Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 674]
| |
Religieuze kroniek
| |
[pagina 675]
| |
zelfs van de preken van Newman, waar de mondjesmaat op zich overigens al vrij groot is: iedere preek duurt bij Newman ongeveer een uur. Knox kent echter de mens van vandaag: die luistert een minuut of twintig, en vindt het dan welletjes. In deze twee delen zijn echter de preken zo fris, zo verrassend en zo direct iedereen aansprekend, dat het lezen niet uitgesmeerd gaat worden over enkele maanden: in zekere zin valt het moeilijk om er af te blijven. Dit geldt vooral van het tweede gedeelte. We moeten toegeven dat veertig preken achter elkaar over de Eucharistie een beetje veel van het goede is, en twaalf preken achtereen over de Kerk kan ook tot geestelijke indigestie leiden, hoe stimulerend en fascinerend de preken ieder op zich ook mogen zijn. In het tweede deel is er van dit - overigens onvermijdelijk - tekort van het eerste geen sprake. De onderwerpen variëren heel sterk; de mensen die hij toespreekt vormen telkens een weer ander gehoor, en de aanleiding tot de toespraak vertoont de grootste afwisseling. Want Knox was nimmer een pastoor met zijn eigen parochie; hij was bij uitstek een gelegenheidspredikant; wanneer een Vincentius-vereniging honderd jaar bestond, wanneer er een nieuwe kerk moest worden ingewijd, wanneer een zuster of broeder haar of zijn eeuwige geloften aflegde, wanneer een priester zijn zilveren priesterfeest vierde, wanneer de Bidweek begon, en zelfs wanneer The Festival of Britain een aanvang nam, bij allerhande gelegenheden vroeg men Ronald Knox. Het is belangrijk dit voor ogen te houden, omdat men anders mogelijk wat teleurgesteld wordt met deze tweehonderd preken. De gelovigen zijn bij zulke gelegenheden niet ingesteld, noch gesteld op een gedegen stuk dogmatiek; het is dan ook begrijpelijk dat deze preken niet bepaald een prachtige uiteenzetting vormen van de jongste theologie. Dat Knox voornamelijk gelegenheidspredikant was, is hiervan echter niet de enige verklaring. Ook wanneer hij een serie preken houden mag voor een zelfde gehoor, is Knox nooit briljant om de diep theologische inhoud van zijn preken. Wel treedt nu en dan naar voren hoe hij een diepe kijk had op de leer der Kerk (een goed voorbeeld is hetgeen hij zegt over de Ten-hemel-opneming van Maria, II, 452), maar hij heeft niet de pretentie een theoloog te zijn. Hij was helder en scherp in zijn denken, maar hij werd te vroeg geboren om zich serieus te bezinnen op de tekorten van de traditionele theologie. Bovendien had hij, de ex-dominee, zijn handen vol aan zijn eerste taak en grootste verlangen: het geloof te verkondigen, en dit niet alleen aan buitenstaanders, maar ook, misschien zelfs voornamelijk, aan eigen geloofsgenoten. Dat hij hierbij, als bekeerling, sterk de klemtoon legt op wat hem persoonlijk de kostbaarste parel was: de Eucharistie, Maria, de Kerk, spreekt vanzelf; dat hij herhaaldelijk er op uit is om te laten zien hoe schitterend de parel is, en zich daarbij niet erg bekreunt om te verklaren waarom hij zo schittert, is ook begrijpelijk. Hem treft en kwetst steeds de zelfvoldaanheid van de verwende cradle-catholics, de katholieken-van-huis-uit, die met parels omgaan en spelen alsof ze stukjes glas zijn. Hieruit laat zich gemakkelijk afleiden dat Ronald Knox, nog minder dan dit reeds het geval is met de priesters in Engeland, rhetorisch is, of terugvalt op een uitgesproken preekstijl. We zeiden reeds dat hij zijn preken voorlas: men kent immers het geloof niet of onvoldoende, en hij weet het zijn opdracht om bijgevolg het geloof te leren. Knox is docent, meer dan predikant: a teacher more than a preacher. De leer kan Knox nooit buiten het verband met de H. Schrift zien. Nemen wij zijn preken als één groep, dan bevatten deze een soort rondtocht door de | |
[pagina 676]
| |
gehele Bijbel; hedendaagse situaties roepen spontaan een parallel op in de geschiedenis van het Joodse volk zoals ons dit in het Oude Testament wordt meegedeeld; moderne problemen ziet hij onmiddellijk als oude kwesties waar de Jood vóór en tijdens Christus' leven mee worstelde. Met de leer geeft Knox dan ook de lezer een grotere en vooral diepere kennis van de gehele Bijbel. Misschien dat wij hierin nog iets ontdekken van de ex-dominee: we kunnen dan alleen maar dankbaar zijn dat Knox zijn training kreeg als dominee, en we zouden wensen dat de priesters vandaag even vertrouwd waren met Oude en Nieuwe Testament als deze zoon van de Anglikaanse bisschop van Manchester. We zouden verwachten dat Knox bijgevolg de homilie met groot succes hanteerde, juist omdat hij de Bijbel door en door kende. Toch blijft de homilie schaars in deze verzameling preken, en de reden hiervan is opnieuw dat Knox geen pastoor of kapelaan was, maar steeds gelegenheidspredikant: en voor een zondagspreekje of homilie vraagt men niet een ander. Des te opmerkelijker is dat Knox' preken wel echte pastoraal-preken zijn, en pastoraal-preken van het beste soort. Father Caraman geeft het eerste deel de titel: Pastoral Sermons; dit is erg juist, maar de preken in het tweede deel zijn niet minder pastoraal. We behoeven hier niet het verschil tussen moraal en pastoraal te verduidelijken, noch het verschil aan te geven tussen moraal-preken en pastoraal-preken. Het is voldoende dat men zich realiseert dat de moraal gericht is op het gedrag van de christenen en dat pastoraal terugslaat op de priester als herder, om te begrijpen dat de beroemde, veel gezochte predikant nooit zijn priester-zijn anders beleven kon dan als een herder-zijn: en de gehele wereld was zijn parochie. Het kan dan al waar zijn dat hij zijn schapen niet bij naam kende wanneer hij in een vreemde kerk optrad, of nog meer, wanneer hij het ongeziene gehoor van de B.B.C. toesprak: maar hij kende ze maar al te goed. Zijn preken bevatten een accurate, diepgaande beschrijving van zijn medemens in het verheidenste Engeland, een land van increasing security and diminishing freedom (II, 277). Hij kent zijn medemens, rijk en arm, geletterd en ongeletterd, beschaafd en hyperbeschaafd, met al zijn verlangens, noden en behoeften, met al zijn oppervlakkigheid waardoor hij blij is met lege doppen en niet eens merkt dat hij met lege handen rondloopt. Onmiddellijk moeten we er hier de aandacht op vestigen dat de scherpe satyricus die Knox was, nooit en nergens in deze preken aan het woord is, of zelfs maar om de hoek komt kijken. Hier is hij de herder, en de herder, hoe doordringend zijn blik ook moge zijn, blijft geduldig en mild. Waarschijnlijk is deze mildheid mede de vrucht van het vele leed dat Knox, niet het minst na zijn bekering, heeft doorstaan: een goede mens van veel verdriet kan niet hard, bitter of zuur zijn tegenover zijn medemens. Een enkele keer is hij sarcastisch, maar dan is hij dit tegenover zijn geloofsgenoten, die zich wat laatdunkend uitlaten over een vorig geslacht: maar zelfs in zijn sarcasme blijft hij mild en voorzichtig als de dokter die heel even een wonde aanraakt maar geen pijn wil doen. ‘Their spirit of faith: on how vast a scale they went about it, considering what our numbers were! And we are so prudent in these matters, such realists. How clearly they saw sin for what it is, how instinctively they resented the dishonour done to religion! And we are so broadminded, so ready to make allowances.... And prayer, how it conditioned their outlook, those old-fashioned Catholics of yesterday! To be sure the tempo of their lives was more leisurely than ours.... We have no time to read those long books, listen to those long speeches; must | |
[pagina 677]
| |
we perhaps add, to say those long prayers?.... Am I wrong in thinking that the gracious habit of dropping into a church on your way home from work is growing rarer, in these days when five Hail Mary's may cost you your seat on the bus?’ (II, 366). Deze pastorale priester is ook mild in de zin dat hij met veel geduld te luisteren weet naar de moeilijkheden van anderen, en dan nimmer met regel, wet of artikel voor de dag komt, die als zorgvuldig bewaarde troefkaart triomfantelijk op tafel wordt gelegd en daarmede de zaak voor eens en altijd uitmaakt. Knox onderscheidt, hij nuanceert, hij ziet nog wat licht in dikke duisternis; anders gezegd, hij troost, bemoedigt, en kat van achter een onwrikbare wet of niet te ontlopen gebod het gelaat naar voren komen van God zelf, Die dé goede herder is. Niet dat hij er ook maar aan zou denken om geloof of zeden te verwateren: soms is het moeilijk aan te nemen dat het juk van Christus zoet is; voor sommigen zijn de tien geboden als een molensteen om de hals. Maar nooit kan hij nalaten te wijzen op Gods onbegrijpelijke zorg voor de mens, voor ieder mens, een zeer geliefd thema bij Knox. In zijn menselijkheid en mildheid trekt Knox onmiddellijk de conclusie, voor anderen, maar op de eerste plaats voor zich zelf: als de Vader in de hemel zo goed voor ons is, dan moeten wij goed voor elkaar zijn, niet alleen voor medekatholieken. Elders komt hij te spreken over Rusland, over coëxistentie e.d. en waarschuwt zijn gehoor de miljoenen achter het ijzeren gordijn niet te beschouwen als een ander ras, die nog wel dezelfde lucht inademen, maar verder voor ons niets betekenen. We moeten oppassen dat, wanneer we menen een vijand te haten, wij niet een broeder haten zonder het zelf te beseffen. Het zal niemand verwonderen dat waar Knox zo mild is jegens de medemens, hij dit op een bijzondere wijze is jegens zijn zwakke of domme of uiterst zwakke broeder of zuster in de Heer. Om wille van hen zal hij, als Paulus, het vlees dat aan afgoden geofferd is niet aanraken. Nergens doet zich gebrek aan eenvoud van hart en nederigheid van geest zo funest gelden als juist op dit terrein van omgang met eigen broeders en zusters in Christus. Niemand zal er dan ook versteld van staan dat Knox met voorkeur op het aambeeld slaat van diepe nederigheid en bescheidenheid; en we vergissen ons niet wanneer wij iets van dodelijke ernst en zeer strenge vermaning beluisteren als hij hierover spreekt. En wie de preken, dank zij deze uitgave, vandaag rustig op zich laat inwerken, neemt dit vermaan ter harte, niet alleen omdat hij deze goed gebruiken kan, maar omdat hij ervaart dat hier een mens spreekt die recht van spreken heeft, die in praktijk brengt wat hij preekt, die ons geen hogere volmaaktheid voorhoudt dan hij zelf beoefent. Dit is een merkteken van eerlijkheid, en het schenkt ons vertrouwen in de herder. In deze zin vormen deze preken een soort geestelijke biografie van Knox: de uitwendige daden worden daarin weliswaar niet vermeld, maar zijn eigen diepste verborgen leven komt helder naar voren. We leren Knox opnieuw kennen als een door en door goede mens, met een grote liefde voor zijn medemens, onverschillig of hij nu Engelsman is of Rus, katholiek, anglikaan of heiden; met een grote liefde voor zijn land en zijn geschiedenis, een grote liefde voor de Kerk die zoveel vreemde schutters onder haar kinderen telt, een grote liefde ook voor de heiligen, gecanoniseerd of niet, en ook een grote liefde voor een vorig geslacht, met al zijn beperktheden. We ontmoeten in Knox ook weer de zeer nederige mens, die het leven vergelijken kan met verstoppertje spelen met de Hemelse Vader (I, 359), die op zoek is naar de wetenschap der | |
[pagina 678]
| |
heiligen, het vinden van God. En zelfs komen we de humorist die Knox was weer tegen; zelfs in zijn ernstigste preken loert de glimlach om de hoek, zoals wanneer hij het verschil duidelijk maakt tussen rekenen hier en rekenen in de hemel, waar 5 + 5 = 10 en 2 + 2 = 4, maar 1 + 0 = 0 is, (dit naar aanleiding van de parabel der talenten) of wanneer hij naar aanleiding van het ‘uw woord zij, ja ja, neen neen’ constateert dat dit gauwer gezegd is dan gedaan. ‘We Englishmen always say we tell the truth; but, you know, that's the worst lie of the lot. There's the propaganda instinct in all of us, whatever our nationality.... All men are liars - I'm afraid that's still true; and the women -, well, you know, I think they do their share of it, too. Only we men lie mostly from selfishness, and women mostly from unselfishness, so they have the better of us there’ (I, 54).
Er is in deze preken steeds een grote helderheid van betoog, een weldoende rust in betoogtrant, steeds een sprekende vergelijking, het markante beeld ter illustratie, het juiste woord. Wanneer we er voor terugschrikken het chliché te gebruiken ‘zodat de preken ook als literatuur van grote waarde zijn’, is dat omdat voor Knox een dergelijk oordeel een soort vonnis zou zijn: alsof zijn preken beschouwd konden worden als literatuur! Zodra men zijn gesproken woord, dat het woord Gods is, als literatuur gaat beschouwen, houdt het op preek te zijn. Wij willen daarom het woord literatuur vermijden, en enkel spreken van de schone vorm waarin hij zijn priesterwoord kleedt. Als vanzelf dringt zich hier een vergelijking op met Newman. Men zij echter voorzichtig. Ronald Knox mist het monumentale van Newman. De preken van Newman zijn wat opzet, onderwerp en uitwerking betreft, van geheel andere allure, en bijgevolg ook van geheel ander formaat dan die van Knox. Men vergelijke een Michel Angelo niet te gauw met de bescheiden kunstenaar die prachtige beeldjes uit hout snijdt. Bij Newman treffen we de geweldige visie, zowel de ruimte in als de diepte in van het menselijke, terwijl er voor hem vaak ook geen grenzen zijn van tijd; Knox kan met geen mogelijkheid de drie dimensies op soortgelijke wijze hanteren: zijn blik reikt niet zo ver. Newman ziet en denkt in termen van het mensdom, van God als Schepper en Heer, van de Kerk als alle plaats en tijd omvattend, enz.; Knox ziet déze mens, nu, met zijn moeilijkheden en zijn teleurstellingen; hij ziet God als de goede Vader in de hemel Die zich vaak verborgen houdt, en dan blijkt het verstoppertje spelen; hij ziet de Kerk als een veilige schaapstal, als een goede moeder, die haar kinderen begrijpt, uiterst geduldig met hen is, enz. Waar Newman en Knox naast elkaar staan, is in hun beider afschuw van woorden, termen, noties die de werkelijkheid verhullen, of, mogelijk nog vaker, de plaats van de werkelijkheid innemen. Beiden gebruiken het woord om de waarheid en de werkelijkheid te onthullen, en zo helder mogelijk voor ogen te stellen. Beiden beogen in hun preken enkel dit: door te stoten tot de realiteit, en al het notionele uit onze verhouding met God en medemens radicaal op te ruimen. Newman's lijfspreuk: ex umbris in veritatem, vanuit de schaduwen de waarheid in, geldt ook van Knox. Daarom zoekt hij steeds naar het juiste beeld, de passende illustratie, en hij slaagt hierin zo goed, dat iedere bladzijde, iedere alinea ons pakt door het onverwachte en het verrassende. Zijn rijk literair talent komt hem natuurlijk uitstekend van pas wanneer hij een diepe, moeilijke waarheid in een korte, kernachtige zin moet uitdrukken; dat deze speelse mens een verantwoord spelen met woorden als tweede natuur is, is te begrijpen. Hij gaat nim- | |
[pagina 679]
| |
mer over de schreef, nooit is daar effectbejag, en nimmer laat hij zich verleiden om niets te zeggen op een aardige manier. De vooravond van de reformatie in Engeland beschrijft hij als een tijd van onrust en gisting: ‘there were only a few people who kept their heads, and those few who kept their heads lost their heads, like St. Thomas More’ (II, 115). Wanneer hij een vergelijking trekt tussen deze generatie en zijn grootvaders uit het midden der vorige eeuw, vat hij de godsdienstige verschillen samen in een: ‘they lived by a creed; we only live by a code’ (II, 309). Wanneer hij constateert hoe de visser die Petrus was, door de Heer tot een herder werd gemaakt (weid mijn lammeren, weid mijn schapen), concludeert hij dat de wereld voor Christus gewonnen moet worden by hook or by crook: de hook van de visser en de crook van de herder. Zulke woordspelingen, beelden, vergelijkingen enz. vinden we in al zijn preken.
Het zal geen verwondering wekken indien wij deze preken een blijvende waarde toekennen, daarin een blijvend bezit zien van de Kerk, rijk aan geestelijk inzicht en praktische leiding. Mogelijk dat dit enigszins bevreemdend klinkt, omdat we zo juist zeiden dat Knox te zeer tijd- en plaats-gebonden is dan dat hij ook in de toekomst de mensen zal blijven aanspreken? Het antwoord is erg simpel: Knox spreekt altijd de mens toe in zijn preken en de mens verandert niet in zijn diepste wezen. Knox' preken zijn even actueel als zij tijdloos zijn: modern, en naar de inhoud erg ouderwets tegelijkertijd.
Onder de berg papieren die na zijn dood gevonden werden, bevond zich ook de opdracht van een boek over apologetica, dat hij nimmer voltooide, ja zelfs nauwelijks behoorlijk begon. De opdracht is gericht tot God. Er komt een zin in voor die een typische mengeling is van nederigheid, humor en diepe waarheid: ‘If I have written well, that is not because Hobbs, Nobbs, Noakes and Stokes unite in praising it, but because it contains that interior excellence which is some strange refraction of your own perfect beauty....’. Naar onze overtuiging bevatten deze preken en toespraken inderdaad in rijke overvloed ‘that interior excellence’ die een afstraling is van Gods ‘perfect beauty’. |
|