Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 762]
| |||||||||||||||
Naar een sociologie van de parochie
| |||||||||||||||
[pagina 763]
| |||||||||||||||
Mystieke Lichaam kan omvormen; anderzijds hoe participatie van het parochieleven zijn invloed uitoefent op de sociale oriëntering van de mens in de verschillende rollen welke hij in de burgerlijke samenleving vervult. Hierbij sluit de probleemstelling aan, in hoeverre het maatschappelijk leven en de structuurveranderingen in de samenleving de godsdienstbeleving en de religieuze organisatie raken en in een bepaalde richting stuwen; en in hoeverre het parochie-instituut er in slaagt een integratie tot stand te brengen tussen de geloofsbeleving en deze sociale processen. Uit een nog slechts kortstondige ervaring is reeds gebleken, dat de sociale wetenschappen goede diensten kunnen bewijzen t.a.v. het beleid bij de zielzorg in de grote stadsparochie. Vanwege de complexiteit der stedelijke verhoudingen is het wellicht noodzakelijk geworden de dagelijkse ervaring te verdichten met behulp van een systematische studie. De zielzorger ziet zich thans voor meer gecompliceerde, gedifferentieerde, meer massale en onoverzichtelijke problemen gesteld dan vroeger het geval was. De wereld is grondig en voorgoed anders geworden. Gezond verstand en mensenkennis zijn zeer belangrijk, maar dienen thans ondersteund te worden door sociologisch onderzoek en voorlichting. Zeker geldt dit voor de zielzorg in de stadsparochies, welke zijn opgenomen in een dermate dynamische samenleving, zoals de wereld niet eerder beleefd heeft. De leden der parochie zijn ook tegelijkertijd leden van de burgerlijke samenleving en er heeft een geweldige wederzijdse beïnvloeding plaats tussen hun religieuze en profane rollen. Zelfs de heiligste, verstandigste en meest geschikte zielzorger heeft hulp nodig om deze samenleving te begrijpen en te verstaan. De leiders van het georganiseerde economische leven, vakbondsbestuurders en dergelijke wenden zich steeds veelvuldiger tot de sociale wetenschappers om hulp. De zielzorgers vervullen een veel verhevener functie, maar in dezelfde samenleving. Het zou getuigen van een zekere minachting voor een normaal hulpmiddel bij de zielzorg, wanneer de zielzorgers het sociaal-wetenschappelijk onderzoek in de parochie of op het terrein van het godsdienstige als onbruikbaar voor hun taak zouden afwijzen. Zij die voortdurend temidden van een sociale groep leven, hetzij zij ondernemer of pastoor zijn, zijn meestal niet in staat volledig begrip op te brengen voor de betekenis van de sociale veranderingen in hun omgeving. Gewoonlijk hebben zij geen voldoende opleiding, noch voldoende objectiviteit en gelegenheid voor het maken van een sociale studie. Vandaar dat de geschoolde sociale onderzoeker in onze dagen zo veelvuldig wordt gevraagd om aan de mensen van de dagelijkse praktijk een zekere ‘Rückspiegel’ te verschaffen. Wel is het nodig, dat de sociale onderzoeker met voorzichtigheid en grote objectiviteit te werk gaat, zeker bij het onderzoek in de parochie. Hij dient bij zijn werk de vermaning van Kruyt indachtig te zijn die het volgende stelt: ‘Ik zie als belangrijkste taak van de christensociologen deze: enerzijds, terwijl zij hun sociologie bruikbaar maken voor maatschappij én Kerk, steeds te beseffen, dat hun beschouwingen en resultaten niet de enige, niet de laatste en zelfs niet de belangrijkste richtlijnen vormen; anderzijds, dat zij er vooral voor moeten zorgen, dat hun eigen wetenschap haar grenzen niet overschrijdt’Ga naar voetnoot1). Toch kan de sociologie van de parochie haar interesse niet beperken tot het eigen wereldje | |||||||||||||||
[pagina 764]
| |||||||||||||||
van de parochie vanwege de voortdurende interacties en interdependenties tussen de parochie en de wereld daarbuiten. De socioloog is steeds geïnteresseerd in de wisselwerking en in de interacties der sociale fenomenen. De probleemstellingen zullen dan ook betrekking dienen te hebben zowel op de samenhang tussen parochie en samenleving en omgekeerd, als op de meer op zichzelf staande problematiek van de parochie. Hoewel de parochie-sociologie zich nog in een beginstadium van haar ontwikkeling bevindt, zijn de eerste bouwstenen reeds bijeengebracht door de vele parochie-monografieën en sociaal-religieuze studies over steden en bisdommen. In de meest belangrijke van deze studies zoals die van Fichter s.j., Pin s.j., van Delft, Smits, van de Weyer o.f.m.cap. en vele anderen, liggen zeker belangrijke gegevens vervat voor een systematische opbouw van een parochie-sociologieGa naar voetnoot2). Jammer is, dat de serie Amerikaanse opstellen onder redactie van C.J. Nuesse & Th.J. Harte, welke de naam dragen van The sociology of the parish (Milwaukee, Bruce Publ. Co. 1951) minder sociologisch zijn dan theologisch, historisch en kerkrechtelijk. De beste bijdrage hierin is zeker die van J.D. Donovan: ‘The social structure of the parish’ (pp. 75-99). Hoewel hij voor de typering van de parochiaan te veel subjectieve elementen gebruikt (pp. 76-77) is zijn structuur-analyse zeker waardevol. Bij het lezen van deze opstellen kan men niet aan de indruk ontkomen, dat de schrijvers vanaf hun studeerkamers de parochie hebben willen observeren, zonder contact met de realiteit van het parochieleven te hebben. Zij hebben theorie en research niet voldoende verenigd. Van de hand van Norbert Greinacher kennen wij het boek Soziologie der Pfarrei (Freiburg in Br., 1955) met een voorwoord van Gabriël Le Bras. Greinacher schreef zijn werk ten dienste van de zielzorg en na de bespreking der problemen, welke de parochie-sociologie opwerpt, schenkt hij veel aandacht aan de wetenschappelijke methode van parochie-onderzoek. Het werkprogram dat hij hiervoor opstelt is zeker in staat aan zijn doel te beantwoorden n.l. om voor de zielzorger de weg vrij te maken aan de mensen van onze tijd de blijde Boodschap te verkondigen. Hij noemt zijn ‘Soziologie’ dan ook: ‘Dienerin und Wegbereiterin der Gnade’. Het werk van G. Michonneau: Paroisse communauté missionnaire (ed. du Cerf, Paris, 1945), dat volgens het voorwoord van Kard. Suhard conclusies bevat van vijf jaar experiëntie temidden van het volk, kan ons niet geheel bevredigen, daar Michonneau te weinig uitgaat van sociaal-wetenschappelijke concepten. Met name over de parochie-gemeenschap heeft hij te simplistische en onjuiste denkbeelden. Het beste werk dat op dit terrein is verschenen, is van Jos. H. Fichter s.j. Oorspronkelijk als een serie artikelen ge- | |||||||||||||||
[pagina 765]
| |||||||||||||||
publiceerd in Theological Studies en in 1954 als boek verschenen onder de titel Social relations in the urban parish (The Univ. of Chicago Press.)Ga naar voetnoot3). Fichter heeft inderdaad sociaal-wetenschappelijke kennis verbonden met praktisch onderzoek. De bevindingen van zijn parochie-onderzoeken heeft hij vooral neergelegd in zijn Southern Parish, Vol. I. Heel het boek door blijft hij spreken in sociologische termen en past deze toe op de structuur van de parochie: the parish membership, leadership, parish-life, religious behaviour, roles, relations etc. Fichter toont in deze belangrijke studie aan, dat de princiepen van de sociale wetenschappen van grote waarde kunnen zijn voor de effectieve functionering, zowel van religieuze als profane groepen. Voor een diepere bestudering en verdere research op het terrein der parochie-sociologie geeft Fichter een zevental probleemgebieden aan:
Aan deze problemen willen wij in het nu volgende enige aandacht schenken. 1. De invloed, welke uitgaat van de veranderde situaties in de grootstad op het godsdienstig leven van de parochianen, is een verschijnsel, dat in onze dagen aan een ernstige sociologische en pastorele studie onderworpen dient te worden. De veranderingen welke de grootstad heeft ondergaan zijn van velerlei aard en importantie. Een van deze veranderingen betreft voorzeker de aanhankelijkheid aan de leer der Kerk en de beleving van het geloof binnen de parochie. Duidelijker dan op het platteland is in de stad de scheidingslijn waarneembaar tussen de meer religieuze houding van de oudere generatie en de verschillende graden van onverschilligheid bij de jongeren en immigranten. Er is een duidelijke daling waarneembaar van het kerkbezoek. Lof, vespers en rozenhoedje worden zonder meer geacht uit de tijd te zijn. Het aantal gemengde huwelijken neemt toe, want het huwelijk is op de eerste plaats een kwestie van liefde en heeft met godsdienst niet veel te maken. Hieruit blijkt hoe weinig de godsdienst geïntegreerd is in het persoonlijk leven van de parochianen uit de grootstad. De verhouding tussen priester en parochiaan wordt minder spontaan en steeds meer functioneel. Er is een vermindering van interesse waarneembaar in parochiële verenigingen. Zelfs wanneer op recreatief terrein iets door de parochie wordt opgezet, is dit al voldoende reden om er bedenkingen tegen te maken; men wil vrij zijn van iedere priesterlijke beïnvloeding en zeker daar waar de priester in een informele relatie tracht te treden met de parochianen. Wanneer de priester in onze dagen een eenzame figuur is geworden, dan geldt dit zeker voor de priester in de stad. Deze situatie is niet overal dezelfde, maar zij bezit zeker de trend naar de bovengenoemde verschijnselen. Is deze verandering mogelijk te wijten aan de pluralistische waardebeleving, | |||||||||||||||
[pagina 766]
| |||||||||||||||
welke men ondanks de mogelijke mobiliteit door de gehele grootstad en niet in het minst in de nieuwe woonwijken kan waarnemen? De mogelijkheid is niet denkbeeldig, dat de immigranten van het platteland en de jeugdige personen niet opgewassen zijn om een persoonlijke stellingname te kiezen temidden van de veelheid van levensstijlen en godsdienstbelevingen. De gezins- en woonsituatie is in de grootstad niet altijd gunstig voor een positieve invloed van Kerk en parochie. Bovendien is in de anonieme woonaggregaten de sociale controle over het godsdienstig gedrag veelal verdwenen, zo zelfs, dat men nauwelijks kan spreken van een negatieve deviatie op dit terrein. De talrijke en ingrijpende sociale veranderingen welke in de grootstad hebben plaats gehad, zullen aan een speciale studie onderworpen moeten worden om te kunnen vaststellen, inhoeverre deze een secularisatie-effect hebben op het leven van de parochianen. Het is geen gemakkelijke opgave de hypothese waar te maken, dat het stedelijk katholicisme wel anders is, maar niet slechter dan vroeger. De grootste moeilijkheid bij deze opgave ligt in de keuze der wetenschappelijke criteria, waarnaar men beoordeelt wat ‘beter’ en ‘slechter’ is. Het is niet voldoende de centrale gegevens der katholieke observantie, welke in cijfers en tabellen kunnen worden uitgedrukt, met elkaar te vergelijken. 2. De Kerk als machtsinstituut t.o.v. de grotere gemeenschap is een tweede punt dat verdere uitwerking nodig heeft. Velen voelen zich in onze dagen in hun vrijheid belemmerd door een ver doorgevoerde bureaucratisering en institutionalisering van de samenleving. Men heeft het idee, dat men bedreigd wordt, dat alles wat boven de enkeling staat per se behoort tot de ‘autre côté de la barrière’, waar men niet tegen opgewassen is. Wanneer men van de Kerk het idee heeft, dat het een machtsinstituut is, ervaart men haar eerder als een pressie dan wel als een bezorgde moeder. Men ervaart de Kerk dan als een technisch en sociaal apparaat, dat misbruik maakt van zijn internationale organisatie en als zodanig een macht in de samenleving vormt. De parochie is in deze opvatting niet meer dan een vooruitgeschoven post om de verworven macht tot gelding te brengen. De zielzorgers moeten de gelovigen eronder houden door hen hun zondigheid voor te houden. Sommigen zien het machtsstreven van de Kerk vooral gelegen in haar mensopvatting, n.l. in de kerkelijke leer dat de mens een gevallen natuur heeft. Anderen daarentegen zien deze macht in de houding van de Kerk op het terrein van de politiek, de vakbonden, het onderwijs, de pers, de sociale structuren etc.... Een dergelijk verschraald begrip van de Kerk maakt haar niet aantrekkelijk en ontneemt aan de parochie de kracht van referentiegemeenschap. De invloed die priesters en katholieke leken hebben op de profane instituten is nog te weinig gereleveerd, als ook de wijze waarop en de reden waarom katholieken zich aaneensluiten tot een zekere pressiegroep om een doel te bereiken, dat slechts op het pre-godsdienstig terrein ligt. Wij bezitten nog te weinig systematische kennis van de omvang, waarin priesters en leken binnen de parochie samenwerken voor sociale hervorming, werkzaam zijn in politieke partijen en de zakenmoraal willen beïnvloeden. De sociale onderzoeker zal steeds zorgvuldig onderscheid dienen te maken tussen het zuiver godsdienstig gedrag en de meer profane gedragingen welke ten doel hebben in de samenleving een pre-evangelisch klimaat te scheppen. Inzoverre het de Kerk gelukt de secularisatie te bestrijden, oefent zij een sterke invloed uit op de samenleving en voor een doel dat duidelijk binnen haar competentie ligt. | |||||||||||||||
[pagina 767]
| |||||||||||||||
3. Sociale integratie tengevolge van een vrije religieuze keuze: Iedereen moet vrij gelaten worden de waarheid te kiezen en deze te volgen. Niemand mag gedwongen worden het katholieke geloof te aanvaarden tegen zijn wil. Dit neemt echter niet weg, dat de Kerk altijd en noodzakelijk zal leren, dat er maar één objectieve religieuze waarheid is en dat de Kerk de door God ingestelde bewaakster hiervan is en dat alle andere kerkgenootschappen en sekten tot op zekere hoogte in dwaling zijn. Zou, voor wat de sociale integratie betreft, de eenheid beter bereikt worden op basis van algehele overeenstemming in doctrine en praktijk, zoals dit binnen de katholieke Kerk gevonden wordt, of op basis van de individuele vrijheid ieder voor zich de weg naar God te zoeken? Antropologische studies over verschillende gemeenschappen en groepen neigen tot de conclusie, dat geïntegreerde sociale relaties gewoonlijk dan plaats hebben, wanneer er een vrij grote overeenstemming bestaat in zake religieuze en morele overtuigingen. De sociale integratiefactor van de godsdienst wordt over het algemeen door de sociologen erkend. Toch is het zeer wel mogelijk, dat sociale integratie en solidariteit meer steunen op ‘secular ideologies’ dan op de ‘common religious beliefs’. J.H. Fichter s.j. wijst in deze op de verhouding van blanken en zwarte katholieken in de nationale parochies van de U.S.A. De eersten zouden zich eerder associëren met protestanten dan met zwarte geloofsgenoten. In een synthetische studie over ‘the picture of the Catholic’ wijst Prof. Nowlan s.j. op eenzelfde gegeven. Hierin vermeldt hij, dat 4,5% van de leerlingen van een katholieke High School te New England weigerden de Eucharistie te ontvangen uit de handen van een zwarte priester; en 28% van de leerlingen van het St.-Louis College hadden de mening, dat een zwarte geloofsgenoot van nature inferieur is aan de blanke. Alleen op die punten vormen de katholieken een eenheid, waar kwesties van geloof en moraal de boventoon voeren, zoals b.v. in de vraagstukken betreffende kunstmatige geboortebeperking, echtscheiding, euthanasie, sterilisatie, abortus etc. De uniformiteit in denken en handelen alsmede de solidariteit als basis voor de sociale integratie nemen af, zodra het kwesties betreft waarin geloof en zeden minder duidelijk meespreken, zoals b.v. bij de filmkeuring, het gemengde huwelijk e.d. het geval isGa naar voetnoot5). Zeer illustratief is een gedeelte uit de studie van Emile Pin s.j. over de parochie van Saint Pothin te Lyon. Aan andersdenkenden werd hun oordeel gevraagd over de katholieken. In volgorde van frequentie werden de volgende oordelen uitgesproken: 1. Ne sont pas meilleurs; 2. agissent contre les autres; 3. ne sont pas fidèles à l'Evangile; 4. sont sectaires, étroits; 5. sont liés á une politique; 6. sont suffisants, pharisiens; 7. se critiquent les uns les autres; 8. sont divisés; 9. voient surtout le mal; 10. sont rétrogrades; 11. ont un horizon rétréci; 12. font bande à part; 13. se désinteréssent de la politique; 14. sont puérils sans esprit de décisionGa naar voetnoot6). Over het algemeen zullen de traditionele religieuze waarden een grotere integratiekracht bezitten dan de profane waarden der plaatselijke gemeenschappen. Wanneer dit niet meer het geval is, is het secularisatieproces reeds ingezet. Na wetenschappelijk onderzoek op dit terrein kan men pas exact de functie der beide waardensferen zuiver bepalen t.o.v. de sociale integratie. 4. De sociale kracht uitgaande van de sacramenten en de liturgie: De wer- | |||||||||||||||
[pagina 768]
| |||||||||||||||
king van de goddelijke genade in de sacramenten brengt een sociale eenheid tot stand in de ontologische orde. Het doopsel leidt de gelovige binnen in het Mystiek Lichaam, de Eucharistie, het sacrament van de liefde, verenigt hem innig met God en met zijn medemensen. Voorzover de liturgie een sociale participatie van de gelovigen tot stand brengt bij de eredienst en in het gemeenschappelijk gebed, gaat er een éénmakende kracht vanuit. De sociale uitwerking van sacramenten en liturgie is van vele zijden bediscussieerd. De genade van God verenigt de gelovigen op een geestelijk plan en dit moet hen brengen tot meer en betere sociale verhoudingen. Deze leer is gepredikt als een dwingend motief voor de verbetering der sociale betrekkingen tussen katholieken. Maar de sociologie houdt zich bezig met een lager niveau, haar taak is het het profane en meetbare terrein te doorvorsen. De katholieke socioloog neemt aan, dat het uiterlijke sociale gedrag, dat hij observeert, wel door de sacramentele genade en door de liturgie beïnvloed kan worden, maar hij zal onmiddellijk moeten toegeven, dat hij de uitwerking van de genade niet kan meten. In de concrete situatie staat de socioloog hier vaak voor een lastige taak. Wanneer hij constateert, dat in een parochie een scherpe scheidingslijn loopt tussen rijk en arm, tussen blank en zwart, tussen geschoolden en ongeschoolden etc. vraagt hij zich terecht af, waar de sociale en naar buiten zichtbare werking van de sacramenten en de liturgie blijft. De socioloog verwacht geen wonderen en hij maakt steeds zorgvuldig onderscheid tussen datgene wat de facto is en wat zou moeten zijn, maar hij schenkt toch wel aandacht aan de wijsheid van het Schriftwoord: ‘aan de vruchten zal men hen kennen’. Hoewel de godsdienstige leer en de beleving van de geloofswaarheden sociale gevolgen kunnen hebben, is het niet altijd zeker, dat deze ook uiterlijk blijken in het sociale gedrag der parochianen. 5. Motivering van het godsdienstig gedrag: De analyse van de motiveringen is wel een van de meest moeilijke terreinen, waarop de sociale psycholoog en de socioloog zich kunnen begeven. Met moeite hebben enkele Amerikaanse sociologen getracht de motiveringen te achterhalen van personen die tot een kleine groep behoren. De meeste van hun methoden zullen echter moeilijk toepasbaar zijn op de parochie. Het best bruikbaar zijn misschien nog wel de opinie-onderzoeken, waarbij de onderzoeker dan wel rekening dient te houden met het feit, dat de meeste gelovigen zich beter katholiek zullen voordoen dan ze in werkelijkheid zijn. Hetzelfde gedrag van twee parochianen kan uit heel andere bewuste of onbewuste motieven voortkomen. De wortels der motiveringen in het menselijk handelen zijn multiplex en dooreenlopend. J.H. Fichter s.j. merkt hierover op: ‘People attend Mass, receive the sacraments, and participate in parochial activities for many and mixed reasons. They may have built up a habit pattern more out of imitation than out of conviction. The desire for social prestige may help or hinder their religious behaviour, depending upon the cultural pressures of the community. Furthermore, their motives may vary from one time to another, from one situation to another, and run the gamut from divin love to conventional habit and even to personal gain’Ga naar voetnoot7). Wanneer wij een hiërarchie van motiveringen zouden opstellen, staat ongetwijfeld de liefde tot God bovenaan. Wanneer de socioloog het uiterlijk godsdienstig gedrag van parochianen observeert, moet hij aannemen, dat dit gedrag in een of andere vorm gemotiveerd wordt door de goddelijke liefde. Dit uit- | |||||||||||||||
[pagina 769]
| |||||||||||||||
gangspunt is echter niet wetenschappelijk verifieerbaar, omdat juist de hoofdfactor onmeetbaar is. Het zal altijd zeer moeilijk blijven de motiveringen van het godsdienstig gedrag te achterhalen. Op de eerste plaats, omdat de gelovige zelf zich niet altijd bewust is van de onderscheiden motieven die hem tot een bepaald gedrag brengen. Bovendien beschikken wij nog over te weinig exacte kennis aangaande de invloed van zuiver natuurlijke motiveringen op de ‘religious behaviour’. Emile Pin s.j. heeft in zijn reeds eerder genoemde studie een schuchtere poging gedaan iets meer te weten te komen over de motiveringen betreffende het bijwonen van de verplichte zondagsmis (p. 306-316). De volgende vragen werden gesteld: Les chrétiens que vous connaissez viennent-ils à la messe: a. avec le seul souci de faire leur devoir? b. cherchent-ils à s'unir au sacrifice du Christ? c. aiment-ils à y retrouver leurs frères? comment? Hoewel hier naar het motief gevraagd wordt van anderen, hebben ruim 42% van de ondervraagden geen antwoord gegeven, of wel te kennen gegeven, dat deze vragen hen niet aanbelangden: ‘Je ne m'occupe pas de ce que font les autres; on a déjà bien assez à s'occuper de soi, et la vie privée et religieuse du prochain ne me regarde pas; c'est une affaire personnelle entre Dieu et eux’ (p. 306). Hier wordt dus kennelijk door de ondervraagden zelf een limiet gesteld aan het onderzoek. Uit de gegevens van hen die wel antwoordden kwamen een vijftal motieven naar voren. Door 53% werd het motief aangegeven van de plicht. Zij beschouwen het mishoren op zondag als een strikt individuele plicht, waartoe de gelovige gedwongen wordt op straffe van doodzonde. Door 19% werd als motief gegeven: de wil zich te verenigen met het offer van Christus. Door 15% werd als dominerend motief aangegeven: het ontmoeten van zijn medemensen. Voor een grotere groep was dit sociale motief aanwezig, maar niet dominant of verbonden met het kerkgebouw en niet met het bijwonen van de H. Mis. Een vierde groep van slechts 8% bracht als motief naar voren: routine, gewoonte en pressie. Een kleine groep van 5% gaf als motief: geestelijke steun en troost. Men zou hieruit niet mogen concluderen, dat personen die dit motief niet noemen geen geestelijke steun ondervinden bij het mis-horen op zondag. Bovendien is dit motief niet zo'n stabiele grootheid als b.v. gewoonte en sleur. Het kan nu eens bij deze dan bij gene een dominant motief zijn. De door Pin gevonden motiveringen zijn zeker van belang, maar het geheel lijdt nog aan een zekere simplificatie. Met het stellen van genoemde eenvoudige vragen is hij niet kunnen doordringen tot het ingewikkelde net, waarin tal van religieuze, profane, affectieve en effectieve motiveringen bewust en onbewust dooreenlopen. Bovendien is het mogelijk, dat het beeld van Pin niet aan de realiteit beantwoordt, doordat aan de parochianen gevraagd werd, wat zij over de motieven van anderen dachten. Er bestaat nu eenmaal de neiging om houding en gedrag van anderen ongunstig te beoordelenGa naar voetnoot8). 6. Als zesde punt voor nader onderzoek binnen de parochie wordt door Fichter aangegeven: De bestudering van de structurele hervorming van de stadsparochie. Nu de Westerse samenleving een structuurhervorming doormaakt, waarin gebroken wordt met talrijke tradities, stelt zich inderdaad serieus de vraag of de parochiestructuur nog steeds dezelfde moet blijven. Vooral in de grote steden van Europa waar de parochies monsterachtige verhoudingen hebben | |||||||||||||||
[pagina 770]
| |||||||||||||||
aangenomen van 60.000 of meer parochianen, kan men zich afvragen of hier de parochie in haar huidige vorm nog wel het juiste instituut is voor de gewone zielzorg. Het is niet alleen de urbanisatie waardoor de grote parochies zijn uitgegroeid tot opeengehoopte massa's mensen zonder gemeenschapsbinding, maar ook de daarmee samenhangende industrialisatie, die de sociale rollen in de samenleving heeft gewijzigd. Wel zal de sociale onderzoeker hier voorzichtigheid dienen te betrachten. De huidige parochie-structuur is immers verordend door het Concilie van Trente en officieel vastgelegd in de kerkelijke wetgeving. Bovendien kan deze structuur niet veranderd worden, tenzij door het hoogste kerkelijk gezag. Wij weten, dat de grote stadsparochies slechts bestaan uit secundaire sociale systemen, waardoor de Kerk aan invloed heeft verloren. Heeft de Kerk er schuld aan, dat de sociale leefgemeenschap is veranderd in een georganiseerde maatschappij buiten en binnen de godsdienstige groepen? Een moeilijk te beantwoorden vraag! Fichter schrijft deze verandering toe aan een langdurige en wederzijdse beïnvloeding van sociale relaties, structuren en patterns of behaviour: ‘The large parish in the big city is now a complex, secondary, associational structure. This is not necessarily the fault of the Church, or the fault of the people or the priests; it may not necessarily be a ‘fault’ at all. The social relation and structure of a parish cannot exist completely apart, and different, from the social relations and structure of a society within which it exists. The changing customs, patterns of behaviour, even the mores, of the one affect those of the other’Ga naar voetnoot9). Wanneer het in de historie ontwikkelde zielzorgapparaat van de Kerk zo scheef gegroeid zou zijn, dat het remmend werkt op de verspreiding van het evangelie, is de situatie wel zeer droevig. Het zou gelijk staan met het feit, dat de Kerk haar taak verloochent. Het menselijk organisatorisch element in de Kerk zou in de loop der jaren het goddelijk doctrinair karakter hebben verstikt? Het zou wel van al te groot pessimisme getuigen dit te menen. De kwestie voor de socioloog is geen andere dan deze: in dienst van de Kerk te onderzoeken, of het misschien wenselijk is, dat in de samenleving van nu, welke uniek is in de geschiedenis der wereld, misschien ook een unieke structuur van religieuze instituten wordt vereist. De gevonden resultaten zal de Kerk kunnen gebruiken om wenselijke veranderingen aan te brengen. Zowel in Amerika als in Europa worden hier en daar experimenten gedaan met kleinere groepen, die zich op basis van vrijwilligheid verenigen rond een kleine kapel. Uit de Amerikaanse experimenten blijkt, dat de status die men in de samenleving heeft verworven hierbij een grote rol speelt. Er zijn onderzoekers die alle heil verwachten van kleine of zeer kleine parochies, waarin personale face-to-face relaties kunnen bestaan tussen de parochianen. Deze relatie wordt dan als conditie gesteld voor de beleving van het Christendom. Een dergelijke conclusie trekt de sociaal-psychologische onderzoeker I. Rosier Ord.Carm. uit zijn Europese bevindingen. In de gesprekken die hij had met priesters in Rome brengt hij het volgende naar voren: ‘Het voornaamste gebod van het Christendom is de caritas. De liefde tot God en de liefde tot de mensen.... Maar het lijkt mij, dat de caritas een fictie is, wanneer wij niet binnen de universele openheid kleine gemeenschappen hebben, waarin de caritas ook ‘ervaren’ wordt. Men zou er in kunnen slagen in hun eigen huizen een groep rondom zich te | |||||||||||||||
[pagina 771]
| |||||||||||||||
verzamelen. In de kleine gemeenschappen die daardoor ontstaan zou het leven en de persoon van Christus een levende realiteit kunnen worden.... De bijeenkomsten zouden kunnen worden gehouden op de meest geschikte plaats en zouden bestemd moeten zijn voor alle sociale klassen van een bepaalde wijk’Ga naar voetnoot10). Het zal wel noodzakelijk zijn terug te keren tot een parochie-indeling, die ook sociologisch verantwoord is. De parochie zal dan niet meer dan vier à vijf duizend parochianen mogen omvatten. De zeer kleine parochies als caritasgemeenschappen zijn waarschijnlijk voor onze tijd wel niet dé oplossing. De mensen die dit voorstaan, menen de verhoudingen van de oude Kerk weer te moeten binnen halen. De christelijke romantiek uit de eerste tijden moeten wij echter niet trachten over te planten naar onze tijd. Omdat de structuren in de oude Kerk meestal op een agrarische en diaspora-samenleving gebaseerd waren, zijn deze moeilijk in te planten in de grootstad welke snel van bevolking wisselt. Ook worden er pogingen aangewend om de juridisch-organisatorische parochiestructuur, die zich alleen richt tot hen die hun religieuze plichten vervullen, te doorbreken met de ‘paroisse missionnaire’Ga naar voetnoot11). Hierdoor wordt de parochie omgevormd tot een apostolische, missionerende gemeenschap. Men wil op systematische wijze en met wel overwogen planning, vooral door inschakeling van leken, de zielzorg richten op hen die buiten het parochie-milieu leven. Langs deze weg hoopt men een interne hervorming in de parochie teweeg te brengen, doordat zij op deze wijze haar geslotenheid doorbreekt. Verder wordt er zowel door sociale onderzoekers als door zielzorgers een lans gebroken voor categoriale zielzorg i.p.v. de territoriale. In zijn studie over de parochie-structuur heeft Kuiters o.e.s.a. niet veel goede woorden over voor territoriale parochiesGa naar voetnoot12). Na lezing van de meer objectieve en wetenschappelijke studies van Fichter en Pin lijkt ons het absolute karakter van Kuiters' stellingen onhoudbaar. Zelfs in Saint Pothin te Lyon, waar weinig aanleg tot natuurlijke samenhang aanwezig was, is het mogelijk gebleken vanuit de vernieuwing van liturgie en predikatie een gemeenschap te doen ontstaan, allereerst op geestelijke grondslag, maar met zijn repercussies op de burgerlijke samenleving. Niet dat de parochianen van Saint-Pothin zich als een grote familie zijn gaan voelen, maar de gemeenschapsbanden zijn juist door het versterken van de bovennatuurlijke gemeenschapszin gegroeid. Wel zijn onze stadsparochies op drift geraakt; migratie, verhuizing, pendel etc. veroorzaken een voortdurend fluctuerende parochie-samenstelling, ook zijn de buiten-parochiële invloeden vergroot; dit neemt echter niet weg, dat nog steeds iedereen terugkeert naar zijn woning. Daarom zal er ook altijd ergens een mogelijkheid blijven bestaan voor territoriale en parochiële zielzorg, welke zeker goed kan worden aangevuld door categoriale zielzorgvormen welke steunen op de standsorganisaties in de parochie. 7. Een laatste punt dat bijzondere aandacht verdient, is een kwestie van methodologische aard betreffende de waarden, welke bij het parochie-onderzoek een grote rol spelen. De sociale onderzoeker zal het normatieve en ideale ge- | |||||||||||||||
[pagina 772]
| |||||||||||||||
dragspatroon, dat door de Kerk wordt voorgehouden, dienen te toetsen aan het concrete gedrag der gelovigen. De centrale functie van de parochie als sociaal-religieus systeem wordt uiterlijk gedemonstreerd in de godsdienstige observantie van de gelovigen. Deze elementaire constatering heeft echter geen zin, wanneer men niet zou weten wat de religieuze functies van een parochie bedoelen te zijn. De wetenschappelijke bestudering van de parochie-functies is nodig om een vergelijking mogelijk te maken tussen datgene wat is en wat behoort te zijn. Hier stelt zich de kwestie van de normen die de onderzoeker zal moeten aanleggen. Bij de bestudering van het actuele gedrag der parochianen neemt de sociale onderzoeker niet op de eerste plaats kennis van de bovennatuurlijke ideologie der Kerk. De ‘ideal patterns’ der Kerk zijn vastgelegd en uitgewerkt in de kerkelijke doctrines, en deze zal hij afzonderlijk dienen te bestuderen. De ‘behaviour patterns’ van de parochianen daarentegen kunnen alleen bestudeerd worden via de vrije en methodische observantie. Uit de boven omschreven punten moge blijken, dat de sociale wetenschappen en met name de sociologie een belangrijke bijdrage kunnen leveren voor een beter inzicht in de parochie, haar structuur, invloed en functies. De sociologische studie van de parochie is een vitale onderneming welke van belang is voor de Kerk zelf en voor de samenleving waarin zij staat. Deze conclusie komt voort uit de premissen, dat kennis van de objectieve feiten wezenlijk is voor een juiste en doelmatige functionering van iedere sociale groep. Wanneer deze kennis kan worden verworven en geanaliseerd door middel van sociologische technieken heeft de Kerk hierin een machtig instrument ter beschikking voor haar innerlijke en uiterlijke vooruitgang. De planning van nieuwe experimenten, van nieuwe vormen, van grotere vooruitgang, kan niet ontworpen worden zonder voldoende voorafgaande kennis van de huidige stand van zaken. Het feit, dat de H. Geest de Kerk steeds bijstaat en dat de sacramenten bovennatuurlijke genade schenken, vormt geen garantie voor een gestadige en rechtlijnige sociale en geestelijke vooruitgang. Religieuze instituten zijn ook menselijke instituten en daardoor onderworpen aan de op-en-neer-gang, welke veroorzaakt wordt door menselijk handelen en sociale pressie. Het is de Voorzienigheid zelf die ons aanzet om alle menselijke hulpmiddelen te gebruiken in dienst van zielzorg en parochie. Ook in de zielzorg dienen wij eerst te gaan berekenen, voordat wij de toren gaan bouwen of voordat wij het leger van de vijand tegemoet trekken, die misschien met veel grotere macht op ons afkomt dan wij vermoeden. Wie niet eerst berekent en onderzoekt, loopt het gevaar niet te kunnen afbouwen of te verliezen. God verwacht van ons, dat wij onze geest, onze talenten, kennis en kundigheden gebruiken bij het formuleren van plannen en bij de toepassingen. Zo is ook iedere sociologische studie van de parochie een instrument in de handen van ijverige priesters en leken voor een beter begrip en werking van de parochie. |
|