Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 861]
| ||||||||||||
Sociologische kroniek
| ||||||||||||
[pagina 862]
| ||||||||||||
Deze situatie is voor een deel een gevolg van de historische ontwikkeling van de maatschappijen waarin de Joden leven. Bij de bevolkingen van verschillende Europese landen stond gedurende veel eeuwen de handel in zeer laag aanzien en werd als ‘niet helemaal in orde’ beschouwd. De handel werd zodoende min of meer automatisch overgelaten aan de buitenstaanders, de Joden. Het lenen van geld tegen vergoeding was door de Kerk verboden, maar er bestond wel behoefte aan geldleningen. Het lag voor de hand, dat veel Joden zich tot geldschieters gingen ontwikkelen, omdat de kerkelijke straffen voor hen irrelevant waren. Ook verschillende wereldlijke machthebbers hebben de Joden naar de financiën toe gedreven door van hen zeer hoge belastingen te eisen. De Joden moesten het geld ergens vandaan halen. Zij werden gedwongen zich erop toe te leggen, geld bijeen te garen. De juridische emancipatie van de Joden, dat wil zeggen het opheffen van de voor hen geldende wettelijke belemmeringen, viel in de meeste landen samen met de enorme economische ontwikeling in de XIXe eeuw. Het lag voor de hand, dat de in snel tempo groeiende industrie, handel, het financiewezen, e.d. grote zuigkracht uitoefenden op mensen, die zonder wettelijke belemmeringen op de arbeidsmarkt begonnen te verschijnen en die bovendien in stedelijke milieus opgegroeid waren en een handelstraditie hadden. Deze omstandigheden verklaren veel van de eenzijdige concentratie van de Joden in sommige beroepen. Dat dit niet inherent is aan het Jodendom, is duidelijk: in de Oud-Testamentische joodse maatschappij beoefenden zij alle beroepen, waaraan toen behoefte bestond; hetzelfde geldt voor de moderne staat Israël. Wanneer men zegt, dat de Joden oververtegenwoordigd zijn in bepaalde sleutelposities in het economische leven, dan kan men daaraan twee conclusies verbinden: a. zij trekken onevenredig veel profijt van de economie van het land; b. zij leveren een onevenredig grote bijdrage aan het economische leven van het land. Het is merkwaardig, dat de antisemieten de eerste conclusie gewoonlijk wel trekken en de tweede niet. Om dit te mogen doen, zou men eerst moeten bewijzen, dat zij werkelijk veel ontvangen en weinig geven. Voor zover wij weten, is dit door niemand bewezen. De bewering, dat de Joden rijk zijn, is in veel gevallen niet ongegrond, maar zij is meestal wel overtekend, m.a.w. zij berust op één gedeelte van het beeld, zoals het in werkelijkheid is. Er zijn overal genoeg arme Joden. Hoe komen wij anders aan de uitdrukking: ‘de voddenjood’? 3. Het politieke antisemitisme. Deze aanduiding kan misleidend zijn, omdat men daarmee kan bedoelen het antisemitisme, opgenomen in een politiek programma, zoals dat bijvoorbeeld het geval was bij de Nazi's. Onder het politieke antisemitisme verstaan wij hier het antisemitisme, verdedigd door middel van politieke argumenten. De Joden wordt vaak links-extremisme verweten. Marx was een Jood. Bij de opkomst van het communisme schijnen verschillende Joden een belangrijke rol te hebben gespeeld. Vóór de Tweede Wereldoorlog schijnen in verschillende Europese landen de Joden invloed te hebben gehad in de socialistische en communistische partijenGa naar voetnoot3). Aan de andere kant vinden we talrijke Joden in liberale partijen. Naast communisten vinden we kapitalisten. In de Sovjetpers wordt de Joden verweten, dat | ||||||||||||
[pagina 863]
| ||||||||||||
zij niet actief genoeg waren in de communistische revolutie, dat zij te veel bourgeois-idealen aanhangen en dat zij te veel doordrongen zijn van een bourgeoismentaliteitGa naar voetnoot4). 4. Het sociale antisemitisme. Het zich distanciëren van Joden in het maatschappelijke verkeer en het opleggen van allerlei buitenwettelijke beperkingen en belemmeringen, m.a.w. een discriminerend optreden, wordt verdedigd met argumenten, die betrekking hebben op de houding van de Joden tegenover de maatschappij. Men verwijt hen soms, dat zij zichzelf van de omgeving afzonderen en dat zij zich zodoende in een uitzonderingspositie plaatsen. In andere gevallen wordt hen verweten, dat zij zich opdringen, dat zij overal bij willen zijn, e.d., m.a.w. dat zij zich niet afzonderen. Soms worden deze argumenten tegelijkertijd gebruikt. Het resultaat is altijd hetzelfde: zij moeten op afstand worden gehouden. 5. Het culturele antisemitisme. Soms wordt de Joden verweten, dat zij geen enkele waardevolle bijdrage leveren tot de cultuur van het land waarin zij wonen. Wijst men de antisemieten op de lange lijst Joodse schrijvers, kunstenaars, filosofen, andere geleerden dan krijgt men tot antwoord, dat zij de cultuur van het land niet helpen opbouwen, maar slechts vergiftigen. Het Joodse element wordt bij voorbaat schadelijk genoemd en dan moet men uiteraard tot de conclusie komen, dat de Joden alleen een negatieve bijdrage leveren. Men realiseert zich daarbij bijvoorbeeld niet, hoeveel Joodse elementen onze cultuur bevat, die meegebracht zijn door het Christendom. 6. Het ras-antisemitisme. Het meest bekende voorbeeld ervan vinden wij in het Nationaal-Socialisme. Men zou zich vergissen, als men het tot het Nationaal-Socialisme zou willen beperken. Het is veel wijder verbreid, zij het dat het meestal existeert in een minder expliciete vorm. Volgens de antisemieten die hun houding willen rechtvaardigen met behulp van een rassentheorie, is alles erfelijk bepaald: de lichaamsvormen, de psychische structuur, de godsdienstige houding, de opvattingen over allerlei onderwerpen, het sociale gedrag, enz. De mensen worden dan ook haarfijn ingedeeld in rassen, waarvan sommige ‘goed’, andere ‘slecht’ zijn. Ons eigen ‘ras’ is dan uiteraard voortreffelijk, het Joodse ‘ras’ is slecht. Dergelijke rassentheorieën hebben een zeer wankele basis. Het kan niet ontkend worden, dat er een zekere mate van erfelijke bepaaldheid bij de mens aanwezig is. Hoe ver deze reikt, is nog zo goed als onbekend. Bij de huidige stand van de wetenschap kunnen we de erfelijkheid wel ontdekken in zuiver lichamelijke kenmerken, maar niet in psychische eigenschappen of in sociale relaties. Bovendien is het onmogelijk de mensen zo nauwkeurig in rassen in te delen, als de voorstanders van dergelijke theorieën graag zouden willen. Het is merkwaardig, dat de Nationaal-Socialisten de Joden verplichtten een speciaal herkenningsteken (de ster van David) te dragen. In de door hen gehuldigde rassentheorie pretendeerden zij alle slechte eigenschappen aan het Joodse ras te kunnen toeschrijven, maar door het verplichte herkenningsteken gaven zij toe, dat de raskenmerken niet voldoende waren, om een onderscheid te maken tussen een Jood en een niet-Jood.
Wij hebben hier een opsomming gegeven van zes ‘soorten’ antisemitisme. | ||||||||||||
[pagina 864]
| ||||||||||||
Toch is het niet zo, dat we ook zes soorten antisemieten zouden kunnen onderscheiden. Deze verdeling is enigszins kunstmatig. In feite gebruiken de antisemieten verschillende van deze argumenten door elkaar, vaak zelfs tegenstrijdige argumenten tegelijkertijd. Hoewel wij dus theoretisch onderscheid kunnen maken tussen verschillende aspecten van het antisemitisme, kunnen wij met recht het antisemitisme als één verschijnsel zien, dat zich op verschillende wijzen kan manifesteren en verdedigen. De groep van Adorno vond, dat zeer veel antisemieten tegelijkertijd de Joden verweten, dat zij zich te veel afzonderden en dat zij zich te veel opdrongenGa naar voetnoot5). Zij vonden ook verschillende andere tegenstrijdigheden in de opvattingen van de antisemieten. Dit is helemaal niet verwonderlijk. Het antisemitisme van een individuele persoon is over het algemeen geen doordacht, rationeel systeem. Het is emotioneel van aard. Het is een afkeer van de Joden. De argumenten, die de antisemiet hanteert om zijn negatieve instelling te rechtvaardigen, zijn van ondergeschikte betekenis. Het is daarom geen wonder, dat verschillende onderzoekers zich op de eerste plaats geworpen hebben op de psychologische factoren die het antisemitisme in de hand werken. De meest uitgebreide en duidelijke uiteenzetting van de psychologie van het antisemitisme vindt men bij Ackerman en JahodaGa naar voetnoot6). Vanuit methodologisch gezichtspunt is op het hier bedoelde boek veel aan te merken. Toch zullen we ervan gebruik maken en datgene eruit halen, wat door andere, meer gedetailleerde onderzoekingen bevestigd is of een logische aanvulling daarop vormt. Ackerman en Jahoda noemen enkele emotionele predisposities tot het antisemitisme, m.a.w. emotionele factoren die iemand tot een antisemiet kunnen maken. Wij zullen sommige daarvan hieronder noemen en kort toelichten. Op de eerste plaats wordt angst genoemd. Deze komt voort uit het feit, dat de antisemiet in wezen zwak is (in de psychoanalyse: het zwakke ‘ik’). Daardoor verschijnt hem de wereld als gevaarlijk, slecht, vijandig, hard en vol dreigingen. Het is verschrikkelijk, wanneer men angst voelt en een dreiging ervaart, maar deze moeilijk kan lokaliseren; men weet niet waar zij vandaan komt. Men voelt zich bedreigd, maar men staat machteloos daartegenover, omdat men de bron van het gevaar niet kent en zich daarom niet kan verweren. Iemand, die door een zodanige vage angst gekweld wordt, zoekt naar een persoon, of naar een groep, aan wie hij deze bedreiging kan toeschrijven. Is hij eenmaal tot de overtuiging gekomen, dat de dreiging van de Joden uitgaat, dan gaat hij zijn gehele beschikbare energie aanwenden tot bestrijding van het ‘kwaad’. Welke rationele argumenten ook gebruikt worden, de antisemiet zal zijn overtuiging trachten te handhaven, omdat hij, door het prijsgeven daarvan, zijn emotionele pseudo-zekerheid zou verliezen. Een tweede kenmerk, ten nauwste samenhangend met het zwakke ‘ik’, is een gebrekkig en verward beeld van zichzelf. Iemand met een zo verward zelfbeeld weet niet wat hij kan en wat hij niet kan. Hij wankelt tussen een gevoel van minderwaardigheid en van meerderwaardigheid ten opzichte van zijn medemensen. Hij ziet zichzelf als sterk en tegelijkertijd als zwak, als behorend tot een groep en tegelijkertijd als geïsoleerd. Omdat deze mensen de macht en de groot- | ||||||||||||
[pagina 865]
| ||||||||||||
heid, waaraan zij behoefte hebben, niet van binnenuit kunnen opbrengen, zullen zij aansluiting zoeken bij de ‘goede’, ‘machtige’ eigen groep en zich daarmee sterk identificeren; de ‘slechte’ en ‘zwakke’ buitenstaanders zullen zij verwerpen. In dit verband kunnen we een conclusie van de groep van Adorno noemenGa naar voetnoot7). Deze onderzoekers zien het antisemitisme als een deelaspect van een ruimer verschijnsel, het etnocentrisme. Dit berust op een sterke identificatie met de eigen groep, de ‘in-group’ en verwerping van alle buitenstaanders, de ‘outgroups’. Een gevolg van het verwarde beeld van zichzelf is, dat deze persoon moeilijk bevredigende sociale relaties kan aangaan. In deze relaties zal hij wankelen tussen een te dominerende en een te afhankelijke houding tegenover de ander, waardoor de ander ook moeilijk zijn houding kan bepalen. Het is moeilijk zich neer te leggen bij het ontbreken van bevredigende relaties tot anderen. Daarom zal iemand van dit type zich op een overdreven wijze uiterlijk aanpassen aan de normen en de opvattingen van de groep, waartoe hij zich aangetrokken voelt en tot een overdreven conformist worden. Dit bevredigt tegelijkertijd zijn behoefte om zich afhankelijk te stellen door een blindelings aanvaarden van de groepsnormen en zijn behoefte om zich boven anderen te plaatsen, omdat hij als lid van de ‘goede’ groep boven de ‘slechte’ buitenstaander staat, De anderen zijn ‘slecht’, omdat zij anders zijn, d.w.z. de normen en conventies van de ‘goede’ groep niet aannemen. Aan de andere kant veroorzaakt een zodanige overdreven onderwerping aan anderen een zekere irritatie. Deze leidt tot onbewuste, ongeformuleerde, gevoelsmatige reacties als: ‘Hij onderwerpt zich niet aan de normen van de samenleving (= mijn milieu). Misschien is hij als persoon rijker en sterker dan ik. In dat geval zou ik hem moeten benijden. Maar dat kan ik niet toegeven; waar blijft dan mijn eigenwaarde? Maar als hij sterker is, en vreemd, en niet onderworpen aan de ‘goede’ normen van de ‘goede’ groep, dan is hij gevaarlijk’. Een dergelijke wirwar van gevoelens dwingt tot het zoeken naar een oplossing. Meestal wordt een schijnoplossing gevonden. De ‘slechte buitenstaander’ wordt aangewezen als de bron van moeilijkheden en wordt veroordeeld. Voor de antisemieten vervullen de Joden de functie van de ‘slechte buitenstaander’. Toch is deze opsomming van bepaalde psychologische factoren onbevredigend. Wij hebben getracht aan te tonen, dat sommige mensen behoefte hebben aan buitenstaanders, die zij kunnen verwerpen, maar het werd helemaal niet duidelijk gemaakt, waarom de Joden deze functie toegewezen krijgen. In de bovenstaande uiteenzetting werden de Joden als een ‘deus ex machina’ ten tonele gevoerd. Hier moet worden opgemerkt, dat het niet altijd de Joden hoeven te zijn, die de functie van de verwerpelijke buitenstaanders moeten vervullen. Wie de ogen open heeft, weet dat er talrijke groepen zijn die in de samenleving deze functie krijgen: de arbeiders, de ‘rijke lui’, de Zuiderlingen, de Protestanten, de Katholieken, de ‘moderne jeugd’, enz. Wanneer iemand behoefte heeft aan verwerpelijke buitenstaanders, zal hij één of meer van de bovenstaande, of misschien ook een andere groep vinden, die voor hem deze functie zal vervullen. | ||||||||||||
[pagina 866]
| ||||||||||||
Zijn keuze hangt af van de vraag, op welke plaats in de samenleving hij zichzelf graag ziet. Is voor hem het behoren tot de ‘betere stand’ zeer belangrijk, dan zal hij vooral op de arbeiders mikken. Hij kan ook individuele personen tot doelwit van zijn agressie kiezen. Wij zouden kunnen zeggen, dat de richting van de agressie tot op zekere hoogte bepaald wordt door de sociale tegenstellingen, die wij in een bepaalde samenleving aantreffen. Toch blijft het antisemitisme een opmerkelijk feit. De geschiedenis leert ons dat sommige sociale tegenstellingen van langere duur zijn dan andere, maar over het algemeen verdwijnen zij op een gegeven ogenblik. Bovendien laten de geschiedenis en de sociologie zien, dat verschillende tegenstellingen in verschillende samenlevingen een rol spelen, ofschoon er wel sprake is van een zekere parallelliteit. Het opmerkelijke van het antisemitisme is, dat het al sinds zoveel eeuwen bestaat en dat het te vinden is in alle samenlevingen, waarin Joden en niet-Joden naast elkaar leven. Wel is het waar, dat de intensiteit en de verspreiding daarvan van tijd tot tijd en van plaats tot plaats variëren, maar de grondtoon van de negatieve waardering van de Joden, veelal in een verborgen vorm, blijft. Op dit onderwerp komen wij nog even terug. Blijkbaar zijn de Joden om de één of andere reden bijzonder geschikt om aangewezen te worden als de ‘slechte buitenstaander’. Eén reden ligt al min of meer besloten in de uitdrukking ‘slechte buitenstaander’. In vele gevallen zijn de Joden inderdaad buitenstaanders in de maatschappij waarin zij leven. Zij onderscheiden zich van de hen omringende niet-Joodse bevolking door godsdienst, afkomst, taal, gewoonten, levensstijl, e.d., of minstens door sommige van deze factoren. Bovendien vormen zij soms - niet altijd - ook een aparte groep, als men de sociale contacten in acht neemt: zij hebben veel contacten onder elkaar en weinig met niet-Joden. Voor een deel ligt dit aan henzelf, overigens om een zeer begrijpelijke reden: willen zij blijven voortbestaan als Joden, dan moeten zij een eenheid vormen. Veel vaker ligt dit aan de niet-Joodse omgeving. Deze distanciëert zich vaak van de Joden en zondert hen af. De wettelijk voorgeschreven ghetto's liggen nog niet zo ver achter ons. In sommige Duitse steden werden zij pas in de tweede helft van de XIXe eeuw opgeheven. In de Nazitijd kwamen zij weer terug. Ook de wettelijke beperkingen ten aanzien van beroepsuitoefening, evenals de ghetto's vaak uit de Middeleeuwen afkomstig, bleven zeer lang voortbestaan. De meeste ervan werden pas in de vorige eeuw opgeheven, met sommige uitschieters, die eerder verdwenen, en andere, die nog het begin van deze eeuw hebben bereikt. De beroepsmogelijkheden van de Joden omvatten niet veel méér dan handel, geldwezen, soms ambacht en sommige andere beroepen. Het is dus de buitenwereld, die de Joden in een bepaalde hoek dreef, hen zowel geografisch als sociaal-economisch isoleerde en hun positie als buitenstaander accentueerde en bestendigde.
Tengevolge van de beperkingen, waarover boven sprake was en nog verschillende andere, die wij hier buiten beschouwing moeten laten, vormden de Joden een duidelijk aanwijsbare, aparte groep binnen de samenleving. Met het opheffen van de beperkingen is de situatie gaan veranderen, maar in een langzamer tempo, dan sommigen zouden wensen. Sociale structuren hebben een bepaalde mate van traagheid, zodat veranderingen zich over het algemeen slechts geleidelijk kunnen voltrekken. De Joden bleven in veel gevallen buitenstaanders, ook toen er geen wetten en voorschriften meer waren, die hen daartoe dwongen. | ||||||||||||
[pagina 867]
| ||||||||||||
Tot zover over de positie van de Joden als buitenstaanders. Maar waarom moeten zij ‘slechte buitenstaanders’ zijn? Wij zullen hier de moedwillige, doelgerichte antisemitische propaganda buiten beschouwing laten, omdat het duidelijk is, dat deze invloed zal uitoefenen op iemand, die krachtens zijn psychische opbouw naar een ‘slechte, verachtelijke’ buitenstaander zoekt. Boven hebben wij reeds gesproken over de negatieve waardering van de Joden, die veelal in een verborgen vorm voortleeft in een bepaalde samenleving. Wij willen hier iets nader ingaan op dit punt, omdat dit ons een idee kan geven, hoe de cultuur van een bepaalde samenleving bepaalde elementen kan bevatten, die het antisemitisme kunnen voeden, zonder dat men zich daarvan bewust is. Onder de cultuur willen we hier verstaan het gehele geestelijke bezit van een samenleving, dat tot uiting komt in de levensstijl van de samenleving, het gedrag van de leden ervan, hun spreken, enz. Daartoe behoren de ideeën, die de samenleving heeft voortgebracht of van anderen heeft overgenomen met de daaraan gehechte waarderingen. In dit verband dient vooral nadruk te worden gelegd op de waarderingen. Er zijn objecten, die in een bepaalde samenleving worden ervaren als goed, wenselijk, waardevol, aangenaam, nastrevenswaard, mooi, enz.; m.a.w. zij hebben in de gegeven cultuur een positieve waarde. Andere objecten (mensen, dingen, ideeën, situaties enz.) worden gezien als lelijk, verwerpelijk, slecht, verachtelijk, onaangenaam: deze objecten worden negatief gewaardeerd. Er zijn natuurlijk ook objecten, die in dit opzicht neutraal zijn; ook een ambivalence houding ten opzichte van bepaalde objecten, dat wil zeggen positief en negatief tegelijk, is mogelijk. Deze waarderingen zijn in een bepaalde cultuur met het object zelf gegeven, zij zijn ‘vanzelfsprekend’. De waardering van een object hangt als het ware in de lucht. Zij wordt ingeademd door de leden van de samenleving. Het is vaak moeilijk deze impliciete waarderingen van een object te ontdekken, juist omdat zij zo ‘vanzelfsprekend’ zijn. Laten wij nu enkele Nederlandse uitdrukkingen bekijken, waarin het woord ‘Jood’ gebruikt wordtGa naar voetnoot8):
Wij zouden deze lijst langer kunnen maken, maar dit is al voldoende, om het punt, waarover hier sprake is, te illustreren. Ook in andere talen zouden we dergelijke lijsten kunnen maken, soms uitgebreider en pregnanter dan deze. | ||||||||||||
[pagina 868]
| ||||||||||||
Wat zeggen ons deze uitdrukkingen? Wanneer we ze stuk voor stuk bekijken en ons daarbij voor de geest halen, in welke situaties zij gebruikt worden, dan wordt het ons duidelijk, dat in deze uitdrukkingen een bepaald beeld van de Jood vervat ligt met een daaraan gehechte waardering, die we niet bepaald positief kunnen noemen. Naast deze uitdrukkingen zijn er tal van andere, minder gestandaardiseerde meningen, zegswijzen, e.d. Er bestaat een specifiek soort Jodenmoppen. De antisemitische meningen, waarover in het begin van dit artikel sprake was, worden misschien door weinigen uitdrukkelijk aangehangen, maar onder velen genieten zij minstens enige bekendheid. Er bestaat het idee van het uitverkoren volk en de messiaanse verwachtingen. Het zou een grote overdrijving zijn, wanneer men wilde beweren, dat iedereen, die dergelijke uitdrukkingen gebruikt of Jodenmopjes vertelt, een antisemiet is. Dit is beslist niet het geval. Wei is het zo, dat men daardoor - onbewust en ongewild - ertoe bijdraagt, dat dit beeld van de Jood in de gegeven cultuur blijft gehandhaafd en dat het voortleeft. Om de boven gebezigde beeldspraak nog eens te gebruiken: deze voorstelling met de daarin vervatte negatieve waardering hangt in de lucht en wordt door iedereen aanvaard. Niet iedereen reageert daarop op dezelfde manier. Er zijn mensen die inzien of aanvoelen, dat een zodanig beeld van de Jood en de daarbij behorende waardering, ongegrond is en die het daarom afwijzen. Zij kunnen het ook afwijzen, omdat zij menen dat een dergelijke karakterisering van de gehele groep niet voor alle individuele daartoe behorende personen kan gelden en zelfs ook niet voor de meesten ervan. Anderen nemen deze denkbeelden aan en geven ze weer door, maar doen er verder niets mee. Zij verzetten zich daartegen niet en zij worden niet antisemitisch. Maar laten we ons nu iemand voor de geest halen, die om psychologische redenen behoefte heeft aan de ‘slechte buitenstaander’. Zijn angst doet hem zoeken naar de bron van het gevaar. Zijn verward zelfbeeld en zijn twijfels omtrent zijn eigenwaarde leiden hem tot een overdreven conformisme binnen zijn ‘in-group’ en creëren bij hem de behoefte zich te meten aan een verachtelijke buitenstaander. De persoon die behoefte heeft aan ‘slechte buitenstaanders’, hoeft niet naar hen te zoeken. In de hem omringende cultuur, in de lucht die hij inademt, hangt het negatieve of ambivalente beeld van de Jood. Het is meestal vaag en vaak inconsequent, maar misschien juist daarom is het des te meer bruikbaar. Men kan het dan zelf perfectioneren en er die inhoud aan geven waaraan men behoefte heeft. Kort na de Tweede Wereldoorlog werd in Amerika een onderzoek naar de antisemitische houding bij de gedemobiliseerden ingesteldGa naar voetnoot9). Het vraaggesprek was zodanig samengesteld, dat er eerst uitvoerig gepraat werd over de ervaringen in het leger en over de oorlogservaringen, over het leven van de ondervraagde, zijn toekomstperspectieven, e.d. Pas later werden minderheden, waaronder de Joden, ter sprake gebracht. Onder de ondervraagden bevonden zich enkelen, (4% van het totaal), die meteen in het begin van het gesprek blijk gaven van een diepe afkeer van de Joden, voordat de ondervraagster dit onderwerp ter sprake bracht. Verdere 27% | ||||||||||||
[pagina 869]
| ||||||||||||
gaven ook blijk van uitgesproken antisemitische gevoelens; zij deden dit pas, nadat de ondervraagster zelf het onderwerp ‘Joden’ ter sprake gebracht had. Andere 28% hielden er verschillende antisemitische opvattingen op na, zij spraken verschillende antisemitische oordelen uit, maar dit had blijkbaar geen invloed op hun houding ten opzichte van de Joden; zij waren geen voorstander van discriminatie tegenover de Joden. Tenslotte waren 41% van de ondervraagden geheel vrij van antisemitische opvattingen en gevoelens. Deze percentages hebben op zich geen waarde. In een andere bevolkingsgroep zouden zij waarschijnlijk anders uitvallen, sommige misschien hoger, andere lager. Wij hebben dit onderzoek aangehaald, om daarmee te illustreren, dat er in een gewone, normale bevolking verschillende gradaties van antisemitisme bestaan, ook wanneer er geen antisemitische acties georganiseerd worden en wanneer er niets van dit verborgen antisemitisme naar buiten blijkt. Het is denkbaar, dat in bepaalde omstandigheden iemand tot de conclusie komt, dat hij een of ander belang kan realiseren door op grote schaal tegen de Joden op te treden. Hij zet een antisemitische actie op touw. Het is ook mogelijk, dat iemand uit het betrekkelijk geringe aantal intense antisemieten (de 4% in het boven aangehaalde voorbeeld) spontaan naar de leiding over een aantal volgelingen grijpt. Dit zijn de potentiële leiders van een eventuele antisemitische beweging. Potentiële volgelingen zijn er ook. Dat zijn de mensen die toch al met antisemitische gevoelens rondlopen en graag een antisemitische leider zullen accepteren. Tenslotte is er nog een reservoir aan mensen, die - ofschoon niet antisemitisch - prooi kunnen worden van doelgerichte antisemitische propaganda, omdat zij verschillende antisemitische denkbeelden er op na houden; worden zij zelf niet antisemitisch, dan zullen zij zich toch tegen de antisemieten niet verzetten, omdat zij zullen menen: ‘Daar zit toch wel iets in’. Wij willen nu nog eens de vraag stellen, waar wij van uitgegaan zijn: Is een puber, die 's nachts het opschrift ‘Juden raus!’ ergens op een muur kladt, hetzelfde als een moordenaar? Deze vraag hebben we negatief beantwoord. Wij blijven ze ook negatief beantwoorden, maar dan met de opmerking, dat wij nergens een scherpe lijn tussen die twee zullen kunnen trekken. Wij weten niet, waartoe deze puber in staat kan zijn, wanneer hij omstandigheden aantreft, die voor het antisemitisme gunstig zijn. |
|