Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |
Financiële en technische hulp aan ontwikkelingslanden
| |
Verplichtingen van de hulpverlenendeDe naties hebben de plicht elkander te helpen. Deze verplichting vloeit voort zowel uit de complementariteit van personen en groepen in de menselijke samenleving, als uit het principe van de bestemming der aardse goederen: ‘Dans le monde, tout est pour l'homme et destiné à | |
[pagina 528]
| |
son usage, ce qui entraîne pour chacun le droit de pouvoir jouir des richesses de la nature. Toute appropriation, dès qu'elle devient exclusive et ne reste pas au service du grand nombre, apparaît comme contraire à l'intention du Créateur. Cette doctrine a été rappelée par Pie XII dans son radio-message pour le 50-ème anniversaire de Rerum Novarum’Ga naar voetnoot1). De betreffende uitspraak van Pius XII op 1 juni 1941 luidde: ‘Ieder mens, als redelijk wezen, heeft (....) van nature het fundamentele recht om van de stoffelijke goederen der aarde gebruik te maken, terwijl het aan de menselijke wil en aan de rechtsvormen van de volken wordt overgelaten om de daadwerkelijke verwezenlijking hiervan nader te regelen’Ga naar voetnoot2). Het strookt dus niet met de natuurlijke orde, dat 2/3 der mensheid zich moet tevreden stellen met 1/6 van het wereldinkomen. Dit is een wantoestand die jaarlijks nog verslechtert: in het jaar 2000 zullen de ‘beati possidentes’ nog slechts 1/5 van de wereldbevolking omvatten. Een gezonde volkerengemeenschap kan een dergelijke toestand niet tolereren. Het bewustzijn van een sociale rechtvaardigheid op wereldschaal, samen met de toenemende mogelijkheden van hulpverlening, scheppen nieuwe internationale verplichtingen, die niet in de eerste plaats voortvloeien uit contractuele verbintenissen, maar vóór en buiten deze ‘legale’ overeenkomsten bestaanGa naar voetnoot3). Men kan spreken van een drievoudige verplichting welke rust op de welgestelde landen: 1. betaalde hulp, 2. gratis verleende hulp, 3. internationale samenwerking. | |
1. Betaalde hulpOm alle misverstand te voorkomen, mogen we niet vergeten dat men pas sinds enkele jaren gewoon van ‘hulpverlening’ is gaan spreken, waar het gaat over de economische betrekkingen tussen rijke en arme landen. Vroegere generaties waren oprechter. Toen Leopold II Kongo aan België gaf, bedoelde hij daarmee België een geschenk te geven, een dienst te bewijzen. Toen België na de Tweede Wereldoorlog het voogdijschap over Roeanda-Oeroendi opeiste, beschouwde het dit als een herstelbetaling voor de door de oorlog geleden schade. In een kritiek op het werk La Belgique et l'aide économique aux pays sous-développés, dat vorig jaar gepubliceerd werd door het Koninklijk Instituut voor Internationale Betrekkingen, heeft P. Ruys S.J. de huidige hypochrisie aan de kaak gesteld: ‘Pour des raisons d'intérêt et d'une certaine poli- | |
[pagina 529]
| |
tique, nous avons, comme bien d'autres pays, baptisé d'“aide” des opérations commerciales, industrielles et financières en pays étrangers qu'avant guerre il ne serait venu à l'idée de personne de considérer comme telles. En fait, ce que la Belgique a fait dans ses territoires d'outre-mer, à l'exception de quelques facilités financières accordées au Ruanda-Urundi, mérite à peine d'être désigné sous le terme d'aide’Ga naar voetnoot4). Hulpverlening bevat steeds een element van edelmoedigheid, onbaatzuchtigheid, idealisme, maar sluit daarom niet per se een zekere vergoeding uit, zolang die in een redelijke verhouding blijft tot de reële kosten van de bewezen diensten. In die zin sprak M. Corillon, de voorzitter van de Kamer van Koophandel in Leopoldstad, op de vooravond van de Economische Rondetafelconferentie in april-mei 1960: ‘Moyennant une certaine rémunération de nos capitaux et de nos techniciens au Congo, nous offrons, en contrepartie, d'augmenter le revenu national de ce pays, ou encore, de lui rendre des services plus difficilement valorisables’. Maar dit alles blijft nog in het vage. We gaan er concreter op in. Investeringen in de overzeese gebieden kunnen beschouwd worden als een geremunereerde, doch authentieke vorm van hulpverlening zolang de rentevoet en de terugbetalingstermijnen niet merkelijk verschillen van wat in het eigen land gebruikelijk is. De edelmoedigheid bestaat dan hierin, dat men 1. geen zwaardere voorwaarden stelt om reden van het grotere risico of van de urgentie der behoeften; 2. aan alle andere voorwaarden van commerciële, politieke of militaire aard, verzaakt; 3. desgewenst een internationale controle aanvaardt. De verplichting tot zulk een geremunereerde financiële hulpverlening heeft dezelfde grond als de verplichting tot investering welke de christelijke sociale leer binnen de nationale gemeenschap oplegt aan de gegoede burgers. Om dezelfde redenen van sociale rechtvaardigheid - op wereldschaal - hebben de welgestelde Staten de plicht, te investeren in de minder begunstigde. Deze plicht rust niet alleen op de Staat, maar ook op de particuliere burgers in zo ver zij beschouwd dienen te worden als burgers van de wereldgemeenschap en leden van de grote menselijke familie. Aangezien zij zich echter niet zelf de nodige waarborgen kunnen verzekeren, kunnen zij deze plicht niet vervullen zonder de hulp van de staat. De staat heeft dus een dubbele plicht: enerzijds dient hij rechtstreeks publieke kapitalen in de overzeese gebieden te investeren; anderzijds dient hij, eventueel door het verlenen van een publieke garantie, de privé-beleggingen aan te moedigen. Hetzelfde geldt voor de technische hulp. Normaal gesproken gaat de | |
[pagina 530]
| |
ene vorm van hulpverlening trouwens niet zonder de andere. Landen die een overvloed hebben aan technisch personeel, zijn verplicht de minder goed uitgeruste landen technisch te helpen. De betaling van de technici kan het land dat geholpen wordt ten laste worden gelegd, maar ook hier dient men eerlijk te zijn. Er zijn thans gevallen bekend van buitenlandse artsen die zich zonder speciale voorbereiding naar Kongo begeven voor een termijn van nauwelijks drie maanden, die daarvoor een vergoeding vragen van 100.000 B.Fr. per maand, plus een reis door het Nationaal Park, en die dan nog weigeren 's nachts op te staan voor dringende gevallen. Een dergelijke technische bijstand is meer een exploitatie van de ellende dan een hulp. De staat heeft de plicht tot technische geremunereerde bijstand in deze zin, dat hij het zijn onderhorigen mogelijk en gemakkelijk moet maken zich als technici in dienst te stellen van de overzeese gebieden. Voelt een particulier zich aangetrokken tot zulk een professionele dienst, dan is hij verplicht die op zich te nemen. En zij die zich daar niet bijzonder toe aangetrokken voelen, hebben ten minste de plicht, deze roeping bij anderen - b.v. hun naastbestaanden - te eerbiedigen. | |
2. Gratis verleende hulpDe geremunereerde hulpverlening aan de ontwikkelingslanden is ongetwijfeld nuttig en nodig. Maar ze is te kostbaar om op een voldoende grote schaal te worden toegepast. Als men zich tot deze vorm van bijstand beperkt, wordt de kloof tussen de rijke en de arme landen niet alleen nooit gedempt, maar integendeel steeds breder. De ontwikkelde landen hebben de plicht om de arme landen ook gratis steun te verlenen, om hun gewoon steun te ‘geven’, in de zin van wat men de jongste tijd gaat noemen een ‘économie de don’, een ‘gifteconomie’. Deze wijze van hulp is onontbeerlijk om sociale investeringen (openbare gezondheid, onderwijs, enz.) en infrastructuren (wegen, bruggen, havens, dammen, enz.) te financieren. In dergelijke investeringen kosten de kapitalen en technici lange tijd veel meer dan wat ze opbrengen. Maar een ontwikkelingsland kan ze niet missen. Wat het niet kan betalen, moet het gratis krijgen. Doch deze kosteloze bijstand is een heel delicate onderneming. Ze vereist een zo volmaakt onbaatzuchtige edelmoedigheid, dat zelfs economisten als een André Piettre ze niet mogelijk achten buiten een christelijke caritas op wereldschaal: ‘Les circonstances nous acculent à un dilemme auquel nous ne pouvons plus échapper: ou les remèdes seront chrétiens, ou ils ne seront pas. En prononçant ces mots (si singulier qu'il puisse paraître) nous ne parlons pas en chrétien, mais en éco- | |
[pagina 531]
| |
nomiste, en spécialiste d'une science que se veut objective. Car c'est aujourd'hui un fait: hors la charité, et la charité organisée, il n'y a pas, il n'y a plus de solution’Ga naar voetnoot5). Zonder een authentieke edelmoedigheid blijft de gift ontoereikend, ontaardt ze in een ‘pseudo-gave’, en riskeert gewoon een dekmantel te worden voor het meest baatzuchtige imperialisme. Van de andere kant wekt de gift bij degene die geholpen wordt, heel begrijpelijke psychologische reacties van wantrouwen of frustratie. Wantrouwen, want waarom wil dit land ons gratis helpen, welke geheime bedoelingen gaan hier schuil, en loopt onze politieke, economische en culturele onafhankelijkheid geen gevaar? Frustratie ook, want het is vernederend als een aalmoes te moeten krijgen datgene waar men recht op heeft. Mamadou Dia, de huidige Eerste-Minister van Senegal, heeft deze problemen bestudeerd van uit het Afrikaanse standpunt: ‘Sous les cendres du colonialisme, survivant à ce dernier avec une vigueur renouvelée, l'impérialisme capitaliste subit une métamorphose qu'il est illusoire de confondre avec un processus de désagrégation (....) Le “rush” impressionnant auquel nous assistons sur le continent africain et dont tout porte à croire qu'il ira en s'amplifiant, est le signe évident d'une politique qui, changeant de méthode, s'efforce d'édifier une stratégie de défence. Puisque le réalisme consiste à saisir le sens de l'histoire, voici tout simplement qu'à l'ère des hégémonies politiques se substitue l'époque, semble-t-il, du “satellisme économique”’Ga naar voetnoot6). Welnu, een heersende economie die de kosteloze hulpverlening ziet in het perspectief van een defensiestrategie, huldigt fataal een ‘mercantilistische’ opvatting van de belangeloosheid. In dat geval heeft men slechts met een ‘pseudogave’ te doen, of met wat François Perroux genoemd heeft een ‘don à la clientèle’, waarbij men geeft om te krijgen, om invloed, sympathie of allianties af te kopen. Zowel Perroux als Dia onderscheiden in de authentieke gratuïte hulp drie elementen: 1. de erkenning van een sociale finaliteit: de dienst aan de andere; 2. een werkelijk verlangen om gratis te geven; 3. het erkennen van staatswege van de gewetensplicht om te geven, uit menselijke solidariteit. Aangezien de gift ieder winstbejag uitsluit, is ze volgens Dia onverenigbaar met het kapitalistisch systeem. Daarmee verwerpt hij echter niet radicaal iedere vorm van geïnteresseerde kosteloze hulpverlening: ‘Nous n'oublierons pas que la négativité n'a jamais engendré une doctrine de l'action pratique, ni aidé, à aucun moment, à édifier une économie de bien-être. Le réalisme de la stratégie des économies dominantes | |
[pagina 532]
| |
traditionnelles ne doit-il pas susciter, de la part des élites africaines, rendus à une conception lucide de leurs responsabilités, un réalisme à la mesure du premier?’Ga naar voetnoot7). Hij affirmeert zelfs met klem dat deze ‘pseudogaven’ van kapitaal belang zijn, ‘et il serait stupide de les rejeter au nom d'un sectarisme d'école’. Immers, zegt hij - en dit argument is bijzonder belangrijk - in deze nieuwe oriëntering van het kapitalisme merken wij ‘de nouveaux procédés d'aménagement des économies contemporaines, sous la poussée de l'évolution historique, en même temps que des éléments faisant appel à des mobiles humains qui méritent d'être cultivés’Ga naar voetnoot8). Voorlopig, besluit hij, moet men zich dus bij deze stand van zaken neerleggen, maar dit slechts op voorwaarde dat er geen sprake meer zij van unilaterale giften. In een kapitalistisch systeem kan de ‘gift-economie’ slechts gerealiseerd worden als ze de kaders van een angstvallig over haar eigen prerogatieven en particularistische belangen wakende nationale economie doorbreekt. De rijke landen dienen hier te handelen in gemeenschappelijk overleg. Zij dienen een gemeenschappelijk plan uit te werken, zodat hun gezamenlijke hulp zo georganiseerd wordt, dat zij door het gratis uitvoeren van complementaire uitrustingsgoederen elkaar aanvullen. De financiering hiervan moet verzekerd worden door een gemeenschappelijk fonds. De kapitalen daarvoor kunnen verkregen worden door een vermindering van de militaire uitgavenGa naar voetnoot9). Aldus blijkt, hoe uit de plicht tot hulpverlening de plicht voortvloeit tot internationale en multilaterale samenwerking. Van christelijk standpunt heeft Pius XII reeds laten horen dat de gratis verleende hulp nog slechts een ‘edele krachtsinspanning’ is, die nog ver verwijderd blijft van de ‘normale stand van zaken’: ‘Wat er.... aan economische betrekkingen tussen de volken bestaat, is dikwijls niet meer, om nauwkeurig te spreken, een wederzijdse ruil, welks eb en vloed overal welvaart zou brengen, maar veeleer een toevloed van goederen, die, door de christelijke caritas of door een meer of minder belangeloze welwillendheid in beweging gezet, eenzijdig naar de behoeftige volkeren gaat. Niettegenstaande deze edele krachtsinspanningen zijn wij dus nog ver verwijderd van een normale toestand’Ga naar voetnoot10). Als men de ruileconomie vervangt door een ‘gift-economie’, dan kan dit slechts voorlopig zijn. Normaal gesproken is er in de economie geen eerbied voor de persoonlijkheid en de vrijheid van alle partners tenzij door ruil | |
[pagina 533]
| |
tegen rechtvaardige prijzen. De Paus en de meest gezaghebbende commentatoren onderstrepen, dat hulp vaak nodig is alleen maar omdat de rechtvaardigheid ontbreekt in de handelsruil, vooral in de prijzen welke het rijke land betaalt voor de door het arme land geproduceerde grondstoffenGa naar voetnoot11). Hoe paradoxaal het ook lijke, de hoogste caritas bestaat niet altijd in het geven. De eerste plicht van de sociale caritas is te zorgen dat rechtvaardigheid heerst, dat ieder datgene bezit waarop hij recht heeft. Dit herstel van de rechtvaardigheid in de internationale betrekkingen is echter niet mogelijk tenzij door een nieuwe internationale samenwerking. Alleen op deze wijze kan men zowel kwalitatief als kwantitatief voldoen aan de eisen welke de hulp aan de ontwikkelingslanden stelt. | |
3. Internationale samenwerkingIn de eerste plaats zou deze internationale samenwerking met zich meebrengen een soort progressieve belasting, die in alle ontwikkelde landen zou geheven worden op het inkomen, rekening houdend met het levensniveau en het nationaal inkomen van het betalende land en met de reële behoeften van de landen waaraan deze gelden besteed worden. Op dit ogenblik is de hebzucht van de bezittende landen zo groot, dat hun financiële hulp slechts 1/10 van de kapitaalbehoeften der ontwikkelingslanden dekt. Een internationale belasting zou bovendien vanzelf tot gevolg hebben dat de financiële hulp multilateraal wordt en onder de controle staat van de Verenigde Naties, waardoor de misbruiken van de bilaterale hulp makkelijk vermeden worden. De voorwaarden van heffing en verdeling van deze kapitalen worden dezelfde voor alle belastingplichtige en voor alle behoeftige landen. Aldus verliest het economisch imperialisme zijn decisieve invloed, de landen die hulp nodig hebben staan immers niet meer voor de onmogelijke keuze: arm blijven of satelliet wordenGa naar voetnoot12). Op gelijke wijze dient ook de technische hulp georganiseerd te worden op wereldschaal. Technici zijn even onontbeerlijk als kapitalen. Daarom wordt de idee naar voren gebracht van een ‘internationale | |
[pagina 534]
| |
burgerdienst voor technische bijstand’. Aangezien deze technici echter steeds vrijwilligers moeten blijven, kan men de landen niet taxeren zoals voor de kapitalen. Maar men zou de ontwikkelde landen kunnen verplichten om diegenen van hun onderhorigen die dienst willen nemen als technici van de U.N.O., van hun militieplicht te ontslaan. Deze technici dienen overigens helemaal gedemilitariseerd te worden en slechts door bemiddeling van de U.N.O. ter beschikking van het ontwikkelingsland gesteld te worden. Zij moeten er zich toe verplichten voor een langere termijn in dienst te blijven. Voor zijn verkiezing heeft Kennedy zich reeds bereid verklaard de diensttijd tot drie jaren uit te breiden. Dit zou reeds een zekere vertrouwdheid mogelijk maken en men mag misschien de stille hoop koesteren dat tegen die tijd de technicus zich aan zijn nieuw werkterrein zal gehecht hebben en er langer blijven. De technische hulpverlening neemt daarnaast in de laatste tijd ook de vorm aan van een ‘intellectuele bijstand’. Die bestaat hoofdzakelijk in: 1. het verlenen van beurzen aan overzeese studenten, het verlenen van allerhande faciliteiten om hun de toegang tot de universiteiten of hun praktische opleiding te vergemakkelijken; 2. het organiseren van een versnelde praktische opleiding voor niet-gestudeerden van meer gevorderde leeftijd die zich professioneel willen bekwamen; 3. de oprichting of de ontwikkeling van centra voor gespecialiseerd wetenschappelijk onderzoek, waar eigen en buitenlandse geleerden kunnen gevormd worden (in België spreekt men b.v. van de omvorming van het Instituut voor Tropische Geneeskunde e.a.). Steeds echter zal ook deze intellectuele hulpverlening in gemeenschappelijk overleg tussen alle partners moeten georganiseerd worden. De internationale samenwerking omvat in de derde plaats de verplichting om de rechtsorde in de internationale betrekkingen te herstellen. Van de hulpverlening overgaan naar de samenwerking betekent dat men werk verschaft in plaats van materiële hulp. Twee soorten van maatregelen dienen getroffen te worden op het internationale plan, waarvoor ook weer een samenwerking van alle landen nodig is: 1. een rechtvaardige en vaste prijs dient betaald te worden voor de grondstoffen welke door de ontwikkelingslanden geleverd worden; 2. de ontwikkelingslanden moeten ook in staat gesteld worden om afgewerkte goederen uit te voeren. M.a.w. de ontwikkelingslanden moeten in staat gesteld worden, te concurreren met de geïndustrialiseerde landen. Het doel van de samenwerking moet zijn, de hulp overbodig te maken. Alleen in dit geval zijn de naties die de internationale gemeenschap vormen, voldoende aan elkaar gelijk om ook alle werkelijk vrij te zijn. Daarmee hebben we, heel in het algemeen, de verplichtingen aange- | |
[pagina 535]
| |
duid van de rijke landen in de schoot van de volkerengemeenschap. Uit deze verplichtingen vloeien, voor de behoeftige landen, rechten voort. Maar als ze rechten hebben, hebben ze ook plichten. We herhalen dan onze vraag: kunnen de landen die de ontwikkelingslanden te hulp komen, ook voorwaarden stellen en garanties eisen? En welke? Het antwoord is eenvoudig. Indien alle naties de plicht hebben om samen te werken, dan zijn ook de ontwikkelingslanden aan deze algemene verplichting onderworpen, zij het op enigszins andere manier. Van hen wordt gevraagd, dat zij alles zouden doen wat in hun macht is, om de bijstand die hun van rechtswege gegeven wordt, ook zijn volle vrucht te doen dragen. | |
De verplichtingen van het ontwikkelingslandIn een ‘gift-economie’, zegt M. Dia, mag de gift nooit zo onbaatzuchtig zijn, dat ze louter weldadigheid zou worden. Zelfs de gratis verleende bijstand moet steeds rekening houden met het economisch rendement. Het algemeen welzijn eist inderdaad dat de bijstand de al te grote ongelijkheden tussen de volkeren daadwerkelijk helpt effenen. Het land dat hulp geniet, heeft de plicht om te voldoen aan sommige voorwaarden van efficiëntie. In de rede die hij uitsprak bij zijn eedaflegging op 27 juni 1960, heeft President Kasavubu enkele van deze voorwaarden in herinnering gebracht: een bevoegde regering; een eerlijke administratie, die het geld gebruikt waarvoor het bestemd is; een evenwichtig budget; gezonde openbare financiën en een stevige munt; eerbied voor de internationale overeenkomsten; beveiliging van personen en goederen. Voor dit laatste punt zal het nodig zijn een internationaal statuut voor de technici en een internationaal charter voor de investeringen uit te werken. Maar dit is nog niet alles. Dergelijke voorwaarden kunnen niet wettig opgelegd worden door een bepaald land aan een ander. Aangezien de hulpverlening een plicht is voor de welgestelde landen en een recht voor de andere, hebben we hier helemaal niet te doen met een zaak van vraag en aanbod, waarover kan gemarchandeerd worden en waarbij door de rijke partner willekeurige voorwaarden kunnen gesteld worden. De rijke landen moeten goedvinden, dat de behoeftige landen hun hulp opeisen als een recht, en er zich niet over ergeren als hun dan ook nog dankbaarheid ontzegd wordt. De westerse mentaliteit, die traditioneel heel anders opgevoed is, zal het moeilijk hebben om zo te gaan denken. Als een land dan niet het recht heeft om zelf op legitieme wijze de voorwaarden voor zijn hulpverlening vast te leggen, wie heeft dit recht | |
[pagina 536]
| |
dan wel? Aangezien het steunt op het algemeen welzijn van de wereldgemeenschap, moet het uitgeoefend worden door de organisatie die in deze gemeenschap speciaal voor dit algemeen welzijn instaat, de Organisatie van de Verenigde Naties. En dit is belangrijk: men moet inzien en aanvaarden dat legitieme voorwaarden uitsluitend door de U.N.O. kunnen opgelegd worden, en dat niemand rekenschap hoeft te geven van de wijze waarop aan deze voorwaarden voldaan wordt, tenzij aan de U.N.O. De voorwaarden gaan vaak gepaard met garanties. De praktijk van de internationale betrekkingen kent verschillende vormen van garanties: ofwel stelt een derde macht zich borg voor de overeenkomsten tussen twee andere partners; ofwel eist het helpende land een deel op van het territorium van het arme land, als een onderpand; ofwel wordt beslag gelegd op een deel van de inkomsten. Na wat voorafgaat, moeten we echter stellen: alleen waarborgen van efficiëntie mogen gevraagd worden en uitsluitend door de U.N.O. De U.N.O. kan b.v. eisen dat de geïnvesteerde kapitalen op de juiste wijze aangewend en afgelost worden overeenkomstig een programma dat opgesteld wordt door de regering van het land dat geholpen wordt in samenwerking met internationale deskundigen. Alleen de U.N.O. kan b.v. eisen dat werkelijk neutrale ‘blauwhelmen’ de fysieke en juridische veiligheid der technici en goederen zouden verzekeren. Iedere voorwaarde of garantie die direct door één land aan een ander opgelegd wordt, sluiten wij dus uit. Natuurlijk heeft het helpende land het recht van de U.N.O. te vragen dat zij haar werk naar behoren zal verrichten. En de U.N.O. van haar kant kan slechts legitieme voorwaarden en garanties van efficiëntie eisen. Politiek dient zij volkomen neutraal te blijven. Zij dient bovendien de morele en geestelijke waarden te eerbiedigen van het land dat zij wil dienen. In Azië b.v. heeft men er over geklaagd, dat de U.N.O.-technici zich aanstelden als propagandisten van het westers materialisme. Welke ook de onvolmaaktheden zijn van de U.N.O., men moet erkennen dat zonder haar de ontwikkelingslanden zich in een situatie zonder uitweg bevinden. Onze hoop blijft dan gevestigd op de versteviging van het gezag, van de efficiëntie, van de eerlijkheid ook van de Organisatie der Verenigde Naties. De kleine landen hebben hier een grote rol te spelen. En ook de landen van het Afro-Aziatische blok. Alleen dank zij een versterkte U.N.O. kunnen zij de hoop koesteren om het probleem van de financiële en technische hulp geleidelijk op te lossen en een vruchtbare internationale samenwerking te realiseren. |
|