Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 829]
| |
Op zoek naar Christelijke volwassenheidGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 830]
| |
overgang van onvolgroeidheid naar volgroeidheid. Dit kan ons des te duidelijker worden in onze huidige periode van de wereldgeschiedenis, die men vaak aanduidt als een tijd van snelle veranderingen, van abrupte omwentelingen. Zeker nu hebben we allemaal iets puberachtigs over ons, al zijn we er ook allemaal wel wat aan ontgroeid.
Ook de meest onverschillige vaders en moeders ontkomen er niet aan, dat ze hun kinderen van jongs af een bepaalde richting wijzen. Ons leven heeft een bepaalde stijl, en het is niet alleen ongewenst, maar ook onmogelijk, in een gezin altijd te zwijgen over levensbeschouwelijke kwesties. En al konden we hier krampachtig onze mond over dichthouden, dan was die zwijgzaamheid al veelbetekenend. Sommigen zullen dit wel beamen, maar willen dan vooral geen harde woorden wijden aan andere wereldbeschouwingen. Edoch, als we voor een bepaalde visie kiezen, wijzen we door dit feit zelf alle meningen af die met onze overtuiging in strijd zijn. Ouderen doorzien dit kennelijk niet altijd, maar kinderen zijn in dezen zeer goede logici. Hier doemen voor teenagers vaak grote moeilijkheden op. Ook voor katholiéke jongeren. Als hun opvoeders goed katholiek zijn, leren die hen, alles te aanvaarden wat de Kerk leert en dús alles af te wijzen wat met haar dogma in strijd is. Kinderen trekken daar makkelijk de conclusie uit, dat alle andersdenkenden toch wel dom of slecht moeten zijn. Hoe zou het mogelijk zijn, dat een verstandig en eerlijk mens Christus niet in Zijn Kerk herkent! Maar dan, op een gegeven dag, komen ze tot hun ontsteltenis met acatholici in aanraking die kennelijk niet hersenloos en waarschijnlijk niet te kwader trouw zijn. In onze verdeelde en open samenleving ontkomt men aan dit contact steeds minder. Het gevaar is niet denkbeeldig, en menigeen bezwijkt er blijkbaar voor, dat zo'n geschokt iemand omslaat in een ander uiterste. Van een ietwat bekrompen mens wordt hij misschien iemand die naïef dweept met het voor hem nieuwe en vreemde. Bij ‘de ander’ is toch eigenlijk alles beter en fideler, of minstens is het verschil tussen de Kerk en niet-katholieke gezindten een bagatel, want goede mensen lijkt men overal te vinden. We zijn toch eigenlijk allemaal één, tegenstanders hebben we niet, en zeker geen vijanden, althans niet buiten de Kerk. Alle Menschen sind schon Brüder! Hopelijk voelen we deze moeilijkheden van bepaalde jongeren en ouderen aan. Hoe zouden ze te genezen of te voorkomen zijn? Het is best te begrijpen, als we in onze kinderjaren uit de zekerheid van ons heilig geloof afleiden, dat andersdenkenden toch wel stupide en immoreel moeten zijn. Dan zijn we overigens niet ‘te katholiek’, maar | |
[pagina 831]
| |
onbewust enigszins onkatholiek. Het spreekt vanzelf, dat geen enkele opvoeder dit aan kinderen van welke leeftijd ook mag leren, maar het is ook onder alle opzichten beter, als we er zelfs bij kleine kinderen nooit in berusten, dat ze zo denken. Zeker, ze moeten uitdrukkelijk leren, alles af te wijzen wat zich verzet tegen Gods openbaring in Christus en de Kerk. Anderzijds, al is het een privilege, een uitverkiezing, katholiek te zijn, ook buitenstaanders kúnnen in vriendschap met God leven, en wel doordat er bij hen een onbewust, maar eerlijk verlangen kan leven naar onze Moeder de Kerk, die zo toch ook enigszins hun Moeder is. Zo staan we sterk naar alle kanten, zo voorkomen we naar best vermogen geloofstwijfels en onverschilligheid, wanneer we alle twee deze aspecten naar voren brengen: de exclusiviteit en de inclusiviteit van Christus' mystiek lichaam, dat identiek is met de zichtbare Rooms-Katholieke Kerk. Dat is zeker aanvankelijk lastig, het zoeken naar evenwicht en billijkheid. Maar uiteindelijk vaart ons geloof er wel bij. Zo zijn we trouw aan de uitdrukkelijke leer van de Kerk. En alleen zo doen we onze medemensen recht. Dan wijken we wel erg af van de methode die Hitler uitdrukkelijk voorstond inzake de massapropagandaGa naar voetnoot2). Deze moest z.i. bewust monotoon en eenzijdig wezen, omdat de massa objectiviteit voor zwakheid houdt. Maar het geloof van kinderen en ouderen, van onontwikkelden en intellectuelen kunnen we toch wellicht het beste dienen, door aan onkatholieke stromingen het volle pond te geven, door al het goede erin openlijk te waarderen - en door van de andere kant geen harde woorden in te slikken, als de ketterij ons tot vijandigheid noopt. Ook met dat laatste zijn andersdenkenden uiteindelijk alleen maar gebaat. Gods openbaring verspreidt licht voor ons, óók als ze veroordelingen uitspreekt. Dat bovennatuurlijke, genezende licht bezeert, als onze ogen er niet op ingesteld zijn, maar we handelen averechts, als we het afschermen voor onze niet-katholieke medemensen. ‘Mitmenschlichkeit’ bestaat toch niet in het verzwijgen van pijnlijke, maar bevrijdende waarheden. Wanneer wij al het goede in de anderen proberen te zien en te laten zien, zelfs in de communisten en de vrijmetselaars, de godloze humanisten en de sexuele hervormers, dan hebben we ook recht van spreken, als we de kerkelijke anathema's citeren.
Het ging vroeger makkelijker dan nu, maar voor ieder klein kind is toch ook nu nog de huiselijke sfeer iets vanzelfsprekends. In dat kleine wereldje groeit het op, en al gaan kleuters tegenwoordig reeds vroeg naar school, pappa en mamma zijn voor hen vaak nog lang hele autori- | |
[pagina 832]
| |
teiten. Als het levensgevoel op school aansluit bij dat van het ouderlijk huis, ontstaan er ook niet zo gek vroeg problemen. Maar het is duidelijk, dat moeilijkheden met het vreemde, het ‘andere’, ook de waardering van het eigene, o.a. van het eigen gezin, moeten beïnvloeden. We kunnen anderen en onszelf veel onnodige narigheid besparen, als we, zoveel mogelijk van het begin af, kinderen enkele reserves bijbrengen tegenover de schijnbare vanzelfsprekendheden uit het ouderlijk huis. Allereerst worden er overal fouten gemaakt, en dat hoeven we heus niet angstvallig zo lang mogelijk te camoufleren. En al werden er geen fouten gemaakt - er zijn vaak verschillende manieren om iets goed te doen. Niet alle dingen, maar wel veel dingen kunnen gerust ook anders dan men dat in een bepaalde omgeving gewend is. Maar als we dan deze ruimhartigheid betrachten, staan we ook sterk, als we kinderen erop wijzen, dat iets nog niet bij voorbaat beter is doordat het afwijkt van wat zij altijd gewend zijn geweest. Op een bepaalde leeftijd (en sommigen komen hier moeilijk over heen) krijgen velen er nl. een typische behoefte aan, alles anders te doen, alleen maar omdat het weer eens iets anders is. Het gewone irriteert ons. Het is prozaïsch, vervelend, niet-authentiek. Bekrompenheid en werkelijke of vermeende onoprechtheid van de ‘gewone’ mensen versterken ons in de neiging, alles zoveel mogelijk af te breken. Of wij de aldus ontstane ruïnes ooit kunnen vervangen door bewoonbare en betere huizen, dat interesseert ons niet. Zeker, die verleiding is groot. Dat moeten ouderen kunnen aanvoelen bij pubers, en eventueel bij zichzelf. Het geeft, althans enkele ogenblikken, voldoening, als we onze wraak en woede kunnen koelen op oerconservatieve opvoeders - en op de eerste, kinderlijke fase van onze eigen onvolwassenheid. Maar opstandigheid is nog geen automatische garantie voor geestelijke groei of volgroeidheid. Zolang we primair negatief blijven, zijn we wat dat betreft onvolwassen, zelfs wanneer we zo origineel reageren op onze vertrouwde omgeving. Op die manier saboteren we onze geestelijke volgroeiing in de tweede puberachtige fase van onze onvolwassenheid. Een bepaald soort avantgardisme is hyperkritisch tegenover het eigene, maar hyperonkritisch tegenover alles wat daarvan afwijkt en ook wel tegenover zichzelf. Als een dergelijke voorhoede zich in katholiek milieu wil laten gelden, moge zij zich zeer kritisch afvragen, of ze wellicht bezig is, zich te verwijderen van het leger en de generaal. Om een voorbeeld te noemen, ditmaal uit een vorige periode. We kunnen niet erg enthousiast zijn over de katholieke bijbelwetenschap van 75 jaar geleden, of liever over het te zeer ontbreken van een solide | |
[pagina 833]
| |
katholieke exegese in die tijd. Ik zou met dat gebrek aan geestdrift zeer ver willen gaan. En daarbij gaat het gerust niet enkel om een te letterlijke uitleg van het bijbelse scheppings- en zondevalverhaal, hoeveel onheil er ook alleen reeds gesticht is door blunders ten aanzien van Genesis 1, 2 en 3. Er zijn nog wel heel wat meer bijbelhoofdstukken in het geding. Niet alleen daardoor, maar wel o.a. daardoor ontstond de modernistische crisis aan het eind van de vorige en in het begin van deze eeuw. Het is begrijpelijk, dat men onder de indruk kwam van de vrijzinnige bijbelkritiek. Ondanks bezwaren tegen veel toenmalige katholieke biblisten en met alle bewondering voor de wetenschapszin van bepaalde ongelovige vorsers, ben ik toch zeer dankbaar voor een hier te noemen uitspraak van het Heilig Officie. Deze hoge Romeinse instantie veroordeelde nl. de volgende stelling: De heterodoxe, niet-katholieke exegeten hebben de ware zin van de H. Schrift juister weergegeven dan de katholieke exegetenGa naar voetnoot3). Let wel, het gaat hier niet om een vergelijking tussen de heterodoxe bijbelwetenschap en het kerkelijk dogma: het spreekt wel vanzelf, dat de Kerk haar onfeilbare leer niet laat overtreffen en corrigeren. Nee, het H. Officie poneert hier, dat de andersdenkende bijbeluitleggers de Heilige Schrift niet juister hebben geïnterpreteerd dan hun katholieke collega's. De mogelijkheid blijft volkomen open, dat b.v. de toenmalige vrijzinnige biblisten op allerlei belangrijke punten gelijk hebben tegenover de katholieke wetenschapsbeoefenaars. En zeker sluit Rome hier niet uit, dat verschillende ongelovigen toen wetenschappelijker exegetiseerden dan de meeste zonen der Kerk. Maar zelfs de vaak bedenkelijke katholieke bijbelinterpretaties uit die tijd leverden uiteindelijk een totaalresultaat op dat de zin van de openbaringsgegevens zeker niet minder goed benadert dan de roemruchte linkse bijbelkritiek (die echter in de loop van de volgende decennia wel heel wat historisch-kritische zekerheden zou moeten herroepen). Zo groot is het zelfvertrouwen, de fierheid waarin het kerkelijk leergezag ons voorgaat. Maar van de andere kant hebben de Romeinse instanties ruimte gelaten voor christelijke zelfkritiek. Men denke aan het grootse werk van het Pauselijk Bijbelinstituut te Rome en de Ecole Biblique in Jeruzalem. Hun werk dwingt tegenwoordig ook in vrijzinnige kringen respect af. Censoren e.a. hebben uiteraard fouten gemaakt door te grote of te geringe strengheid - achteraf kan men dat makkelijk zeggen, maar in dergelijke kwesties is het niet altijd doenlijk, direct uit te maken, wat nog wel en wat niet meer door de beugel van de orthodoxie kan. En toch is onze groei, ons zoeken naar christelijke volwassenheid bevor- | |
[pagina 834]
| |
derd, doordat een morbide, revolutionaire soort zelfkritiek de pas is afgesneden en een grondige, maar bezonnen progressiviteit wordt aangemoedigd of minstens toegelaten. Een ander puntje, waar nogal veel over gedacht of althans geschreven wordt. Men kan stellig kritiek hebben op zekere sexuele voorlichtingspraktijken van vorige generaties - overigens niet alleen van vorige generaties en ook niet alleen bij katholieken. Het mandement van 1954 laat anderzijds de mogelijkheid open, dat bepaalde activiteiten van de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming binnen het kader van het natuurlijk goede blijven (n. 48). Er worden in beide kampen fouten gemaakt. Maar ook hierin is correctie onmogelijk van datgene wat overal ter wereld de bisschoppen van nu en vroeger eenstemmig leren, b.v. inzake anticonceptie. Al zijn verder in dezen individuele katholieken feilbaar en al kan een andersdenkende incidenteel tegenover een bepaalde katholiek gelijk hebben, het genoemde mandement stelt vast: ‘Het moet vanzelfsprekend als ongeoorloofd worden beschouwd bij dergelijke instanties (als de N.V.S.H.) raad en steun te gaan zoeken.... Een christen wendt zich tot de Kerk, als het er om gaat de normen van zijn zedelijk gedrag te leren kennen, en hij zoekt ook zijn sexuele voorlichting bij personen en instellingen, bij wie geloof en moraal veilig zijn’ (ibid.). De parallel met de ‘question biblique’ uit de vorige alinea is duidelijk. Wanneer wij in de geest van de Kerk het eigen-katholieke en het vreemde, niet katholieke willen beoordelen, zal dat eisen stellen aan ons verstand, zeker, maar ook aan onze wil, aan onze morele instelling. Onze christelijke volgroeiing zullen we moeten veroveren en telkens heroveren. Met minder dan liefde en wilskracht kunnen we niet toe.
Zelfs kleuters kunnen al behoorlijk weerbarstig zijn. Maar hun ongehoorzaamheid is nog niet zo weloverwogen en systematisch als bij pubers wel voorkomt. Het is de laatsten vaak eigen, en sommige ouderen ook, iets pas te willen doen, als zij zelf inzien, dat het zo het beste is. Soms vertonen ze ook de tendens, het precies andersom te willen doen dan hun opvoeders, en het bij voorbaat oneens met hen te zijn. Waarschijnlijk zijn we het er wel gauw over eens, dat opvoeders zoveel mogelijk en zo mogelijk veel uitleg moeten vastknopen aan hun wenken en wensen, en dat niet pas wanneer kinderen een jaar of twaalf zijn. Het lijkt soms, of pedagogen minder makkelijk overeenstemming bereiken ten aanzien van de volgende vraag: mag en moet men ook soms, c.q. altijd, gehoorzaamheid eisen aan verzoeken waar kinderen het niet mee eens zijn of waar ze minstens de zin niet van zien. Het | |
[pagina 835]
| |
gaat ons hier niet op de eerste plaats om opvoedkunde, maar ik wilde wel opmerken, dat een gezin, een school zichzelf te gronde richt en onmogelijk maakt door te grote toegeeflijkheid op dit punt. Opvoeders, leidinggevers moeten explicatie geven ook als daar nog niet om gevraagd wordt, maar ze moeten dan ook soms durven zeggen tegen kinderen, ja zelfs tegen pubers: ‘Je bent het niet met mij eens, goed, en toch moet er nu gebeuren wat ik wil’. M.a.w., al klinkt dit ouderwets, aan gezag moeten we m.i. wel enige positieve waarde toekennen. Hier raken we dan een punt dat voor volwassenen ook teer kan zijn, als zij zelf hebben te gehoorzamen. Sommigen zullen zeggen: ‘Op mijn werk, nu ja, daar moet het dan maar, al doe ik het met tegenzin en al zal ik soms saboteren zoveel ik kan. Maar van mijn persoonlijk godsdienstig leven, daar moet iedereen van afblijven, dat is veel te intiem’ Vanuit het geloof in Christus, die als Kerk onder ons op aarde voortleeft, zullen we deze probleemstelling ongeveer 180 graden moeten laten draaien. Een werkgever zullen we moeten gehoorzamen, zolang hij niets eist dat tegen ons geweten ingaat, en ook al zijn we het vierkant met hem oneens. Op die gehoorzaamheid heeft zo iemand recht, terwijl hij toch een zeer feilbare autoriteit is. Maar voor de hoogste en intiemste regionen van ons leven, voor alles wat met geloof en moraal samenhangt, heeft God ons een gezag gegeven dat zich herhaaldelijk onfeilbaar heeft uitgesproken en nog uitspreekt. Ook wanneer het niet spreekt met de pretentie van absolute onfeilbaarheid, is het ons vertrouwen waard. Zo intiem is God met ons gevallen mensen geworden, dat Hij ons deze zekerheid en veiligheid gunt. Als wij op zoek zijn naar christelijke volwassenheid, als wij in Christus willen groeien, mogen we ons goddank toevertrouwen aan de leiding van Zijn Kerk, mogen we ons geborgen weten in Zijn mystiek lichaam. Zeker, wij mogen ons hele leven mediteren over de zin van de geboden die Hij ons zo voorhoudt. Daar is niet alleen niets tegen, daar is zelfs alles voor, dit is een belangrijke factor in onze geestelijke groei. Maar van de andere kant: wij zijn gevallen mensen en hebben te maken met een bovenmenselijk, bovennatuurlijk gezag. Wanneer wij dat geloven, zal het niet zo makkelijk in ons opkomen, tegenover deze autoriteit de houding van een eigenwijze puber aan te nemen. Zo het air van: eerst moet ik bij elke kerkelijke richtlijn inzien, dat ze zinvol is, en dán wil ik pas gehoorzamen. Dat is de omgekeerde wereld. Het is, zeker gegeven de zondeval, helemaal niet verwonderlijk, als bepaalde punten ons duister blijven, b.v. wanneer ze ons in de morele praktijk moeite kosten. Wie zich daarover verbaast, beseft er niet veel van, dat hij maar schepsel is, en dan nog wel een schepsel dat door de erfzonde is verzwakt. | |
[pagina 836]
| |
We raken hier nooit helemaal volwassen, en het is typisch onrijp, als we hier geen rekening mee houden. Maar al doende leren wij, d.w.z. al proberend Gods geboden te houden, zullen we langzamerhand de zin van die geboden iets beter leren aanvoelen. Het gebod is een lamp, het onderricht een licht (Spr. 6, 23). In een werk dat op Thomas van Aquino's naam staat, wordt deze tekst aangehaald, en aldus aangevuld: Het gebod is een lamp, namelijk als wij dat gebod houdenGa naar voetnoot4). Op die manier mogen we zoeken en groeien naar de volwassenheid die God ons nu reeds enigszins gunt in Christus en in de Kerk. Dan doen wij het in de geest van onze goede Moeder Maria: ‘Zie, de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord’ (Luc. 1, 38). Naar uw woord, het woord van degene die ons Gods wensen vertolkt. Dat is geheel in de geest van Haar Zoon, die niet uit de hemel neer kwam dalen om Zijn eigen wil te doen, maar de wil van Zijn Zender (Joh. 6, 39), die in Gethsemani heeft gebeden: ‘Niet Mijn wil, maar Uw wil moet geschieden’ (Marc. 14, 36), en die beloofde: ‘Als iemand bereid is, de wil van Mijn Zender te volbrengen, zal hij weten, of Mijn leer van God komt’ (Joh. 7, 17).
Een kritiekloos kind dat mee mag naar een muziekuitvoering, zal grenzeloos bewonderen en geen enkele dissonant opmerken. Zo is het in de eerste fase van zijn onvolwassenheid. Een hyperkritische puber zal er een eer in stellen, het hele concert om één dissonant waardeloos te noemen. Hij geniet van een goede uitvoering minder dan zijn jongere broertjes en zusjes. Voor anderen is hij ook minder genietbaar en hij vergalt hun genoegen door zijn ostentatieve recensies. Zo is hij in de tweede fase van zijn onvolwassenheid. Een evenwichtig mens weet van iets moois kritisch te genieten. Hij vergeet de eerste fase van zijn onvolgroeidheid niet, en de tweede ook niet. Zo tendeert hij naar de volle wasdom. Wanneer wij christenen onszelf aldus opvoeden, door onszelf voortdurend te overwinnen, zullen we steeds vuriger bepaalde gebeden zeggen na de heilige communie, waarin we na het ontvangen van Jesus' eucharistisch lichaam danken voor ons leven in Zijn mystiek lichaam: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, dat hebt Gij bereid, o God, voor hen die Uw heilige naam beminnen, en geopenbaard aan de kleinen van Uw heilige Kerk. Wij zeggen U dank, Vader almachtig, dat Gij ons de heilige Kerk bereid hebt tot een haven van rust en tot een tempel van heiligheid, waar de Heilige Drievuldigheid wordt verheerlijkt. |
|