonde vooral de noodzakelijkheid van een oplossing voor de Vlaams-Waalse problemen, die van een versteviging van het gezag en de organisatie van de staat, en die van een expansieve economische politiek, gesteund op een moderne organisatie van de economische sector. Ze voorzag een nauwkeurige timing voor de belangrijkste economische en sociale (pensioenen) maatregelen. Deze verklaring werd tamelijk koel onthaald. Inderdaad was er een bevoegdheidstwist tussen de ministers Larock en Van Elslande gerezen, had minister Larock met het oog op 1 mei een aantal stakingssancties opgeheven, had minister Vermeylen massale vrijlatingen van wegens stakingsfeiten veroordeelden toegelaten en bleken ook de bevoegdheden der betrokken ministers inzake Afrikaanse aangelegenheden nog tot wrijvingen aanleiding te geven. De rechtse Walen in de C.V.P. achtten zich inzake de stakingsgevolgen beetgenomen, de Vlamingen hadden een volwaardig Vlaams ministerie voor Cultuur gewenst, en nogal algemeen werd bij de C.V.P. aan de socialisten verweten het regeringsakkoord te hebben geschonden nog voor de nieuwe ploeg het vertrouwen van de Kamers had ontvangen.
De eerste minister had de handen vol om deze hinderpalen te verwijderen. Een ogenblik leek het lot van zijn regering onzeker. Maar het klimaat verbeterde na verklaringen van de eerste ministers zelf, en na uitleg door de heren Larock en Vermeylen, en tenslotte verwierf de regering op 5 mei het vertrouwen met 147 stemmen (w.o. alle aanwezige socialisten) tegen 38 (w.o. 7 C.V.P.-ers) bij 15 onthoudingen (allen C.V.P. w.o. de heren Eyskens en Harmel). In tegenstelling met hetgeen deze cijfers zouden doen geloven, drukte de overgrote meerderheid der C.V.P.-kamerleden, zelfs in geval van onthouding, hun vertrouwen in de eerste minister en hun instemming met de B.S.P.-C.V.P.-coalitie uit. De oppositie in C.V.P.-kringen is in feite kleiner dan ze schijnt. Het zal van de activiteit van de regering afhangen of deze oppositie tot de paar irreductibelen zal worden herleid.
L. Deraedt
|
|