Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 685]
| |||||||||||||||||||||||||
Het dagelijks leven in de Sovjet-UnieGa naar voetnoot*) II
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 686]
| |||||||||||||||||||||||||
‘De wil van Lenin: “leren” - is ook nu een wet voor onze jeugd, maar dan ook inderdaad leren, zoals Lenin het bedoelde: door iedere stap van studie, opvoeding en ontwikkeling te verbinden met een onafgebroken strijd voor het communisme’Ga naar voetnoot9). Chroestsjef heeft het aldus nader omschreven: ‘Wij lossen op het ogenblik twee historische opgaven op: de schepping van de materieel-technische basis voor het communisme en de opvoeding van de nieuwe mens. Wezenlijk vormen ze één proces. Blijven we achter met de vorming en opvoeding der Sovjetmensen, dan remmen we onvermijdelijk heel het werk van de communistische opbouw. In feite komt dit neer op een combinatie van leren en werken, die al in het eerste schooljaar begint. Ik wil dit per se noch ongewenst noch onmogelijk noemen. De ervaring, zoals die op het reeds vermelde onderwijzerscongres tot uitdrukking kwam, toont echter wel aan, dat twee gevaren dan allerminst denkbeeldig zijn. Ten eerste dreigt het onderwijs een zo niet uitsluitend dan toch wel overwegend utilitaristisch karakter te krijgen; de voor de handenarbeid bestemde tijd brengt de algemeen vormende vakken in het nauw, waaraan dan ook ‘in veel scholen’ te lage eisen worden gesteld. ‘In verband hiermee doet zich acuut de vraag voor van de noodzaak om te strijden tegen onjuiste opvattingen bij een gedeelte der leerlingen, tegen hun minachtende houding ten opzichte van de algemeen vormende vakken’Ga naar voetnoot11). Niet geheel onvermakelijk is de wijze, waarop een Sovjetliterator voor het congres deze moeilijkheid meende te kunnen oplossen. Voor het literatuuronderwijs zag hij haar zelfs niet: ‘Integendeel! Ik heb die bijzondere eigenschap van de literatuur op het oog, die men de esthetica van de arbeid zou kunnen noemen. Het tweede gevaar werd op genoemd congres kort en goed als volgt gesignaleerd: ‘De kinderen raken oververmoeid; ze hebben geen tijd om te spelen of een boek te lezen’Ga naar voetnoot13). En geen wonder! Niet alleen komen ze soms uit school met bergen huiswerkGa naar voetnoot14); dat gebeurt hier ook. Maar: ‘Een van onze geboden luidt: als je klaar bent met je werk, verlies dan geen tijd; de school wacht op je; heb je een ogenblik vrij, neem dan een boek en studeer zo, dat je nog meer van nut bent voor je volkGa naar voetnoot15).... In de activiteit van iedere Pioniersen Komsomolorganisatie zijn dagelijkse verschijnselen geworden: het kweken van maïs, het telen van konijnen en klein gevogelte, het bomen planten in steden en dorpen en langs autowegen, het ophalen van oud metaal en papier. In de scholen, internaten en kindertehuizen nemen de leden van de Komsomol en de Pioniers op steeds breder schaal deel aan de zelfverzorging: het opruimen en herstellen van gebouwen, meubilair, het in orde houden der speelplaatsen, het vervaardigen van artikelen voor het aanschouwelijk onderwijs, het herstellen van kleren en schoeisel’Ga naar voetnoot16). En ziehier de prestaties van een pioniersafdeling in de provincie Gorjkij: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 687]
| |||||||||||||||||||||||||
‘In het afgelopen schooljaar (sic!) haalde ze bijna vijftien ton oud metaal op, bracht veertien ton as op het land, plantte duizend bomen, had de volledige verzorging van 1300 stuks gevogelte op de kolchoz, maakte meubels en poppenkleren voor de kleuterschool’Ga naar voetnoot17). M.a.w. we staan hier voor een wettelijk georganiseerde en van hogerhand opgelegde vorm van kinderarbeid. Een ‘opvoeder’ - we zijn nog altijd op meergenoemd congres - klaagde er over, dat de kinderen ‘op de mijnen en houtvesterij’ niet worden toegelaten om te werkenGa naar voetnoot18), maar een collega kon vol trots meedelen: ‘In de werkplaatsen, waar onze kinderen arbeiden, verschijnen dikwijls plakkaten, opgehangen door het fabriekscomité van de Komsomol: We begroeten Galja Golubeva, leerlinge van de negende klas, die haar dagtaak voor 240 procent vervuld heeft’Ga naar voetnoot19). Deze laatste aanhalingen hebben betrekking op leerlingen van de hoogste klassen en van het vervolgonderwijs, die rechtstreeks in het produktieproces worden opgenomen. Zelfs de met reden zozeer verfoeide kapitalistische misbruiken blijven daarbij niet uit: kinderen beneden de vijftien jaar worden te werk gesteld; men laat ze te lang en te zwaar werken, onthoudt ze hun vakantie enz.Ga naar voetnoot20). Het verhaaltje over Galja Golubeva (negende klas, dus ongeveer zestien jaar oud!) laat echter tevens zien, dat deze kinderen ook al ingeschakeld worden in het jacht- en jaagsysteem van de ‘socialistische wedijver’. En daarom, d.w.z. om precies dezelfde redenen die ik heb aangegeven, toen het over de arbeid der volwassenen ging, neemt de communistische partijpropaganda niet alleen een grote plaats in bij het onderwijs, - dat is nl. altijd zo geweest - maar er wordt daar op het ogenblik bijzonder veel werk van gemaakt. Want op de vooravond van het onderwijzerscongres verklaarde de Pravda categorisch: ‘De taak van het onderwijs is: het opgroeiende geslacht te onderrichten en op te voeden in de communistische geest’Ga naar voetnoot21) en op diezelfde toon ging het de daarop volgende dagen door: ‘Bij de opvoeding van de nieuwe mens moeten we hem niet alleen leren werken, maar ook leren leven als communist.... De school moet door heel de inhoud en organisatie van het onderwijs en van het pedagogisch proces de opvoeding van de mens der communistische samenleving garanderen. Daarin bestaat het wezen van heel de schoolhervorming.... Iedere school moet er naar streven, dat haar leerlingen de materialistische levensbeschouwing en de communistische ideologie beheersen, de partijpolitiek begrijpen en strijden voor haar verwezenlijking in het leven’Ga naar voetnoot22). Het gezagvolle woord van Chroestsjef heeft dit tenslotte nog eens extra dik onderstreept: ‘Zeer belangrijk is het bij het onderwijs in alle vakken het ideologisch peil in de school op te voeren. Het zal u zeker bekend zijn, dat het Centraal Comité van de Partij het noodzakelijk heeft geoordeeld te beginnen met het komende schooljaar in de oudste klassen van de vervolg- en technische scholen een nieuwe populaire cursus in te voeren: “De grondbeginselen van de politieke kennis”. Wij willen, dat de jeugd grondiger bekend zal worden met de voornaamste taken van de communistische opbouw, met de leer van Marx, Engels en Lenin over het communisme. Wij willen, dat de jeugd een juist begrip zal hebben over de vraagstukken van deze tijd, dat ze in zich beter de trekken van de nieuwe mens zou aankweken, die het communisme op te bouwen en er onder te leven zal hebben’Ga naar voetnoot23). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 688]
| |||||||||||||||||||||||||
Om zowel deze cursus als de onderwijshervorming in haar geheel tot een werkelijk succes te maken is aan de Partij en met name aan haar jeugdorganisaties, de Pioniers (7 tot 15 jaar) en de Komsomol (15 tot 25 jaar), een grote mate van invloed ingeruimd: ‘Men moet meer vertrouwen hebben in de leden van de Komsomol en tegelijkertijd ook meer van hen eisen. Ze moeten de volledige verantwoordelijkheid beseffen en dragen voor het leren en het gedrag der leerlingen, voor de orde in de school, voor haar goede inrichting, voor het handhaven der activiteit van heel het collectiefGa naar voetnoot24). .... De hoofdleid(st)er van de Pioniers is een politieke leid(st)er.... In het opvoedingswerk moet hij (zij) gelijk staan met de vice-directeur van de school’Ga naar voetnoot25). Dit kan natuurlijk alleen maar zonder spanning, wrijving of erger gaan, als het onderwijspersoneel uitgesproken loyaal staat tegenover de Partij en haar politiek. Op het onderwijzerscongres bedroeg het aantal partij- en komsomolleden bijna 75 procent der deelnemersGa naar voetnoot26); dat is vijfmaal zoveel als het aantal leden van deze beide organisaties procentsgewijs van heel de bevolking uitmaken. Ik kan niet beoordelen, of dat op het congres bereikte percentage al of niet beantwoordt aan het percentage der partij- en komsomolleden van heel het onderwijzerskorps, maar twee uitlatingen op het congres wijzen er m.i. toch op, dat de machtspositie van de Komsomol in de school niet geheel en al onbestreden is en nog altijd enig verzet oproept: ‘In het licht van het januaridekreet over de partijpropaganda moeten de Komsomol en de school streven naar een grondige verbetering van de Leninistisch-Marxistische vorming, de politieke voorlichting van de schooljeugd en haar begrip bijbrengen van de grondslagen der partijpolitiek. Tot nu toe leeft bij ons nog de onjuiste mening, dat de schooljeugd te jong is om met de stellingen van het Leninistisch Marxisme bekend gemaakt te worden. Is het dan juist, dat de kinderen zelfs tot in de hoogste klassen praktisch niet de minste systematische kennis krijgen van deze vraagstukken?.... Nu zijn alle voorwaarden gerijpt, opdat de Komsomol in de school de leidende en organiserende kracht van het leerlingencollectief zou worden; daarvoor is nodig, dat men niet in woorden, maar in feite zijn zelfstandigheid waarborgt. Wordt dat op de juiste manier opgelost, dan verlaagt het niet alleen het gezag van de onderwijzer niet, maar dan verhoogt het integendeel zijn rol als oudere kameraad, verstandige raadsman en gevoelige vriend’Ga naar voetnoot27). Een maand later wordt er nog eens om meer medewerking van het onderwijspersoneel en meer zelfstandigheid voor de Komsomol gevraagdGa naar voetnoot28). Zonder deze symptomen in omvang en betekenis ook maar enigszins te willen overschatten meen ik ze toch te mogen zien als een getuigenis, dat er in Sovjet-Rusland nog opvoeders zijn, die in verantwoordelijkheidsbesef t.o.v. de hun toevertrouwde jeugd haar inschakeling bij de communistische partijpolitiek proberen te beperken, al was het alleen maar om haar meer kans te geven op een normale en grondige intellectuele vorming. Maar ook bij de jongeren zelf - ik bedoel hier hen, die geen kind meer zijn - blijkt niet alles aan de officiële leiding en haar propaganda te beantwoorden. Een van hun vertegenwoordigers bekende op het onderwijzerscongres: ‘Het heeft geen zin te verzwijgen, dat tegelijk werken en studeren niet gemakkelijk is. Het gebeurt, dat we na een arbeidsdag vermoeid naar de klassen komen, op zijn zachtst uitgesproken: zonder op de lessen voorbereid te zijn’Ga naar voetnoot29). De gevolgen van de onderwijshervorming voor deze leeftijdsgroep zijn hier- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 689]
| |||||||||||||||||||||||||
mee even scherp als kort getekend. Normaal vervolg- en hoger onderwijs, d.w.z. waarbij men zich uitsluitend op de studie toelegt, is uitzondering geworden. Ideaal en zoveel mogelijk algemeen doorgevoerde regel is de studie, die gemaakt wordt - zoals de geijkte term luidt - ‘zonder zich los te maken van het produktieproces’. Het is merkwaardig en veelbetekenend, dat, terwijl het onderwijzerscongres de hervorming nog aan het bespreken was, er in de Sovjetpers een discussie aanhangig werd gemaakt, die er een aspect van behandelt, dat - althans te oordelen naar de gepubliceerde verslagen - op het congres zelf niet ter sprake kwam. Tegen het einde van deze studie kom ik op de eigenlijke inhoud van deze gedachtenwisseling nog terug; hier stip ik er slechts enkele elementen van aan, die me hier te pas komen. Het grote woord ‘discussie’, dat ik heb gebruikt, roept onvermijdelijk de gedachte op aan vrijheid van meningsuiting. Ik wil daar in mijn conclusies nader op ingaan, maar ziehier een voorbeeld, hoe goed de discussiërenden weten, waar de grenzen van hun mogelijkheden liggen: ‘We treden niet in het minst op tegen de combinatie van arbeid en studie. Het zou dom en heiligschennend (sic!) zijn een aanslag te plegen op een der grote veroveringen van het Sovjetvolk’Ga naar voetnoot30). Binnen die grenzen kan het dan wel eens fors gezegd worden, b.v. door een studente, die het leven van haar collegae aldus typeert: ‘Ze halen de voorbijgangers in, ze proberen de tijd zelf in te halen; ze haasten zich ofwel naar hun werk ofwel naar de studie. Het ijzeren regime van de tijd dwingt hen om van alles af te zien, wat buiten het kader van hun specialiteit valt. Dat leidt tot een eenzijdige ontwikkeling’Ga naar voetnoot31). De combinatie werken-studeren blijkt o.a. daarom zo moeilijk te zijn, omdat ‘de arbeiders-studenten in vier dagen hetzelfde moeten doen wat de niet-arbeiders in zes dagen doen’Ga naar voetnoot32). Er wordt veel over geklaagd, dat de leerprogramma's en -boeken niet aangepast zijn aan de speciale omstandigheden van dit type studenten, maar dezelfde zijn als voor de normale opleiding. En men bedenke, dat het hier gaat over avond- of schriftelijk onderwijs, dat zowel het vervolgonderricht als de universitaire opleiding omvat of m.a.w. deze hervorming heeft ons systeem van avondmulo en -gymnasium naar alle richtingen uitgebreid en dat dan voor jonge mensen met een werkdag, die wezenlijk zwaarder is dan bij ons. Heel aardig wordt deze situatie gekarakteriseerd door de volgende samenloop. Op dezelfde dag, dat het onderwijzersblad in zijn verslag van het congres deze tirade opnam: ‘De regering heeft tegemoetkomingen vastgesteld voor hen, die avondonderwijs volgen. De overgang naar de verkorte werkdag wordt voltooid. Dat alles schept uitzonderlijk gunstige voorwaarden om de arbeidende jeugd naar de studie te trekken’Ga naar voetnoot33.) stonden in een ander Sovjetorgaan over die ‘uitzonderlijk gunstige voorwaarden’ de volgende ontboezemingen te lezen: ‘De uren en minuten blijken niet voldoende te zijn niet alleen om uit te slapen, een boek te lezen of met een meisje te gaan wandelen, maar er is ook geen tijd voor een volwaardige studie.... Bestaat er geen gevaar voor de gezondheid door te weinig | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 690]
| |||||||||||||||||||||||||
slaap? En zullen ze zich niet gaan beperken tot het noodzakelijke minimum? De smaak voor iets anders - muziek, literatuur - verliezen?.... Moeten studieprogram en -duur niet herzien worden?’Ga naar voetnoot34). Men stelt voor de studie per dag te beperken tot hoogstens drie à vijf uur (hoeveel is het dan nu?!), i.p.v. vier slechts drie avonden les te geven, de arbeiders-studenten per dag één uur minder te laten werken, maar zullen de anderen daarvan inkomen, want de arbeidsproduktiviteit mag niet aangetast worden! Om dezelfde reden zal een ander voorstel ook niet veel kans maken, nl. om ze de laatste twee jaar van hun studie helemaal uit het produktieproces te halen. De arbeiders-studenten zullen voor zulke maatregelen trouwens zelf ook niet veel voelen, want waarschijnlijk zou het voor hen harder werken betekenen en in ieder geval vermindering van inkomen. Om de laatste reden wordt de éne vrije dag, die ze per week voor de studie kunnen vragen, meestal ook niet opgenomenGa naar voetnoot35). In het licht van wat ik hierboven gezegd heb over de levensstandaard mag dat begrijpelijk heten. | |||||||||||||||||||||||||
ZondagsvieringOver de hoofdstukken ‘in orde houden van het huis’ en ‘de was doen’ in het lijstje aan het begin van dit overzicht valt, zoals ze daar staan, weinig te zeggen om de eenvoudige reden, dat man en vrouw samen daar per dag niet meer dan een half uur aan blijken te besteden. Dit kan hoogstens leiden tot een onderzoek naar de oorzaak hiervan en tot de vraag: wanneer en hoe dit werk dan wel gebeurt. Het antwoord staat in een ander lijstje, dat laat zien, hoe hetzelfde gezin de zon- en feestdagen doorbrengtGa naar voetnoot36):
Dit beeld beantwoordt inzoverre volkomen aan wat ik twee jaar geleden te Moskou zag, dat de zondag er uitgesproken een drukke winkeldag bleek te zijn. Ik weet niet, of u bijna zes uur winkelen, wanneer het eenmaal per week gebeurt, veel of weinig vindt. Mij lijkt het nog al veel, omdat er door de week toch ook nog anderhalf uur per dag aan besteed werd. Maar dan denk ik terug aan het tekort aan winkels, waarover ik u klachten heb aangehaald, en aan het in de rij staan, dat ik althans in 1958 behalve voor de broodwinkels overal heb gadegeslagen. Chroestsjef heeft in mei jl. gezegd, dat het nu alleen nog voor pianozaken voorkomt en dat de rest kapitalistische laster is; ongetwijfeld een wezenlijke geruststelling, maar die klachten dateren van augustus jl.! Als u | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 691]
| |||||||||||||||||||||||||
echter vindt, dat de Moskovieten te weinig winkelen, dan meen ik u te moeten verwijzen naar de klachten over te kleine voorraden en te geringe sortering der artikelen, die ik vermeld heb, en op de beperkte behuizing, die o.a. hieruit blijkt, dat de vrouw met één uur werken 's zondags en een half uur dagelijks door de week haar woning in orde kan houden; ook herinner ik u in dit verband aan een reeds gedane aanhaling (over de verhuurinrichtingen), waar gezegd werd, dat het weinig zin heeft ‘de woonruimte te belasten’ met technische huishoudelijke artikelen. Natuurlijk is het niet belangrijk, of, zoals in dit lijstje, de man de inkopen doet of de vrouw; het is tenslotte meer een aanwijzing dan een norm. Zondagsrust bestaat dus voor het winkelpersoneel niet; ook de markt gaat op zondag doorGa naar voetnoot37). Dit is echter geenszins de enige uitzondering. Wanneer het tegen het einde van de maand loopt en een bedrijf is om welke reden ook achter op het schema, dan wordt 's zondags doorgewerkt om de norm alsnog te halenGa naar voetnoot38), zoals op de kolchoz 's zondags de wegen in orde worden gebracht om klaar te zijn voor de oogstGa naar voetnoot39). Te Moskou werd door studenten in hun vrije tijd en op zondag een huis van vijf verdiepingen gebouwdGa naar voetnoot40). Vooral de partijorganen en -functionarissen zijn 's zondags zeer actiefGa naar voetnoot41) en dit geldt heel bijzonder van de Komsomol; in zijn publikaties komt men telkens het woord voskresnik tegen: de zondagsactie, die meestal een regelrechte extra arbeidsprestatie is. Het is dus nog niet zo zeker, dat onze Moskouse huisvrouw 's zondags die rium tien uur arbeid van het lijstje aan haar gezin zal kunnen besteden. Maar aangenomen, dat ze nergens ingeschakeld wordt, dan vormt die tijd toch een voskresnik, die wel een schril licht werpt op het lot van de gemiddelde Sovjetvrouw. Al de luidruchtige verzekeringen over de zorg, waarvan zij het voorwerp zou zijn, over de bevrijding en verheffing, die het communisme haar gebracht zou hebben, nemen niet weg, dat ze tot nu toe in feite nog een sloof is, zoals Gorjkij ze in de hoogbloei van de kapitalistische samenleving gekend en met deernis beschreven heeft. U zult wel niet verwacht hebben in dit tweede lijstje een hoofdstuk aan te treffen, getiteld: kerkbezoek. Als u daarbij maar niet bent uitgegaan van de toch altijd nog zeer verbreide mening, dat in Sovjet-Rusland alle kerken verwoest of gesloten zijn en dat men er zijn godsdienstige plichten, voorzover ze betrekking hebben op de eredienst, alleen maar clandestien kan vervullen. Dit voert me echter naar een nieuw onderdeel van mijn overzicht. | |||||||||||||||||||||||||
Godsdienst en Kerk leven nogHeeft het zin om sprekende over het dagelijks leven in de Sovjet-Unie er deze onderwerpen bij te halen? De communistische atheïstische pers zal dit pertinent ontkennen: ‘De beslissende proef op de som voor de beginselen van het proletarisch atheïsme, het bewijs voor zijn juistheid en levenskracht is in ons land geworden: de feitelijke opbouw van het socialisme, de geweldige revolutionaire hervormingen, die het Sovjet- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 692]
| |||||||||||||||||||||||||
volk o.l.v. de communistische partij tot stand heeft gebracht en tot stand blijft brengen. In een kort tijdsbestek is ons socialistisch vaderland veranderd in een land van massale godloosheid. Het proces van de breuk der arbeiders met de godsdienst, van hun uittocht uit de godsdienstige organisaties en van het verval van de invloed der godsdienstige ideologie heeft zich in een ongekend tempo ontwikkeld. De overweldigende meerderheid der bevolking van ons land, zowel buiten als in de steden, is nu bewust atheïstisch’Ga naar voetnoot42). Tussen haakjes: we mogen echt niet denken, dat die ‘proef op de som’ en dat ‘ongekende tempo’ iets te maken hebben gehad met ‘godsdienstvervolging, toepassing van geweld en administratieve maatregelen tegen gelovigen en geestelijken’! Dat is allemaal een ‘lastercampagne’ van de ‘buitenlandse reactie’, die dat maar blijft volhouden! ‘De leugen heeft echter korte benen. Buitenlanders, die naar de Sovjet-Unie kwamen, waren gedwongen toe te geven, dat daar in werkelijkheid geen enkele vervolging van godsdienst en Kerk plaats heeft, dat de grondwet van de Sovjet-Unie, die aan alle burgers volledige gewetensvrijheid garandeert, onvoorwaardelijk nagekomen wordt’Ga naar voetnoot43). Mocht u hierdoor nog niet overtuigd zijn, dan verwijs ik u naar Chroestsjef in hoogsteigen persoon: ‘Al zijn we atheïst, toch kweken we absoluut geen vijandschap tegen de gelovigen. We hebben nooit opgeroepen en we zullen nooit oproepen tot vijandschap onder de mensen op grond van de godsdienst’Ga naar voetnoot44). Ik laat die grootmoedigheid even voor wat ze is en kom terug op die ‘overweldigende meerderheid’, waarvan zojuist sprake was. Trekt men die af van het totaal, dan kan er niet veel overblijven. Niettemin is het zeer belangwekkend gade te slaan, dat die minieme minderheid de ‘militante atheïsten’ - zoals ze zich net als dertig-veertig jaar geleden weer opvallend graag en veelbetekenend noemen - heel wat te stellen geeft. Het hierboven aangehaalde artikel stelt de toestand heel rooskleurig voor: ‘De christen-democraat La Pira, die in 1959 de Sovjet-Unie bezocht heeft, schreef: “Ik ben tot de conclusie gekomen, dat de godsdienstige grondhouding van het Russische volk klaarblijkelijk bloeiend gezond is.... Men heeft veertig jaar gestreden, maar het geloof niet uit kunnen roeien”. Maar waar berusten die conclusies van de christen-democraat op? Waar zijn de feiten? Als La Pira de activering der godsdienstige organisaties bedoelt, die men de laatste tijd in ons land waarneemt, dan is die activering een getuigenis voor de zwakke positie van de godsdienst, voor de wanhopige pogingen om zijn bestaan te rekken en hem van de ondergang te redden’Ga naar voetnoot45). Daargelaten, dat ik - zoals ik elders betoogd hebGa naar voetnoot46) - het optreden van La Pira in deze niet zo geslaagd kan vinden, zou met talloze aanhalingen uit de Sovjetrussische atheïstische literatuur aangetoond kunnen worden, dat die ‘wanhopige pogingen’ al veertig jaar duren. Daarom zou het wel eens precies omgekeerd kunnen zijn, nl. dat de verscherping die de strijd tegen de godsdienst op het ogenblik onmiskenbaar te zien geeft, een wanhopige poging is van het communisme: nog wel niet om zijn bestaan te rekken en zich van de ondergang te redden, maar wel om een lastige tegenstander, als de godsdienst nog altijd is, voorgoed kwijt te raken. En omdat er praktisch geen dag voorbijgaat, waarop de Sovjetpers geen melding maakt van deze schijnbaar zo ongelijke maar toch zo langdurige strijd, mag dit onderwerp hier niet ontbreken. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 693]
| |||||||||||||||||||||||||
De strijd is langdurig, omdat de godsdienst nog altijd leeft en zich bemerkbaar maakt. Buitenlandse bezoekers zien meestal alleen de overigens niet zeer talrijke, maar vooral 's zondags stampvolle kerken. Dat is iets, zelfs ongetwijfeld iets zeer belangrijks, maar het is niet alles en misschien niet het voornaamste. In ieder geval dwingt het de Sovjetpers er telkens en telkens op te wijzen als op iets, dat bezorgdheid moet veroorzakenGa naar voetnoot47). Dat doet het ook inderdaad, zoals uit het volgende moge blijken: Met kennelijk heimwee herinnert een correspondente aan de goede oude tijd van het militante atheïsme o.l.v. E. Jaroslavskij († 1943) en vervolgt dan: ‘Zijn we echter niet te tolerant geworden t.o.v. God? En verliezen we soms niet het gevoel voor ons recht op een actieve, dagelijkse en militante antigodsdienstige propaganda, even actief, dagelijks en militant als de godsdienstige propaganda is? De laatste tijd zijn er niet weinig oude kerken hersteld. Ze zijn schilderachtig: die kerken en kerkjes, daar niet van!.... Maar kunnen we vergeten,.... dat het onze rechtstreekse plicht is daar een hoog gekwalificeerde en waardige atheïstische propaganda tegenover te plaatsen?’ ....‘De hedendaagse priesters - schrijft een ander - krijgen in het seminarie een veelzijdige opleiding. Ze leren niet alleen de liturgie, ze leren de welsprekendheid; men leert hen de atheïsten te weerleggen en hun aanvallen af te slaan’Ga naar voetnoot48). Ook hier moeten we met onze conclusies voorzichtig zijn en we kunnen daarbij nauwelijks overdrijven. Maar wanneer de Sovjetpers het blijkbaar niet opportuun vindt een aantal uitlatingen, die het voor de godsdienst opnemen, te verzwijgen - b.v. reacties op het atheïstisch optreden van apostatenGa naar voetnoot49) - dan meen ik aan die noodzakelijke reserve toch niet te kort te doen door de gevolgtrekking, dat de godsdienst in de Sovjet-Unie nog veel vitaler is dan haar leiders voorgaven en dan hun lief is. Op de aard van die vitaliteit kom ik nog terug. |
|