Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 753]
| |
Europa's aandeel in het ruimte-onderzoek
| |
Gunstig klimaat voor samenwerkingEen geïnstitutionaliseerde internationale samenwerking komt het gemakkelijkst tot stand op het ogenblik dat nieuwe beschavingsgoederen in de schoot van de samenleving worden geworpen, welke noch door individuele personen, noch door alleenstaande groepen in stand gehouden en ontwikkeld kunnen worden. Zodra het belang van een uitvinding of ontdekking, vooral in betrekking tot de Staatsmacht, algemeen tot het bewustzijn is doorgedrongen en er zich gevestigde belangen rond kristalliseren, wordt het veel moeilijker de samenwerking te verwezenlijken en in instellingen vast te leggen. Een van de eerste | |
[pagina 754]
| |
internationale organisaties, de Internationale Telegrafische Unie, is reeds in 1865 opgericht, enkele jaren slechts na de uitvinding van de telegraaf en lang voordat men zich concreet rekenschap kon geven van de draagwijdte en de uitbreidingsmogelijkheden van deze nieuwe vinding. Een gelijksoortig verschijnsel hebben wij kunnen meemaken met de atoomenergie. In West-Europa hebben de atoomwetenschap en de vredelievende aanwending van deze nieuwe energie tot een internationale samenwerking geleid in de C.E.R.N. (Centre Européen pour la Recherche Nucléaire)Ga naar voetnoot3), EURATOOM, de E.N.E.A. (European Nuclear Energy Agency) en het daarbij aangesloten EUROCHEMIC. Al deze instellingen zijn tot stand gekomen op een ogenblik dat de betrokken staten nog niet zo ver gevorderd waren in het zelfstandig onderzoek en de zelfstandige industriële ontwikkeling van het atoom, dat het hun voordeliger zou geleken hebben de vruchten van hun investeringen uitsluitend voor zichzelf te houden in plaats van ook de anderen er in te laten delen. Zij lieten zich leiden door het bewustzijn dat hier een collectief belang op het spel stond en dat zij afzonderlijk niet de nodige kennis, vakbekwaamheid en gelden konden opbrengen om dit belang naar behoren te dienen. Voortbouwend op deze historische precedenten, kunnen wij stellen dat thans het gunstig klimaat bestaat voor een internationaal organisme voor ruimte-onderzoek: geen enkel West-Europees land afzonderlijk beschikt over de middelen die onontbeerlijk zijn om zich aan een programma te wagen dat kan wedijveren met de prestaties van Russen en Amerikanen. | |
De interne dynamiek van de wetenschap leidt tot internationaliseringBelangrijker is echter nog een andere overweging. Wetenschap en techniek spelen een enorm grote rol in de moderne beschaving, niet het minst in de internationalisering van onze maatschappij. In deze discipline ligt een interne dynamiek die leidt tot de oprichting van internationale organismen welke over de grenzen der nationale staten heen reiken. De gebruikelijke opvatting is, dat een internationale organisatie haar aanvang vindt in de bedrijvigheid van staatslieden die een of andere overeenkomst sluiten. Dit is de zienswijze van het internationaal recht, maar het is een beperkte zienswijze van een discipline die de internationale samenwerking alleen van uit de eigen gezichtshoek ziet en ze bestudeert in termen van verdragen en overeenkomsten van staten. Zij houdt geen rekening met de volle maatschappelijke rijkdom die in het verschijnsel van de internationale organisatie als dynamische schepping schuilgaat. De ideologische oorzaak van deze verenging moet gezocht worden in het feit dat de nationale staat beslag heeft gelegd op het geheel van het beschavingsverschijnsel en artificiële verdelingen heeft aangebracht in de totaliteit van de cultuur. Het geheel van beschavingsgoederen waar de mensheid deel aan heeft, stijgt uit boven de goederen die door de nationale staat worden beheerd en bevorderd; de bijdrage van de mens aan het geheel van de menselijke cultuur reikt verder dan de nationale gemeenschap waar hij lid van is. De geciviliseerde mens is diegene die iets bijdraagt tot de civitas (het politieke corps), die hem civis (gepolitiseerd mens, burger) maakt in een maatschappij die zich verder uitstrekt dan het rechtsbereik van een particuliere staat. Burger van | |
[pagina 755]
| |
één staat, is hij ook burger van de oecumene der beschaving, en juist omdat hij drager is van waarden die een universeel karakter hebben, is hij ook een staatsburger bij uitnemendheid. Hij is immers diegene die de inhoud van het algemeen welzijn van de staat verrijkt en goederen heeft aan te bieden die niet veilig en volledig behartigd worden, tenzij de staat afziet van het nationale particularisme dat aan de grondslag van zijn instellingen ligt. De geciviliseerde mens is de voornaamste dynamische factor die de basis vormt van een instelling die een veelheid van staten omvat. De finaliteit in zijn gedraging en optreden wijst zelfs naar een internationale maatschappij die de totaliteit van de staten zou beheersen naar de maat van de universele waarden welke hij vertegenwoordigt. Wie is in een staat de mens die door de vorst geëerd wordt omdat hij een beschavingsideaal voorhoudt dat groter is dan de beschavingsonderneming waar de staat het instrument van is? De letterkundige, de kunstenaar, de geleerde, de filosoof, de humanitaire apostel, de staatsman met de universele visie, de heilige. De oorsprong van het Internationaal Comité van het Rode Kruis vormen de idealen, voorgehouden door Henri Dunant. Aan de Volkenbond en de Organisatie der Verenigde Naties liggen de gedachten van rechtsgeleerden, publicisten en filosofen ten grondslag; Kants essay over de eeuwige vrede is niet vreemd aan de Volkerenorganisatie. Private verenigingen van rechtsgeleerden en politieke denkers in de Verenigde Staten en in Engeland hebben het Handvest van de Verenigde Naties voorbereid. De bemoeiingen van atoomgeleerden zijn beslissend geweest bij het bepalen van de opdrachten der betreffende Europese instellingen. Dit laatste voorbeeld wijst op de belangrijke plaats die de wetenschapsmens is gaan innemen in de beschavingselite van onze tijd. De goederen die hij in het leven roept, zijn niet langer particuliere goederen, maar raken door meer dan één aspect het algemeen welzijn van de menselijke maatschappij. De bedrijvigheid van geleerden en technici is een dynamische factor voor verruiming en verdieping van het algemeen welzijn en dwingt diegenen die verantwoordelijk zijn voor het beleid van de staat, het geheel der beschavingsgoederen waar de staat het instrument van is, aan te vullen met hun nieuwe bijdragen. Afzonderlijk zijn de staten echter niet bij machte om deze nieuwe waarden tot bloei te brengen en voor het welzijn van hun eigen burgers dienen zij aansluiting te zoeken bij andere regeringen om het nieuwe beschavingsgoed doelmatig te beschermen en tot ontwikkeling te brengen. | |
Ruimte-onderzoek zonder nationale grenzenDit hele proces is thans aan de gang op het gebied van de ruimtewetenschap en -techniek. In 1926 stuurde de Amerikaan Robert Goddart de eerste met vloeibare brandstof aangedreven vuurpijl in de lucht. In Rusland waren tussen de twee wereldoorlogen geleerden ijverig bezig met de theoretische studie van raketten: met de namen van Tcholkovsky, Tsander, Kondratynk, Rynine, Glouchko willen de Russen hun aanspraak op het vaderschap van de astronautica doen gelden. De groep van Duitse geleerden die werkzaam was op de basis van Peenemünde, en waaronder Walter Dornberger en Werner von Braun de meest bekenden zijn, slaagde er gedurende de tweede wereldoorlog in de eerste langeafstandsraket (A-4 of V-2) te vervaardigen. De naar Rusland en de Verenigde Staten weggevoerde of uitgeweken Duitse geleerden en de buitgemaakte modellen gaven een flinke stoot aan het naoorlogse onderzoek en de expansie in deze | |
[pagina 756]
| |
twee landen. Een sensationele etappe werd bereikt toen de Russen, in oktober 1957, en de Amerikanen, einde januari 1958, een kunstmaan in een baan rond de aarde brachten. In de meest ontwikkelde landen van de wereld waren ondertussen andere geleerden en ingenieurs begonnen met een eigen programma van rakettenbouw en ruimte-onderzoek. In Europa vonden deze geleerden elkaar terug in nationale verenigingen die zij zelf hadden opgericht: de British Interplanetary Society, het Deutsche Gesellschaft für Raketentechnik und Raumfahrt, de Société Française d'Astronautique, de Nederlandse Vereniging voor Ruimtevaart. Leden van astronautische verenigingen uit landen van beide zijden van het IJzeren Gordijn konden vruchtbare relaties onderhouden in internationale verenigingen zoals de International Astronautical Federation of de International Council of Scientific Unions. Naar aanleiding van het Geofysisch Jaar (1957-1958) stichtte dit laatste organisme een speciaal comité: het COSPAR, Committee on Space Research, dat, begin 1960, een zeer belangrijk colloquium hield te Nice. Ook indien zij door staatsfondsen gesteund worden, zijn deze nationale en internationale verenigingen privé-organisaties zonder enig officieel karakter. Aldus getuigen zij voor het feit dat de waarden welke hier vertegenwoordigd worden, niet rechtens aan de nationale staat toekomen, maar het patrimonium zijn van de mensheid in haar geheel. De Russische geleerde is een staatsambtenaar geworden, en zijn Westerse collega is ook in hoge mate onderworpen aan het staatsgezag in gebieden die zijn geestelijke autonomie raken, zoals het geval Oppenheimer het zo dramatisch heeft aangetoond, maar iets is toch levend gebleven van de geest die het mogelijk maakte dat Christiaan Huygens zijn onderzoekingen voort kon zetten in Parijs terwijl Nederland en Frankrijk in oorlog waren, dat de Nederlandse Hugo de Groot ambassadeur van Frankrijk in Zweden kon zijn, en dat Tsaar Alexander II in 1862 nog aan Bismarck kon voorstellen ambassadeur van het Hof van Sint-Petersburg te worden in Parijs. Ook in onze dagen ontmoeten geleerden elkaar over alle grenzen heen, zij houden hun respectievelijke regeringen idealen voor die elke vorm van nationale autarkie doorbreken. Hun bedrijvigheid is op dit ogenblik van de ontwikkeling der beschaving een hoogst belangrijke factor in het dynamisme dat de regeringen verplicht met elkaar overeenkomsten te sluiten die hun onderhorigen deelachtig maken aan het geheel der menselijke beschaving. | |
Beschavingswaarden van het ruimte-onderzoekWelke zijn dan de beschavingswaarden welke door het ruimte-onderzoek worden aangebracht? En zijn dit werkelijke waarden die in wezen behoren tot het supranationaal algemeen welzijn? Zoals de ontdekkingsreizen van de 15e en 16e eeuw er veel toe hebben bijgedragen om de idee welke de mens over zichzelf had te verruimen, zo stellen het ruimte-onderzoek en de ruimtevaart de mens thans in staat een sprong te wagen in het heelal en aldus zijn bewustzijnsinhoud en het veld van zijn initiatief op een bijzonder diepgaande wijze te verwijden. De proefondervindelijke resultaten van het op gang gekomen ruimte-onderzoek stellen de mens voor veel aangrijpender vragen dan ooit een anticipatie- of een science fiction-roman kon doen. Het wetenschappelijk karakter van de perspectieven welke geopend worden door de ruimtevaart, openbaart een nieuwe dimensie van het mens-zijn. ‘De aarde is | |
[pagina 757]
| |
de wieg van de geest, maar de geest kan toch niet eeuwig in de wieg blijven leven’, schreef de Rus Tjolkowsky enkele decennia terug. Filosofen en theologen stellen zich vandaag in alle ernst de vraag naar de mogelijkheid van geestelijk leven op andere planeten. Zelfs indien de astronautica niets anders heeft gedaan dan de ernst te wettigen van zulke vragen omtrent de interplanetaire wereld, heeft zij reeds nieuwe gebieden open gelegd voor de mens en zijn beschaving. Daarmee is echter nog niets gezegd over de specifieke bijdrage van het ruimte-onderzoek tot de kennis van de mens en zijn omgeving. Het ruimte-onderzoek heeft vooral tot voorwerp instrumenten buiten de aardse atmosfeer te plaatsen met het doel verschijnselen te bestuderen die anders buiten het bereik van het onderzoek blijven. De instrumenten voor dit onderzoek zijn: peilingsraketten (zoals b.v. de Amerikaanse Aerobee, de Engelse Black Knight, de Franse Véronique), ruimte-sondes (zoals b.v. de Russische Lunik en de Amerikaanse Pioneer), kunstmatige satellieten (zoals b.v. de Russische Spoetnik en de Amerikaanse Explorer). Het is evident dat men nog niet álle verschijnselen kent waarover deze instrumenten inlichtingen kunnen verschaffen, wél echter weet men dat zij ons nauwkeuriger kunnen inlichten omtrent: dichtheid, temperatuur en samenstelling van de hogere dampkringlagen, ionisatie van de atmosfeer, energetische deeltjes (straling van de zon en kosmische straling), elektrische en magnetische velden, zwaartekrachtvelden, astronomie, weerkunde en biowetenschappen. De kunstmatige satellieten kunnen ook voor praktische doeleinden worden gebruikt: communicatie-satellieten als relais-stations voor radio- en televisie-uitzendingen, waarvoor de Amerikanen reeds een proef hebben gedaan met de satelliet van het Echo-type; navigatie-satellieten, zoals b.v. het Amerikaanse Transit-type; weerkundige satellieten zoals b.v. het Amerikaanse Tirostype; verkenningssatellieten, zoals het Midas- en Samos-type, die voor militaire doeleinden bestemd zijn. Het bouwen van raketten voor wetenschappelijke of economische doeleinden heeft op zichzelf reeds een technisch en economisch belang. De geleerde en de ingenieur staan hier voor totaal nieuwe problemen, waardoor zij gedwongen worden, nieuwe technieken te beproeven en aan te wenden. De impuls die van dit pionierswerk uitgaat, komt al heel spoedig aan het geheel van de technische verworvenheden en van de economie ten goede. Een illustratief voorbeeld biedt de ontwikkeling van de kernenergie. Zij werkte als een stimulans voor het vervaardigen van nieuwe legeringen; zij gaf de stoot tot het bouwen van instrumenten voor afstandsbediening; zij bevorderde het onderzoek op het gebied van de elektronica en de automatisering; de radioisotopen, een bijprodukt van de kernreactoren, vinden hun toepassing reeds in een hele reeks van industriële handelingen, in de geneeskunde en de landbouw. Op dezelfde wijze stimuleert de bouw van ruimte-instrumenten het onderzoek op het gebied van de elektronica, de mechanica, de energiebronnen (chemische en nucleaire, vloeibare en vaste brandstoffen), enzovoort. Ongetwijfeld zal dit een weerslag hebben op het geheel van de industriële technieken, het zal wellicht ten grondslag liggen aan vele nieuwe gebruiksvoorwerpen en aan nieuwe vormgevingen. De behoefte om de radio-elektronische apparatuur in een raket zo klein mogelijk te maken kan b.v. het middel doen vinden om de omvang van onze radiotoestellen nog te verminderen; zoals de aerodynamica van de vliegtuigen een directe invloed heeft uitgeoefend op de carrosserie van onze auto's, | |
[pagina 758]
| |
zo kunnen de raketten deze vormen weer verder wijzigen. Het onderzoek en de experimenten op het gebied van de rakettenbouw brengen voor de privé- en de staatsondernemingen een ongehoorde rijkdom aan patenten en brevetten met zich mee, die op zichzelf reeds een schat betekenen voor wie er zijn kapitaal aan wetenschappelijke kennis, technische vaardigheid, industrieel potentieel en geld in geïnvesteerd heeft. Kortom, het ruimte-onderzoek neemt in zijn vaart de gehele economie met zich mee. Alleen al om deze reden, met het oog op het economisch belang van zijn eigen burgers, kan geen enkel land dat in staat is - hetzij alleen, hetzij in gemeenschap met anderen - aan zulk een onderneming deel te nemen, zich permitteren, vreemd te blijven aan de verlokkingen en de risico's van het ruimte-onderzoek. Doch de exploratie van de ruimte stelt de mens ook nog voor andere problemen, van politieke en juridische aard. Zij dwingt hem, dringend een antwoord te geven op de volgende vragen: Wat is en waar begint precies de buitenatmosferische ruimte? Welke activiteiten zal de mens in die ruimte mogen ontplooien? Welke middelen mag hij daarbij aanwenden? Welke zal de aard van het rechtsstelsel zijn dat hier moet heersen? Hoe moeten en kunnen die rechtsnormen ten uitvoer gelegd en afgedwongen worden? In het vastleggen van deze normen zal de beslissende rol natuurlijk gespeeld worden door die landen die bij machte zijn het initiatief te nemen in de ruimtevaart. Hun praktijken, vastgelegd door traditie en gebruik, zullen ten grondslag liggen aan de gewoonterechtelijke regels die in het ruimtegebied zullen gelden. Waarbij zij natuurlijk ook aanspraak zullen maken op verworven rechten. | |
Europa's aandeel in het ruimte-onderzoekIn het ruimte-onderzoek en de rakettenbouw staan dus belangen op het spel die nogal direct samenhangen met het algemeen belang van een beschavingsgemeenschap en op grond daarvan ook onder de zorg ressorteren van een staat die een hoge graad van algemene beschaving wil handhaven en bevorderen. Vatten wij deze belangen samen, dan kunnen wij zeggen dat zij van algemeen cultureel-wetenschappelijke, economisch-technische en politiek-juridische aard zijn. De vraag welke wij hier wilden stellen, is dan: Mogen de Europese volkeren en hun gezagsdragers zich van deze grootse onderneming afzijdig houden? Zo niet, hoe kunnen zij aan deze uitdaging het hoofd bieden? Door welke institutionele vormen kunnen zij hun optreden en bemoeiingen doelmatig en duurzaam maken? In de eerste plaats dienen we een onderscheid te maken tussen het zuiver wetenschappelijk onderzoek en de rakettenbouw. Voor het eerste is het niet per se noodzakelijk dat Europa over raketten beschikt van eigen makelij. Satellieten met in Europa vervaardigde instrumenten kunnen best in de ruimte gezonden worden door in Amerika gekochte, geleende of gehuurde raketten. Zulk een overeenkomst bestaat trouwens reeds tussen Groot-Brittannië en de U.S.A., met het doel dus een kunstmaan van Britse constructie door middel van een Amerikaanse raket de ruimte in te sturen. Andere Europese landen zouden een gelijksoortig akkoord kunnen sluiten en, zoals de zaken nu staan, schijnt de Amerikaanse regering bereid om zulk een gemeenschappelijke onderneming aan te moedigen. Bouwend op deze effectieve steun van de Amerikanen, hebben Europese geleerden reeds een gezamenlijk plan ontworpen voor samenwerking op dit | |
[pagina 759]
| |
gebied. De vereniging waarin ze zich groeperen, en die haar oorsprong te danken heeft aan het privé-initiatief, krijgt een institutionele vorm en wordt een internationale organisatie onder de naam van Europese Organisatie voor Ruimteonderzoek (G.E.R.S. voor Groupement Européen pour la Recherche Spéciale, in het Frans; E.O.S.R. voor European Organization for Space Research, in het Engels). De leden ervan hebben beslist: 1. samen op weg te gaan, 2. samen te werken buiten de kaders van reeds bestaande West-Europese organisaties en instellingen; 3. het wetenschappelijk onderzoek te scheiden van de rakettenbouw en, in geval men doorgaat met het ontwerp van een ‘Europese’ raket, deze onderneming onder eigen instellingen te plaatsen; 4. het ruimte-onderzoek niet over te laten aan het uitsluitend initiatief van privé-personen en -ondernemingen, maar het te plaatsen onder een intergouvernementele instelling. Een verdere stap zou gezet kunnen worden met het bouwen van een zelfstandige Europese raket. Het belang van zulk een onderneming mag niet worden onderschat. Vooral Engeland had er belang bij, de gedachte van een Europese raket te lanceren en haalde Frankrijk ertoe over een Europese conferentie bijeen te roepen om dit project te onderzoeken. Het particulier belang van Engeland bestond erin, de technisch verouderde en onafgewerkt gebleven raket Blue Streak, die het voor zijn eigen defensie had opgegeven, aan de Europese landen te verkwanselen en aldus een vergoeding te vinden voor de gedane moeite en de gespendeerde sommen. Blue Streak schijnt nu wel geen grote kans te maken om door Engelands partners aanvaard te worden, maar het plan om een Europese raket te bouwen is daarmee nog niet van de baan. De verwezenlijking van dit project zou de Europese landen in staat stellen, hun man te staan naast de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten en de economisch-technische en politiek-juridische afhankelijkheid, waarin zij zich nu tegenover de twee Groten bevinden, op te heffen. De instellingen van het organisme dat deze onderneming moet overkoepelen, zullen uiteraard meer regeringscontrole met zich meebrengen, om de eenvoudige reden dat de regeringen gevoeliger zijn, waar het gaat om een onderneming die een uitgesproken militair en politiek karakter heeft, dan om het zuiver wetenschappelijk onderzoek. Bij gebrek aan supra-nationale Europese instellingen zal hier waarschijnlijk een algemene wet van de internationale organisatie van toepassing worden: hoe meer het voorwerp van een samenwerking de staatsmacht aanbelangt, hoe meer ook de samenwerkende regeringen er op staan hun beraadslagingen te onderwerpen aan de regel van de unanimiteit. Men kan dus verwachten dat de Europese regeringen die nu, in de ‘Grote Raket Club’, de weg van de onderhandelingen zijn opgegaan, er op aan zullen dringen dat hun souvereine rechten strikt gevrijwaard blijven. Terwijl de Europese Organisatie voor Ruimte-onderzoek aan het C.E.R.N.-type beantwoordt, waarin een meerderheidsregel van kracht is en een ruime autonomie wordt overgelaten aan de vertegenwoordiging in de organisatie, is het te verwachten dat de ‘Grote Raket Club’ meer op het model van de Europese Organisatie voor Economische Samenwerking zal worden opgebouwd. | |
Ruimte-onderzoek en regionale samenwerkingDe Europese samenwerking op het gebied van het ruimte-onderzoek stelt ons echter voor een paradox. Boven hebben wij geponeerd, dat de geleerden, als groep in de beschavingselite, waarden in het leven roepen, die universele gel- | |
[pagina 760]
| |
ding hebben en behoren tot het algemeen welzijn waarvan de staatkundige organisatie het instrument is. Is het dan niet logisch dat het collectief behartigen van deze waarden ook door een universele organisatie zou worden waargenomen? Is een aparte West-Europese organisatie voor ruimte-onderzoek en rakettenbouw dan wel gerechtvaardigd? Meer concreet komen deze vragen hierop neer: zouden de West-Europese landen niet beter doen met binnen het kader van de Verenigde Naties te werken? Natuurlijk kan en mag deze laatste vorm van samenwerking niet uitgesloten worden. Maar binnen de V.N. zijn de sociaal-economische en politieke voorwaarden niet verwezenlijkt die beantwoorden aan de behoeften van West-Europa. In de U.N.O. is niet die eenheid van cultuurgemeenschap en van wetenschappelijke verworvenheden vertegenwoordigd die men in West-Europa vindt. In de U.N.O. is de politieke en ideologische eensgezindheid niet waarneembaar, die voor een snelle vooruitgang der samenwerking op dit gebied door de Europese regeringen en volkeren wenselijk is. Die oorzaken van onderscheid tussen de landen die deel uitmaken van de U.N.O., wettigen ook een regionale organisatie, die nochtans geen tegenstelling hoeft te vormen met de bemoeiingen van de Volkerenorganisatie. Zouden de Europese landen dan ten minste niet de samenwerking kunnen zoeken met de Verenigde Staten, waarmee zij toch vele idealen in gemeenschap hebben? Ook deze samenwerking beantwoordt slechts ten dele aan de doelstellingen van een Europees organisme. Dit laatste heeft immers mede tot doel, Europa medezeggingschap te verlenen in de politieke en juridische regeling van de interplanetaire ruimte. De Europeanen zijn verantwoordelijk geweest voor het juridische stelsel dat de hoge zee beheerst. Indien zij de middelen hebben om ook in de regelingen welke in de interplanetaire ruimte moeten getroffen worden, hun standpunt te doen gelden, hebben zij het recht niet zich daaraan te onttrekken, niet als een middel om een ijdel prestige te vleien, maar om een nuttige, eigensoortige bijdrage te leveren tot de opbouw van dat recht, overeenkomstig hun eigen genie. Verder, voor het welzijn van de volkerengemeenschappen waarvoor zij verantwoordelijk zijn, hebben de Europese regeringen niet het recht, af te zien van de voordelen die het ruimte-onderzoek en de rakettenbouw op verschillende gebieden kunnen opleveren, indien zij ten minste zulk een taak op zich kunnen nemen zonder schade te berokkenen aan andere noodzakelijke onderzoekingen. Indien zulk een reusachtige taak niet zonder schade voor het algemeen welzijn der Europese volkeren kan ondernomen worden, tenzij de Europese regeringen besluiten ze in gemeenschap aan te pakken, dan moet in het ruimte-onderzoek en de rakettenbouw een welkome prikkel gezien worden voor meer gemeenschappelijke arbeid. Hiermede hebben wij nochtans niet volledig rekening gehouden met de paradox waar wij voor stonden: de bijdragen van de geleerden op het gebied van de astronautica betreffen waarden welke universele gelding hebben en gaan dus ook de staten aan; maar van de andere kant, daar waar de staat medezeggingschap opeist, wordt verdeeldheid gebracht in een gebied dat uit zich zelf universeel zou moeten blijven. Hier raken wij bijzonder delicate punten aan: de aanspraak van de staat op soevereiniteit en, in de politieke conjunctuur van onze tijd, het verschijnsel van de koude oorlog. De stelling van de soevereiniteit, gekoppeld aan de nationale grondslag van de staatslegitimiteit, heeft tot gevolg dat de regeringen, organen van de staat, | |
[pagina 761]
| |
vergeten dat zij dragers zijn van een functie tegenover het geheel van de gemeenschap der beschaafde volkeren. Tussen de universele waarden die een beschavings-elite in het leven roept, waarvan de finaliteit een universeel karakter heeft, stelt de staat schermen op die de fundamentele eenheid breken. Door het feit dat hij een absolute trouw opeist op grond van zijn exclusieve vertegenwoordiging van de nationale gemeenschap, staat hij de affirmatie van algemeen menselijke waarden in de weg die door sommigen van zijn burgers vertegenwoordigd worden. Zodra zij zijn eigen veiligheid in het gedrang brengen, vordert hij exclusieve rechten op de wetenschappelijke verworvenheden op en staat dus het universeel gebruik van deze verworvenheden in de weg. Door de koude oorlog wordt deze situatie nog verscherpt: datgene wat de hele mensheid ten goede zou moeten komen, wordt nu juist als wapen gebruikt om de tegenstellingen op de spits te drijven. We hebben dit meegemaakt met de kernenergie; thans gebeurt hetzelfde met het ruimte-onderzoek en de rakettenbouw.
Indien de Europese landen op voet van volledige wederkerigheid en gelijkheid kunnen samenwerken op het gebied van ruimte-onderzoek, ruimtevaart en rakettenbouw, dan hebben zij niet alleen aan zich zelf een dienst bewezen. Zij kunnen dan aan de wereld tonen dat een feitelijk onderscheid tussen wapens van vernietiging en raketten voor vredelievende aanwending wel degelijk mogelijk is. Zij leveren dan het bewijs dat zij tegenover elkaar geen vijandelijke bedoelingen koesteren en de oorlog tegen elkaar uitsluiten. Door hun samenwerking op het domein van de wetenschap en de techniek getuigen zij van hun geloof, dat voor wat hen betreft, de astronautica een waarde is die open moet staan voor de gehele mensheid. Aldus bewerken zij de vooruitgang op twee gebieden die zo kenmerkend zijn voor de beschaving van onze tijd: wetenschap en internationale organisatie. |
|