Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 837]
| |
Het altaar III
| |
[pagina 838]
| |
ven, dan zal de oriëntatie van dode gewoonte weer levend symbool moeten worden. Bij het oriënteren van kerken doen zich twee mogelijkheden voor: óf men plaatst de koorpartij in het Oosten óf men reserveert de oostkant voor de ingang en men legt het koor aan het westelijke uiteinde van het gebouw. Oost en West zijn hier betrekkelijke begrippen, immers zuiver op de verbindingslijn dezer beide windstreken gelegen kerken behoren tot de uitzonderingen (de Romeinse St.-Pieter en de Dom van Florence zijn daarbij), want in grote delen van het Romeinse Imperium had men een uitgesproken, zij het niet geheel verklaarde voorliefde voor de lijn Noordwest-Zuidoost. In de stad Rome liggen 95 van de oudste kerken op deze - betrekkelijke - Oost-Westlijn en wel 52 met hun koor naar het Westen en slechts 43 naar het Oosten, waarbij dan nog op te merken valt dat bij een aantal van deze laatste de oriëntatie in latere tijd is omgekeerd. Daarnaast richten 45 andere hun koor naar het Zuiden; immers ook het Zuiden is een plaats des heils met een overvloed aan licht. De profeet Habacuc was er om dat te getuigen (3, 3): ‘God komt vanuit het Zuiden en de Heilige van het gebergte Pharan, Deus ab Austro veniet et sanctus de monte Pharan’. En de profeet vervolgt: ‘Splendor eius ut lux erit, Zijn heerlijkheid zal schijnen als het licht’. Ook in de symboliek van de middeleeuwen zal het Zuiden de streek van licht en warmte zijn, het Noorden die van duisternis en koude. De te Rome heersende voorliefde voor de oriëntering op het Westen mag op het eerste gezicht verwondering wekken. Dit is dan ook reeds in de 13de eeuw opgevallen aan de liturgist Gulielmus Durandus, bisschop van Mende, die spreekt van ‘ecclesiis ostia ab oriente habentibus, ut Romae, kerken die hun ingang hebben aan de oostkant, zoals dat in Rome gebruikelijk is’Ga naar voetnoot2). Men kan inderdaad zeggen, dat de voornaamste en oudste kerken dier stad in deze stand staan: St.-Jan van Lateranen, St.-Pieter, de oorspronkelijke (kleinere) Constantijnse basilica op het graf van St.-Paulus, St.-Maria de Meerdere, Santa Maria in Trastevere, San Sebastiano, de grafkerk van St.-Laurentius buiten de Muren, Santa Pudenziana, Santa Prassede, Santi Nereo ed Achilleo, Santa Cecilia, Santa Maria in Domnica, San Clemente en vele andere. Maar ook buiten Rome komt het voor; enkele voorbeelden: de te Ostia ontdekte christelijke basilica, de meeste kerken van Tivoli, het in zijn oorsprong wellicht 4de-eeuwse baptisterium te Florence, San Frediano te Lucca, die in de 6de eeuw werd gesticht. Het Oosten toont een nadrukkelijke voorkeur voor de richting West-Oost en dat is ook | |
[pagina 839]
| |
de reden, waarom in het van Byzantium afhankelijke Ravenna alle oudere kerken met hun koor naar het Oosten gekeerd zijn. Deze gewoonte zal naderhand ook in het Latijnse Westen gaan overheersen; in het begin van de 5de eeuw verontschuldigt St.-Paulinus van Nola zich, dat de kerk, die hij in zijn bisschopsstad bouwde, niet ‘ut usitatior mos est’, zoals het meer algemeen gebruik is, naar het Oosten uitziet, maar gericht is op het graf van de H. FelixGa naar voetnoot3. Tertullianus op zijn beurt zegt: ‘Onze H. Duive is het beeld van de H. Geest en het huis waarin zij woont, is gewend naar het Oosten, dat het beeld van Christus is’. Nu is het een opvallend feit, dat van oudsher in de kerken, wier koor aan de westkant ligt, het altaar naar het volk gekeerd staat, m.a.w. de priester celebreert achter het altaar en keert zich daarbij naar de lidmaten der gemeente. Eenieder, die Rome ook slechts oppervlakkig kent, zal hebben opgemerkt, dat dit b.v. het geval is met het pausaltaar in de St.-Pieter; in het Lateraan, in Maria Maggiore en in de overige aangehaalde kerken is het niet anders (afb. 1). Wij vinden weer een kostbaar getuigenis bij Durandus van Mende: als hij spreekt over het zich omwenden van de priester bij de liturgische begroetingen gedurende de H. Mis maakt hij het uitdrukkelijke voorbehoud: ‘In ecclesiis vero ostia ab oriente habentibus, ut Romae, nulla est in salutatione necessaria conversio, In kerken echter, die zoals dat te Rome het geval is, hun ingang in het Oosten hebben, is dit zich omwenden bij de begroeting niet nodig’Ga naar voetnoot4). Zo heeft ook San Francesco te Assisi, die met haar koor pal naar het Westen ligt, een omgekeerd altaar. In de oudere kerken van deze soort merken wij nog een andere bijzonderheid op, n.l. dat er geen of slechts zeer kleine vensters in de absis zijn, terwijl boven de oostelijke ingang een overvloed aan licht valt waar te nemen (afb. 2). Ook hier denken wij weer aan de in de aanvang van dit artikel aangehaalde tekst van Ezechiël: het licht is de heerlijkheid des Heren, die door de poort in het Oosten de tempel binnenkomt; naar dit licht keert zich de priester. Daarentegen hebben al de basilieken van Ravenna hel verlichte absiden en te Rome b.v. ook Santa Sabina (5de eeuw), die haar koor naar het Oosten keert (afb. 3-4). Toch is er ook in Rome reeds vanaf de 5de-6de eeuw een streving om nieuwe kerken op laatstgenoemde wijze te bouwen. Dat geschiedt o.m. met de nieuwe St.-Paulus, die de kleine Constantijnse grafbasilica vervangen ging. De topografische gesteldheid van het terrein tussen de | |
[pagina 840]
| |
weg naar Ostia en de Tiber, en de ligging van het graf van de apostel der heidenen vlak aan genoemde weg ‘in praedio Lucinae’ was hier mede schuld aan; vergeten wij echter niet, dat de nieuwe kerk voltooid werd door keizer Honorius en zijn zuster Galla Placidia, die de oosterse sfeer van Ravenna meebrachten. Maar er kunnen andere redenen geweest zijn, die deze kentering bevorderden. Immers in de naar het Westen gekeerde kerken stond weliswaar de celebrerende priester naar het licht van het Oosten gekeerd, maar niet het volkGa naar voetnoot5). Het was dus zonder twijfel logischer dat heel de gemeenschap zich mét de priester kon oriënteren op het licht, op het Oosten en temeer lag dit voor de hand, wijl men dit in een groot deel der christelijke wereld reeds van meet af aan gedaan had. Mét de oriëntering op het Oosten kregen ook de vensters in de absis hun eigen betekenis. Vincentius van Beauvais (†1264) duidt hen aan met de term ‘lucida’, de lichtendeGa naar voetnoot6). Door dit stralende absisvenster treedt de Bruidegom naar voren uit Zijn hemelse bruidszaal, waarbij men zich het psalmvers herinnerde ‘In sole posuit tabernaculum suum: et ipse tamquam sponsus procedens de thalamo suo, de zon was Hem een woonstee, en Hijzelf is als die bruidegom die uit zijn bruidszaal komt’ (18, 6). Ook in de middeleeuwen blijft men in de ‘balken lichts’, om met Guido Gezelle te spreken, die via de koorvensters bij het aanbreken van de dag de duisternis uit de kerk verjagen, het beeld zien van Christus. Daarom plaatst men met enige voorkeur figuren van profeten in deze glasvensters: zij gaan vooraf aan het grote Licht, zij verkondigen de komst van het Licht aan het volk Gods; als het grote Licht zelve komt, lossen zich hun figuren op in de verblindende luister van Zijn heerlijkheid. De glasvensters zijn tevens het symbool van de H. Schrift en van de geschriften der kerkvaders, omdat zij het licht ontvangen van de waarachtige Zon, die Christus is, om het door te geven aan de gelovigen. Men gaat zelfs verder: Ut vitrum non laeditur
Sole penetrante,
Sic illaesa creditur
Virgo post et ante.
In deze verzen ziet men in het glas, dat door het binnenvallende licht niet gekrenkt wordt, een symbool van Maria's maagdelijk moederschap, wel een teken, dat het licht nog steeds als beeld van Christus werd ver- | |
[pagina *17]
| |
1. Santi Nereo ed Achilleo, een der oudste kerken van Rome, herbouwd in de 9de en veranderd in de 15e eeuw. Het gesloten koor is naar het Westen gericht. Het altaar staat zo, dat de priester zich naar het volk keert
5. Assisi, San Francesco, 13de eeuw. Hei roosvenster in de oostgevel is het symbool van Christus en als zodanig omgeven door de vier wezens uit de Openbaring
6. Modena, Domkerk, 12de-13de eeuw. Hier ziet het roosvenster op het Westen uit De Majestas Domini, Christus tussen de vier wezens, bevindt zich erboven
| |
[pagina *18]
| |
2. Rome, Santa Cecilia, 4e eeuw, later herbouwd. Ook hier staat om dezelfde reden het altaar omgekeerd
3. Rome, Santa Sabina, 5e eeuw. Deze kerk ligt met haar koor naar het Oosten en heeft dus volop licht in de absis
4. Ravenna, San Giovanni Evangelista, 5e eeuw. Door de invloed van Byzantium werden in deze stad al de oudere kerken op het Oosten georiënteerd en kregen dus een overvloed van licht in het koor
| |
[pagina 841]
| |
staanGa naar voetnoot7. ‘Dat Licht’, zo schreef reeds Clemens van Alexandrië (†215), ‘is eeuwig leven en alwie deel heeft aan dit Licht heeft het leven. Immers de nacht vreest het licht en wegkwijnend uit vrees wijkt hij voor het klare licht des Heren. Alles is nu geworden licht dat niet vergaat: de hemelstreek van de avond is verkeerd in die van het morgenlicht. Dit is de zin der nieuwe schepping. Want Hij, die op zijn wagen rijdt langs alles wat is, Hij, de Zon der Gerechtigheid, beschijnt heel het mensdom zonder voorkeur, zoals ook de Vader Zijn zon doet opgaan en de dauw der waarheid laat neerdalen op alle mensen’Ga naar voetnoot8). Toch komen wij reeds bij Durandus en Honorius uitlatingen tegen, die van een veranderende visie getuigen, uitlatingen, waarbij men zich kan afvragen of hier, via Spanje of de Kruistochten, niet contacten met de Islam doorwerken, die al zijn gebeden en ook zijn moskeeën richt op het heilige Mekka. Genoemde liturgisten immers geven als hun mening, dat de christenen zich bij het bidden naar het Oosten keren om het Aanschijn des Heren te zien, hangende aan het kruis; aan het kruis immers zag Hij uit naar het Westen en keerde Zijn rug naar Jeruzalem, Zijn blik richtende naar Rome, de H. Stad der nieuwe tijden. Men ziet dat in deze uitspraak het lichtsymbool geheel op de achtergrond is geraakt. Als de middeleeuwen voorbij zijn, verliest men de traditie der oosting dan ook geheel uit het oog. Speciaal tijdens de periode der Contra-reformatie bouwde men de kerken zoals dat het beste uitkwam; van gerichtheid naar een bepaalde windstreek was geen sprake meer. Eerst de in de 19de eeuw hernieuwde contacten met de opvattingen der middeleeuwen en de meer literaire dan reële herbeleving van een onoverzienbare menigte van vergeten symbolen, die daarvan het gevolg was, bracht de oriëntatie opnieuw in de belangstelling. In ons land kwam daar nog bij, dat men de aan het einde van de middeleeuwen door de Reformatie gewelddadig afgeknipte draad van de traditie weer wilde opnemen. Alberdingk Thijm wijdde een uitvoerige studie aan de oriëntatie, of, zoals hij haar noemde, de ‘Heilige Linie’. De toonaangevende figuren op het gebied van de eerste herleving onzer kerkelijke kunst: Cuypers, van Heukelum, Tepe, eisten van toen af aan dat elke nieuwe kerk, zo zulks maar enigszins mogelijk was, georiënteerd diende te worden. Het werd - wij zeiden het reeds - een ongeschreven wet en dat is het tot op heden in feite gebleven. Het heeft zijn nut ons af te vragen of de oriëntatie, voor wier doorvoering men zich soms grote kosten en ongemak getroost, voor onze tijd inderdaad nog zin heeft. Zij heeft zeer zeker géén zin als niemand zich | |
[pagina 842]
| |
van haar betekenis bewust is en ze gelijk te stellen valt met allerlei spitsvondige symbolieken op de muren van neo-gotische kerken, die voor de niet ter zake deskundige een gesloten boek blijven. Zij heeft slechts zin, en dan inderdaad een allesoverheersende, indien men de symboliek van het Licht als beeld en attribuut van Christus opnieuw wil verstaan. Wellicht is dat voor onze eeuw, die de materiële duisternis met materieel licht heeft weten uit te drijven, een moeilijke, welhaast onmogelijke opgave. Reden te meer evenwel om Christus te zien als het spirituele Licht, Lumen de Lumine, Deum verum de Deo vero. Het dagelijks zich vernieuwende wonder van het wijken van de nacht en het komen van de nieuwe dag kan ook in onze tijd het symbool van de komst Christi zijn, evenals de wedergeboorte van de natuur en haar opstanding tot nieuwe bloei, rijpheid en oogst het symbool blijft van Christus' komst, geboorte, dood, verrijzenis en verheerlijking in de loop van het kerkelijk jaar. Laten wij ons zelf niet te verlicht achten voor deze symboliek van het licht, maar moge zij dan ook voor ons tot leven komen, zoals zij leefde voor de jonge Kerk na de vrijwording en voor hen, die in de nog blanke kathedralen opzagen naar de stralende gloed der lucida. Wil men, om welke reden dan ook, de oriëntatie bij een nieuw te bouwen kerk handhaven, dan zal men zich moeten afvragen of dit consequenties met zich meebrengt ten aanzien van bepaalde gewoonten, die de laatste jaren in de liturgie ingang vonden. Men kan er zich slechts over verheugen, dat dit mogelijk bleek: het weerlegt het wel eens gehoorde verwijt van verstarring. Bij deze nieuwe geplogenheden neemt het celebreren achter het altaar, gekeerd naar het volk, een eerste plaats in. Toch is ook dit weer niet zo nieuw als het lijkt: in talrijke Romeinse en andere kerken is het nooit anders geweest, gelijk wij reeds zagen. Bovendien wordt ons reeds in de 16de eeuw een der consequenties waarop wij zinspeelden, voor ogen gehouden door de H. Carolus Borromaeus, die bij het bespreken van de oosting uitdrukkelijk zegt: ‘Daarentegen moet men haar (de kerk) naar het Westen oriënteren, wanneer de priester celebreert met het gelaat naar het volk gewend’Ga naar voetnoot9). Inderdaad heeft de oriëntatie van de kerk geen zin, als men niet vasthoudt aan de bewuste symboliek van het licht. Wanneer men dus oriënteert, zal men consequent moeten zijn: celebreert de priester met het gezicht naar het volk, dan hoort hij zich naar het Oosten te keren, m.a.w. het koor moet in het Westen, de ingang der kerk in het Oosten liggen. Hieruit volgt, dat de oostwand, die dan voorgevel is, het domein | |
[pagina 843]
| |
moet zijn van het licht. Oudtijds plaatste men daar het ronde oculus, oog, symbool van de zon, dat de voorloper is van het grote roosvenster der kathedralen. Een der meest beroemde voorbeelden in Italië bevindt zich aan de naar het Oosten gekeerde façade der basilica van San Francesco te Assisi. Het is onmiskenbaar, dat men dit rijke roosvenster als een symbool van Christus gezien heeft, aangezien het op de wijze van de tronende Verlosser in de Majestas Domini omgeven is door de vier wezens uit de Openbaring (afb. 5). Het is in dit verband interessant erop te wijzen, dat de westgevel van de Dom van Modena in zijn top, en nu boven het zich daar bevindende roosvenster, met een complete voorstelling der Majestas versierd is (afb. 6). Dáár, in de westgevel, verstond men dit ronde licht dus minder als beeld van Christus, dan in de oostelijke façade te Assisi. Toch zal dit niet steeds het geval zijn, aangezien meerdere voorbeelden aantonen, dat men ook westelijke roosvensters de zin der Majestas meegaf, welk motief immers ook zo vaak het tympanon van het middenportaal sierde.
* * *
Men sta ons toe enkele conclusies uit deze vluchtige en uit de aard der zaak onvolledige beschouwingen te trekken. Er bestaat een traditie, zo oud als, of ouder zelfs dan de Kerk - ja, waarschijnlijk zo oud als het mensdom zelve - een traditie, die het Oosten en het opgaande licht van de morgen ziet als het attribuut der Godheid. De christelijke liturgie, geruggesteund door de Schriftuur, heeft van meet af aan deze traditie overgenomen en er een harer kerngedachten van gemaakt. Niet het kerkgebouw, maar het altaar en de plaats van de priester is het uitgangspunt van de oosting; de celebrerende priester dient in een op de oost-westlijn gebouwde kerk naar het oosten gekeerd te staan, anders verliest de oriëntatie alle zin en betekenis. Een naar het Oosten gericht koor zonder vensters is in strijd met de traditie der Kerk. Hetzelfde moet gezegd worden van het celebreren naar het volk toe in een op het Oosten georiënteerd kerkgebouw. Wordt een nieuwe kerk gebouwd met de uitdrukkelijke bedoeling dat de priester er naar het volk gekeerd zal celebreren, dan zal, indien men zich althans aan de oriëntatie houdt, het koor in het Westen moeten liggen. |
|