Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 694]
| |
Sociale kroniek
| |
[pagina 695]
| |
nog vijf wezen te adopteren. Hij vestigde zich in ‘La Spina’, de armste wijk van Partinico, een geducht centrum van de Maffia. Aldus was hij er zeker van, direct en voortdurend in contact te leven met de concrete behoeften van de meest verlatenen. Hij tracht er de ergste nood te lenigen, verschaft de daklozen onderkomen en de werklozen arbeid; hij houdt enquêtes om zich uitvoerig te documenteren over de reële situatie; hij schrijft artikelen en boeken om de ellende van het land wereldkundig te maken en de besluiteloosheden van de regering aan te klagen. Vooral trekt hij te velde tegen de feodale toestanden die, ondanks de schijnbare democratische vrijheid, in Sicilië nog steeds heersen. De grootgrondbezitters, de (enkele) industriëlen en de clerus hebben praktisch alle macht in handen en leggen de armen, de ‘braccianti’ (zij die slechts hun armen hebben om te leven) de meest onrechtvaardige arbeidsvoorwaarden op. Zij steunen daarbij op drie machtige middelen: de Wet, die in haar juridische koelheid geen rekening kan houden met concrete gevallen; het geld, dat hen in staat stelt de gunst te verwerven van wie zij het nodig achten; de Maffia ten slotte of de ‘geheime macht’, die met terreur optreedt wanneer ze daartoe aangezocht wordt door de meest biedende. Politieke en economische macht zijn hier één. Tegen dit alles wil Dolci reageren. Hij wil een einde maken aan de uitpersing door tolgelden en aan de ‘protectionistische’ maatregelen van de Maffia; hij wil de laksheid van de administratie aan de kaak stellen; en positief wil hij in het land nieuwe industrieën doen vestigen, die ten minste een deel van de ‘inoccupati’ zouden opslorpen. Vooraf is het echter nodig dat de Sicilianen zelf uit hun lethargie gewekt en bewust gemaakt worden van hun eigen mogelijkheden. En ook hier staat Dolci voor zeer grote moeilijkheden. De feodale sfeer waarin de Siciliaan na zo vele eeuwen van dwingelandij en vreemde bezetting nog steeds verkeert, heeft van hem een fatalist gemaakt. Hij gelooft niet meer in een betere toekomst. De armoede is te groot, de middelen zijn te beperkt. Wie zich aan deze situatie niet aan kan passen, moet maar uitwijken; wie wil blijven, moet de zaken nemen zoals ze zijn. ‘Wat de Sicilianen willen is de slaap en zij zullen altijd degene haten die hen wil wekken, ook wanneer hij hun de schoonste cadeaus zou aanbieden’Ga naar voetnoot1). Vooral als die wekroep of die geschenken van een vreemdeling komen, staat de Siciliaan er erg wantrouwig tegenover. In zijn gesloten familieverband beschouwt hij iedere inwijkeling als een indringer, vooral als die van het Italiaanse vasteland komt. In de gesprekken die we met hem hadden, toonde Dolci zich zeer optimistisch. Maar was dit niet slechts een ‘officieel’ optimisme? Is het wel zo zeker dat tegenover hém dit wantrouwen niet meer bestaat? Te Partinico (dat eigenlijk een groot dorp is, hoewel het rond de 30.000 inwoners telt), waar zijn hoofdkwartier gevestigd is, kon niemand ons de weg wijzen naar zijn centrum, zelfs niet in de onmiddellijke omgeving; niemand had zogezegd ooit van hem gehoord; ten slotte was het een van zijn naaste medewerkers, een Zwitser, die ons bij hem bracht. Meer succes schijnt hij te hebben met zijn pogingen om de aandacht van de wereldopinie op de Siciliaanse wantoestanden te vestigen. Zijn bijbedoeling is, indirect op de Italiaanse Staat en de Siciliaanse regering zulk een druk uit te | |
[pagina 696]
| |
oefenen, dat deze zich moreel verplicht voelen in te grijpen. Geslaagd zijn deze pogingen in deze zin, dat zijn actie op dit ogenblik beter bekend is door de buitenlanders die Sicilië bezoeken dan door de Sicilianen zelf, maar of de wereldopinie de verlangde invloed zal doen gelden op de Italiaanse en Siciliaanse overheid, blijft een andere vraag. Het trucje is immers gemakkelijk gevonden: Dolci wordt als een communist bestempeld, en dus is men wel moreel verplicht hem te negeren. Daarmee is het probleem dan weer opgelost. In de eerste maanden van 1961 komt Dolci waarschijnlijk klaar met een concreet plan voor economische en sociale hervormingenGa naar voetnoot2). Zelf zal hij instaan voor de sectoren waarin hij nog mag en kan optreden. Praktisch blijft dit beperkt tot lokale volksopvoeding en landbouw. De andere punten van het plan, die meer omvangrijke middelen vereisen - vooral de nodige openbare werken: nieuwe wegen en afdammingswerken - zullen aan de overheid worden voorgelegd om van haar de middelen te verkrijgen voor de uitvoering. | |
Zijn medewerkersOmdat hij zich duidelijk genoeg realiseerde dat er van de Siciliaanse autoriteiten niet veel te verwachten was, heeft hij lange tijd uitsluitend op zijn eigen krachten gerekend. Toen hij zich in Trappetto vestigde, begon hij daar, met de hulp van enkele inwoners, zelf de openbare wegen in de omgeving te verbeteren. Zolang dergelijke werken tot het lokale plan beperkt bleven en niet al te duur uitvielen, hielp de overheid wel mee. Maar de uitbreiding van zijn plannen maakte medewerking van anderen noodzakelijk. Verschillende economisten, sociologen, landbouwspecialisten en urbanisten wist hij over te halen om zich voor een of meerdere jaren in zijn dienst te stellen. Zij vormen het centrale studiecentrum van Partinico. Daarnaast heeft hij in vier plaatsen van de meest behoeftige streken van West-Sicilië (Partinico, Corleone, Menfi en Roccamena) een ‘centro studi e iniziative per la piena occupazione’ opgericht. In ieder centrum verblijven enkele landbouwingenieurs (soms is er maar één enkele), bijgestaan door twee of drie sociale assistenten, die de concrete moeilijkheden van de boeren uit de omgeving trachten op te lossen en de nodige opmerkingen en aanbevelingen overmaken aan het centraal studiehuis van Partinico. Contacten en cursussen worden er georganiseerd; de boeren vinden er een lokaal waar allerlei documentatiemateriaal hen voorlicht over de plannen en verwezenlijkingen van Danilo Dolci en waar zij recente landbouwtijdschriften en vakliteratuur kunnen raadplegen. Het centrum beschikt vaak over proefvelden die gehuurd of door een welwillende boer ter beschikking gesteld worden. De experimenten die hier uitgevoerd worden, vormen de doorslaggevende propaganda voor de rationele methodes waarmee men de landbouwers tracht vertrouwd te maken. Aldus bereiken deze landbouwspecialisten een dubbel doel: ze helpen de bevolking technisch vooruit en verwerven het nodige vertrouwen. In deze tweede taak worden ze bijgestaan door de sociale assistenten, die zorgen voor het onderwijs aan de kinderen en volwassenen. De uitslagen welke hier op het gebied van de volksopvoeding vaak verkregen worden, zijn zo interessant, dat ze door de gespecialiseerde instituten van West-Europa van nabij gevolgd worden. | |
[pagina 697]
| |
Onder de medewerkers waarmee Dolci zich heeft omgeven, treffen we twee categorieën aan: de ‘idealisten’ en de ‘wetenschapsmensen’. De eersten komen meestal uit Duitsland of Zwitserland. Vaak zijn het mensen die trachten te ontsnappen aan het gemakkelijk en vaak eentonig leventje dat hun in het vaderland te wachten staat en hier een nieuw, meer ‘geëngageerd’ bestaan willen opbouwen. Niet ieder jongmens van goede wil wordt echter door Dolci welkom geheten. Herhaaldelijk verzekerde hij ons in onze gesprekken: ‘Nous ne voulons pas de jeunes avec de la bonne volonté, nous voulons des groupes de techniciens’. Tot de tweede categorie behoren vooral afgestudeerden die naar Sicilië komen met hun persoonlijk gevormde ideeën over economie, sociologie enz. en hier een boeiende gelegenheid vinden om deze in de praktijk om te zetten. Soms komen ze hier slechts een tijd verblijven om feitenmateriaal te verzamelen voor een boek of een dissertatie. In totaal zijn er op dit ogenblik ongeveer 30. | |
Zijn geschriftenZijn populariteit in de wereldopinie dankt Dolci vooral aan zijn geschriften. In 1953 verscheen zijn eerste groot werk: Fare presto e bene perche si muore. Het bleef echter onopgemerkt. Meer succes had reeds: Banditi a Partinico, dat in een brutaal realistische stijl, die kenmerkend zal blijven voor de meeste dezer werken, beschrijft hoe eerlijke lieden door de armoede tot de misdaad worden gedreven. In Revolta aperta zet hij zijn aanhangers aan tot een vastberaden pacifisme in navolging van de leer van Gandhi, voor wie Dolci een diepe bewondering koestert. Zijn allereerste optreden had trouwens bestaan in een spectaculaire hongerstaking (waarbij ook enkele Sicilianen zich hadden aangesloten) als protest tegen de dood van twee kinderen, die van honger waren omgekomen. Nu, in de zomer van 1960, gaf Dolci ons echter de indruk, van dit oorspronkelijk integraal pacifisme af te willen zien. Onomwonden verklaarde hij ‘dat sommige toestanden (zoals honger, werkloosheid enz.) koste wat het kost moeten veranderen, zelfs indien dit met ruwe schokken gepaard moet gaan’. Heel waarschijnlijk ligt deze geestelijke ommekeer mede ten grondslag aan de anti-Dolcihouding van de Siciliaanse officiële kringen. Het boek dat zowel in Italië als daarbuiten de grootste weerklank heeft gevonden, is Inchiesta a Palermo (Enquête in Palermo), geschreven in opdracht van zijn uitgever Guilo Einaudi. Twee jaar heeft Dolci er aan gewerkt. Zo ruw en realistisch schetste hij hier de onmenselijke toestanden in Palermo, dat de Siciliaanse regering er een uitdaging in zag en de schrijver liet vervolgen en veroordelen op grond van immorele publikaties. Dolci tekende echter beroep aan en werd vrijgesproken. Dit alles bracht heel Italië in beroering. Begin 1960 verscheen ten slotte Spreco (Verspillingen), waarin alle mogelijke gevallen van verspilde arbeidskrachten of nutteloos aangewende technische en natuurlijke hulpmiddelen worden opgesomd. Aangrijpende foto's illustreren de naar voren gebrachte feiten. Om zeker te zijn dat invloedrijke personen uit Italië en het buitenland de reële toestand in Sicilië ook ‘de visu’ zouden leren kennen, heeft Dolci in de afgelopen jaren congressen op touw gezet. Sociologen, economisten, geestelijken (meestal uit het buitenland) namen er aan deel. Het belangrijkste congres tot nog toe is dat van Palma di Montechiaro (op enkele km van Agrigente) geweest, in mei 1960. Niet zonder reden was Dolci's keuze op deze stad geval- | |
[pagina 698]
| |
len: zonder verlichting, zonder riolering, zonder de geringste hygiënische profylaxie, met al haar huizen in bouwvallige staat, met 70 à 80% werklozen onder haar mannelijke bevolking, is Palma di Montechiaro zonder enige twijfel een van de meest ongezonde steden, zo niet de ongezondste van heel West-Europa. De Siciliaanse regering, die zich door Dolci's voornemen bedreigd voelde, wilde in allerijl aan de organisatie een officieel karakter geven. Doch het resultaat was bereikt: de 400 deelnemers konden zich met hun eigen ogen rekenschap geven van wat er in Palma en in heel West-Sicilië omging. Nu zou Dolci graag een congres houden te Rome; alleen specialisten in de regionale economie zouden eraan deelnemen. Op dit ogenblik (januari 1961) onderneemt hij een studiereis in India. | |
Niemand is profeet in eigen landDe lokale regering, die door Dolci's activiteit publiek aan de kaak wordt gesteld, heeft met alle mogelijke middelen geprobeerd hem verdacht te maken in de ogen van de volksmassa en de wereldopinie. De beschuldiging, dat hij een communist is, was de gemakkelijkste. Dolci gaf immers zelf hiertoe wel enige aanleiding. Tijdens de eerste jaren van zijn verblijf in Trappetto leidde hij een privé leven dat in de ogen van het traditionalistische Sicilië nu niet precies zo heel katholiek was. Enige tijd later ontving hij de Stalinprijs voor de vrede (ong. 2 miljoen B.Fr.). Met dit geld richtte hij zijn centrum in Partinico op; zonder dit geld zou het hem nooit mogelijk geweest zijn, zijn ideeën in concrete vormen om te zetten. Ten slotte verzaakte hij zijn katholiek geloof. Naar zijn eigen verklaring blijft hij een gelovige, doch hij weigert zich verder te onderwerpen aan de Kerk, die naar zijn oordeel vastzit in een al te traditionalistische positie. Vooral wat de hogere geestelijkheid betreft schuilt hier wel een grond van waarheid in. Enig begrip voor de terughoudendheid van een deel van de clerus krijgt men echter, wanneer men inziet dat hun instemming met het werk van een zgn. crypto-communist onmiddellijk tot gevolg zou hebben dat een groot deel van de Siciliaanse bevolking, voor wie het gezag van de Kerk onbetwistbaar is, zich bij de communistische partij zou aansluiten. Wat hier ook van zij, de openlijke tegenstand van de regering en de hogere clerus, en de terughoudendheid van de bevolking zelf, die in hem en zijn medewerkers nog steeds vreemdelingen blijft zien, maken dat de concrete resultaten van Dolci's actie voorlopig niet zo heel schitterend zijn te noemen. Zijn hoofddoel: de verandering van de Siciliaanse mentaliteit, zal slechts kunnen verwezenlijkt worden, wanneer hij Sicilianen uit de hogere bevolkingslagen bij zijn actie zal kunnen betrekken. Tot nog toe is hij daar niet in geslaagd. De enige bres die hij in deze dijk van sociale en psychologische isolatie heeft geslagen, is dat hij sommige autoriteiten heeft doen begrijpen dat ze krachtdadig moeten gaan handelen, willen ze niet alle gezag en prestige verliezen. Dit is echter niet alleen aan Dolci te danken, doch ook aan de druk van de communistische partij en aan de bewustwording van een - al te zeldzame - Siciliaanse elite. Dolci zet zijn actie met verbetenheid voort. Zal hij ooit genoeg persoonlijke invloed in Sicilië verwerven om zijn hervormingen op grotere schaal door te voeren? Of zal zijn bewonderenswaardig werk slechts een uitgangspunt, een eerste stoot geweest zijn voor een ruimere en meer efficiënte actie van anderen? Wij zijn geneigd, alleen de laatste vraag positief te beantwoorden. |
|