Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 890]
| |
Politieke kroniek
| |
[pagina 891]
| |
deel der natie, doch ook aan de politieke stompzinnigheid der aspirant-dictators. Als een dezer militairen ook maar een greintje politiek benul gehad had, dan zou men ófwel nooit aan dit avontuur begonnen zijn (wijsheid op lange termijn), óf het tot een onmiddellijk succesvol einde gebracht hebben (wijsheid op korte termijn), i.c. door het Elysée te laten veroveren door de parachutisten. Hoe dit zij, de muitende militairen en ultra's hebben thans zelf de doodsklok geluid over hun duistere ondernemingen en - wie weet? - over de hoofden van hun leiders. Degene die zij ten val wilden brengen, Charles de Gaulle, treedt uit de krachtproef naar voren met een prestige, dat op nationaal en internationaal plan ongekende proporties heeft bereikt. Hij staat voortaan te boek als een der zeer grote leiders van onze tijd.
* * *
Door het échec van de muiterij van 22 april is een troebele politieke atmosfeer eindelijk gezuiverd. Deze troebelheid vond haar oorsprong in de onzekerheid, die - nu eens sterker, dan weer zwakker - in de afgelopen jaren is blijven voortbestaan ten aanzien van de uiteindelijke houding van het leger. Als een loodzware, verlammende last drukte deze onzekerheidsfactor op de Gaulle's politiek. Na het referendum van 8 januari jl., waarin het Franse volk met een overweldigende meerderheid zijn goedkeuring hechtte aan een beleid, dat de weg opende voor de onafhankelijkheid van Algerije, hebben velen gemeend, dat het pleit beslecht was. Alom, tot in de redacties van de meest kritische Parijse bladen, koesterde men zich in de illusie, dat wel niemand het meer zou aandurven om de zo duidelijk uitgesproken wil van de natie te trotseren. Wij herinneren ons een artikel in Le Monde waarin betoogd werd, dat thans de tijd rijp was om de gerechtvaardigde eisen van de Europese kolonisten in Algerije aan een ernstig onderzoek te onderwerpen. Maar deze euforie die, naar het schijnt, tot in de allerhoogste regionen van de staat heerste, was vals en bedrieglijkGa naar voetnoot2). Zij was gebaseerd op niet veel meer dan het feit, dat de bovengrondse ultra-organisaties in Algerije ontbonden waren, en dat de meest gecompromitteerde officieren naar garnizoenen in Duitsland waren overgeplaatst of met pensioen gezonden. In geen enkel opzicht nog hadden zulke maatregelen de werkelijke kracht van de rechtse oppositie gebroken. Het was dwaas en absurd te geloven, dat deze heren, die hun minachting voor het begrip ‘democratie’ steeds van de daken verkondigd hebben, die keer op keer gezegd en bewezen hadden dat zij bereid waren tot het uiterste te gaan, zouden gecapituleerd hebben voor een ‘papieren’ stembusresultaat. Eerst door het mislukken van de groots opgezette militaire putsch van 22 april is er een beslissende verandering gekomen in de werkelijke krachtsverhouding. Niet, dat de ultra's plotseling al hun plannen zouden hebben laten varen; wie | |
[pagina 892]
| |
deze weinig plezierige lieden maar enigszins kent zal in de naaste toekomst zeer ernstig rekening blijven houden met de ontketening van een systematische contra-terreur in Algerije. Maar ditmaal, anders dan vóór de 22e april, zullen de ultra's daartoe niet meer beschikken over de stilzwijgende of openlijke steun van zekere kringen in het Franse leger. Hun ruggegraat is, eindelijk, gebroken. Voor generaal de Gaulle is het nu met één slag overbodig geworden om nog te volharden in die betrekkelijke clementie, die hij tot dusver tegenover bepaalde stromingen in het leger, en in het algemeen tegenover zijn rechtse oppositie, aan de dag heeft gelegd. De uiterste sancties, die thans ongetwijfeld toegepast zullen worden - voorbeeldige straffen voor alle deelnemers aan de muiterij, wellicht de doodstraf voor de aanvoerders, ontbinding van bepaalde regimenten - zijn in het verleden achterwege gebleven. Het zgn. ‘barricadenproces’, waarin de leiders van de vorige opstand, nl. die van 24 januari 1960 terechtstonden, was beslist niet gekenmerkt door die gestrengheid, die gepast zou hebben. Bij verstek werden enkele doodvonnissen geveld, doch de verschenen hoofdbeschuldigden, misbruik makend van een beslist niet gemotiveerde tijdelijke invrijheidsstelling, zagen de kans naar Spanje te ontvluchten onder schending van hun erewoord. De Gaulle's linkse opponenten vonden in zulk een situatie natuurlijk gerede aanleiding om hem van halfslachtigheid en dubbelzinnigheid te betichten. De waarheid was evenwel, dat de Gaulle niet drastischer kón optreden. Hij was gedwongen iedere geste te vermijden die op ‘provocatie’ jegens het leger lijken kon en waarvan de repercussies onberekenbaar waren. De wijze waarop de Gaulle, stap voor stap en met grote omzichtigheid, de ultra's onschadelijk gemaakt heeft om tenslotte zijn eigen beleid te doen triomferen, mag beschouwd worden als een tactisch meesterstuk. Degenen, die zijn Algerije-politiek niet konden of wilden begrijpen, hebben vaak beweerd, dat hij in de loop der jaren met zich zelf in tegenspraak zou zijn gekomen. Niets is minder waar. Er loopt door het gehele Algerijnse beleid van de Gaulle, van 1 juni 1958 tot vandaag toe, een rode draad van continuïteit, die van stonde af aan waarneembaar geweest is voor ieder die hem maar zien wilde. In mei 1958 heeft hij er zich inderdaad van onthouden de ultra's te blameren, die hem aan de macht hielpen brengen. Maar nimmer heeft hij hun oogmerken tot de zijne verklaard. Waar de ultra's spraken van ‘Algérie française’ lanceerde hij de formule van ‘l'Algérie algérienne’; waar zij spraken van ‘integratie’ gewaagde hij van ‘Français à part entière’. Met deze laatste term, geformuleerd bij zijn eerste bezoek aan Algerije na de 13e mei 1958, gaf hij te kennen, dat de eerste en dringendste taak voor Frankrijk was om, eindelijk, de reeds in 1947 geproclameerde juridische gelijkheid van Algerijnen en Fransen tot een realiteit te maken. Dat ook was de grondgedachte van het in de herfst van 1958 geformuleerde ‘Plan van Constantine’. De diepgaande economische, sociale en administratieve hervormingen, welke de Gaulle te Constantine geschetst heeft, waren bedoeld als een eerste etappe, waarin de Mohammedanen tot volstrekt gelijkberechtigde Franse staatsburgers gemaakt zouden moeten worden. Over wat er na die eerste fase zou moeten komen heeft de Gaule zich aanvankelijk nooit duidelijk uitgelaten, - en terecht. Hij beperkte zich tot dat historische woord: ‘Ensemble, nous verrons alors comment faire le reste’. In de jaren 1958 en 1959 scheen de Gaulle te geloven, dat de politieke kant | |
[pagina 893]
| |
van het Algerijnse probleem veel van zijn scherpte zou verliezen, zodra de Mohammedaanse bevolking maar eenmaal de overtuiging had, dat het ernst was met de gelijkberechtiging, niet in het laatst ook op justitieel terrein. Men zal zich herinneren, dat de Gaulle in die tijd categorisch placht te weigeren om, vóór het einde van de ‘pacificatie’ en van zijn hervormingsplannen, politieke onderhandelingen met de zgn. ‘Voorlopige Algerijnse Regering’ aan te knopen. Tot vandaag zijn wij ervan overtuigd, dat dit een juiste visie was. Een voltooiing van de in het Plan van Constantine voorgestelde hervormingen zou aan het Algerije van morgen, onafhankelijk of niet, de zo noodzakelijke solide fundamenten hebben gegeven. Als de Gaulle zich gedwongen gezien heeft om op dit punt water in de wijn te doen, dan is dit minder, geloven wij, omdat hij zijn denkbeelden zou herzien hebben, doch veeleer omdat tal van civiele en militaire gezagsdragers in Algerije gedaan hebben wat zij konden om het plan van Constantine te saboteren. De geleidelijke ‘ontpolitisering’ waarvan de Gaulle - en waarlijk niet hij alleen - gehoopt had, dat zij zou leiden tot een oplossing volgens de normen van de rede en het gezond verstand, leed aldus schipbreuk. In die omstandigheden bleef er nauwelijks een andere weg open dan de onafhankelijkheid van Algerije als mogelijkheid te erkennen. Tijdens zijn laatste persconferentie is de Gaulle zelfs zover gegaan ronduit te verklaren: ‘De dekolonisatie is in het belang van Frankrijk en, bijgevolg, onze politiek’. Te Evian zullen zeer binnenkort de officiële onderhandelingen beginnen, die het aanzijn zullen geven aan een onafhankelijke Algerijnse republiek. Daarover is geen twijfel mogelijk. De ultra's hebben hun laatste kans vergooid op 22 april. Zij waren te dom om te begrijpen, dat het door de Gaulle voorgestelde ‘Algerijns Algerije’ feitelijk het enige verwezenlijkbare alternatief voor de algehele onafhankelijkheid was. Tot het allerlaatste moment toe, en waarschijnlijk vandaag nog, hebben zij geloofd in de mythe van het Franse Algerije, die zij zelf gesmeed hadden. Op 22 april 1961 hebben de muitende generaals met van ontroering trillende stem plechtig aan de Mohammedanen beloofd, dat Frankrijk hen tot in lengte van dagen niet zou verlaten.... Men vergisse zich niet: zulke vertogen waren oprecht gemeend en misschien, tot op zekere hoogte, goed bedoeld. Degenen, die zulke enormiteiten verkondigden, gelóófden erin. Daarin schuilt eigenlijk een diep-tragische noot. Vooral veel militairen hebben zich in hun kortzichtigheid laten verblinden door het idealistische tintje, dat de hoofdschuldigen, d.w.z. de civiele ultra's, zeer geraffineerd aan de ‘présence française’ wisten te geven. Maar daarmee is de grote vraag nog niet opgehelderd hoe het mogelijk geweest is, dat zulke schreeuwende leugens, die duizend en één maal per dag door de feiten gelogenstraft werden, door een groot deel der Franse militairen (ja, wij durven zeggen zelfs door een zeer groot deel dergenen die, in een loffelijke zin voor loyaliteit en discipline, geweigerd hebben mee te doen aan de muiterij of er zich zelfs tegen verzet hebben) au sérieux genomen werden. De massale Mohammedaanse manifestaties van de afgelopen maand december hadden toch met éclat bewezen, dat het Algerijnse onafhankelijkheidsstreven niet alleen maar de zaak was van enkele volksmenners of terroristen, doch de diepe aspiratie van geheel een volk. Dat desondanks de leugen bleef voortbestaan wijst op een probleem, waarmede de Franse regeerders voorlopig nog niet afgerekend zullen hebben: het probleem nl. van de grootscheepse indoctrinatie en hersenspoeling, | |
[pagina 894]
| |
die, onder het mom van de ideologische strijd tegen het communisme, in het Franse leger in zwang is geraakt.
* * *
Op het terrein van de interne Franse politieke verhoudingen zullen de consequenties van het échec der muiterij te Algiers misschien minder spectaculair zijn, maar een des te grotere dieptewerking hebben. De 22e april 1961 zal ongetwijfeld een plaats gaan innemen in die reeks van data waarop ‘la droite’ - als wij deze niet geheel adequate term hier mogen bezigen - een historische nederlaag heeft geleden: de bevrijding van 1944, toen vele niet altijd nobele ‘résistants’ de kans schoon zagen om een groot aantal rechtse politieke tegenstanders te liquideren; de 6e februari 1934, toen een poging van rechtse groeperingen om de Assemblée Nationale te bestormen en, naar Mussolini's voorbeeld, een einde te maken aan de ‘pourriture républicaine’, in bloed gesmoord werd; de Dreyfus-affaire van de jaren 1894 en volgende; de grote revolutie - ja, waarom niet? - de grote revolutie van 1789.... Want geen enkele politieke herinnering sterft ooit in het Franse bewustzijn. Als het woord van Bergson, dat ‘rien ne meurt et rien ne s'oublie’ ooit van toepassing was, dan is dat wel hier. Hier ligt de sleutel tot het mysterieuse spel van de Franse politiek, dat voor de meeste buitenstaanders altijd een gesloten boek blijft, doch waarvan de diepere beweegredenen en motieven gehoorzamen aan een strenge interne logica en wetmatigheid. Maar tevens ligt hier het geheim van de tweedracht en verdeeldheid, die steeds weer de Franse natie verscheuren. Ernest Renan leert ons, dat het kenmerk ener natie is ‘avoir fait de grandes choses ensemble, vouloir en faire encore’. Maar Renan's eigen natie schijnt vooral gekenmerkt door haar grote hardnekigheid om zich vooral de veten uit het verleden te herinneren en nieuwe veten van de toekomst te verwachten. De juist genoemde grote data uit de Franse politieke geschiedenis zijn evenzovele tekenen van tegenspraak: voor de enen symbool van victorie, voor de anderen een voortdurende aansporing tot weerwraak. In dit licht bezien valt het nauwelijks te betwijfelen of de verliezers van de 22e april zullen te zijner tijd, in een ander gewaad gestoken en in een nieuwe context, pogen hun revanche te behalen. Parachutisten zullen er dan wel niet meer zijn om als hun ‘aile marchante’ te fungeren, want de mythe der ‘paras’, zoals het vleinaampje luidt, zal na de jongste gebeurtenissen wel even morsdood blijken te zijn als die van het ‘Algérie française’. Dat alleen al is, ook voor degenen die zich overigens weinig illusies maken omtrent Frankrijk's ‘gauche’, een voldoende reden om zich van harte te verheugen over het échec van de 22e april. Want een Frankrijk, waar een neo-fascisme officieel zou gaan heersen, is geen Frankrijk meer. Frankrijk kan thans ongetwijfeld een periode van grotere stabiliteit tegemoet zien. Het zal die danken aan generaal de Gaulle, de enige die bij machte is gebleken om ‘la droite’ af te schrikken en ‘la gauche’ in toom te houden. |
|