| |
| |
| |
[1961, nummer 6]
Pater Frans De Raedemaeker
IN de vroege ochtend van 23 januari is Pater Frans de Raedemaeker in de universitaire kliniek te Leuven overleden. Hij was de stichter van Streven en gedurende eenentwintig jaar de Vlaamse hoofdredacteur ervan. Voor het cultuurleven van de katholieke Vlaamse gemeenschap zijn de verdiensten van deze stille man groter geweest dan zijn bescheidenheid liet vermoeden.
Geboren te Borgerhout (Antwerpen) op 4 september 1895, trad hij, na zijn middelbare studies op het O.L. Vrouwcollege, op achttienjarige leeftijd in de Sociëteit van Jesus. De tijd van het noviciaat bracht hij grotendeels door aan het front in de eerste wereldoorlog. Hij zou de eerste brancardier geweest zijn die het Oorlogskruis ontving. Zelf sprak hij over deze ervaringen echter weinig: het zou hem steeds blijven kenmerken, dat hij resoluut achter zich liet hetgeen voorbij was en alleen aan het actuele en het komende werkte. In 1926 werd hij priester gewijd. Gedurende zijn theologische opleiding reeds en kort daarna speelde hij een rol in de opkomende K.A.J.-beweging (o.m. in Heverlee en Antwerpen). Doch spoedig zou blijken dat hij, om reden van zijn uitgesproken intellectuele aanleg - die steeds ietwat cerebraal getint bleef - en nadien ook wegens zijn wankele gezondheid, niet zozeer op het directe apostolaat was aangewezen als op de studie, het onderwijs en de publikatie. Zijn sociale belangstelling bleef onverminderd (enkele jaren later zou ze een eerste neerslag vinden in een brochure, Van Return Novarum tot Quadragesimo Anno, 1937), doch hij trok zich in zijn kamer terug. Van daar uit zou zijn invloed steeds verder uitdijen. De etappen van deze ontwikkeling heeft hij zelf wel niet duidelijk onderscheiden; ze schijnen als het ware vanzelf op elkaar gevolgd als de natuurlijke stadia van een leven dat dynamisch meegroeide met een snel evoluerende tijd.
Als leraar aan het O.L. Vrouwcollege te Antwerpen (1927-1937), kwam hij in een toen nog hoofdzakelijk burgerlijk en Franssprekend milieu terecht. Hij heeft er geen romantische Vlaamse Beweging geleid (de Antwerpenaar die hij steeds zou blijven, was daar te nuchter voor), maar door zijn lessen en activiteiten buiten de klas maakte hij zijn leerlingen bewust van hun christelijke, Vlaamse en sociale verantwoordelijkheid. Zijn godsdienstlessen gaven hem de stof voor een boek: De Apologetiek van de Katholieke Kerk (1941). Maar vooral wilde hij zijn leerlingen tot eigen creatief en publicerend denken brengen. Hij stichtte een blad voor hen, Collegiana. Heel spoedig echter leek deze kring
| |
| |
van leerlingen hem te klein, hij breidde het tijdschrift uit tot de oud-leerlingen. In december 1931 verscheen het eerste nummer van Streven, een ‘tweemaandelijksch tijdschrift, uitgegeven door de oud-leerlingen van het Onze Lieve Vrouwcollege, Antwerpen’.
Het is hier niet de plaats om de geschiedenis van dit tijdschrift te schetsen, maar ze hangt zo nauw met het werk en de ambities, met de persoonlijkheid en de bezieling van Pater De Raedemaker samen, dat we toch even willen stilstaan bij dit begin. Het eerste nummer (van nu dertig jaar geleden) bevatte een opstel van Dr. J. Van Mierlo over Ruusbroec, een studie van P. van Woesik over ‘De jonge katholieke literatuur in Nederland’ (waarin Roeping, De Gemeenschap, Boekenschouw, Helman, Kuyle, de beide Brunings, Van Duinkerken, Wijdeveld e.a. besproken werden), een reisverhaal, een artikel over ‘Het China-Japan Conflict, een over ‘Menschenrassen’, een over Mauriac, en van de hand van Pater De Raedemaeker zelf een uitvoerige bespreking van Grondbeginselen der Logica door Prof. H.J. De Vleeschauwer. Het peil waarop dit oud-leerlingenblad zich wilde bewegen, was dus wel bijzonder hoog. De drievoudige bedoeling werd omschreven in een bericht ‘aan onze lezers’: 1. ‘Een band (te vormen) tusschen het college en al diegenen die er hunne opvoeding genoten’, zodat het zichtbaar trouw bleef aan zijn oorsprong en slechts geleidelijk tot zelfstandigheid zou komen. 2. De afgestudeerden een gelegenheid tot creatief denken en schrijven te bieden, en in het tweede nummer wordt deze bedoeling nader gemotiveerd: ‘Er wordt dikwijls, en niet ten onrechte, geklaagd over de godsdienstige en maatschappelijke onvruchtbaarheid van het middelbaar katholiek onderwijs. Op vier diploma's worden er hier te lande drie toegekend aan leerlingen die gevormd werden in katholieke middelbare scholen. Mag men zeggen dat in ons openbaar leven de katholieke geneesheren, advocaten, ingenieurs, nijveraars enz. eene plaats bekleden die overeenkomt met dit overwegend getal? Hoe komt het dat zoveelen tusschen hun rhetorica en hun veertig, vijftig jaar aan allen katholieken invloed, aan
elken leidenden rol hebben verzaakt....? Eene van (de oorzaken) is.... het gemis aan intellectueel leven en belangstelling bij de oud-studenten onzer vrije gestichten. Aan dat gemis moeten en zullen wij verhelpen. Streven moet worden het brandpunt van een nieuw, jong en sterk cultuurleven’. 3. Om de groep die het om zich heen verzamelde daarbij te helpen (‘Dienen is onze leus’) en ‘de gedachte en de werking der oud-leerlingen te orienteeren in de katholieke richting’ wilde het tijdschrift leiding geven ‘in zoovele vraagstukken die het moderne leven en de moderne wetenschap met zich brengen’. En dan volgt een stelregel
| |
| |
welke P. De Raedemaeker dierbaar zou blijven: ‘Voorzeker de groote verscheidenheid van gedachten en de talrijke nuances van meeningen die noodzakelijkerwijze heerschen onder ons, vergen in deze eene groote kieschheid en voorzichtigheid. Maar die verschillen zelf kunnen ons ten goede komen indien wij van den ouden katholieken regel niet afwijken: in necessariis unitas, in dubiis libertas, in omnibus charitas’. Hoe vaak zouden wij hem later in de redactievergaderingen deze regel horen herhalen!
Vanaf oktober 1933 wordt de Sint-Ignatius-Handelshogeschool te Antwerpen bij het tijdschrijft betrokken. Een redactieraad wordt gevormd, bestaande uit zes leken en drie Jezuïeten. Daarmee treedt Streven zelfstandig in de openbaarheid: officieel heet dit, blijkbaar na enige aarzeling, de eerste jaargang. Aanvankelijk dreigt het accent een beetje zwaar op de economische, financiële en commerciële problemen van de tijd te worden gelegd, maar geleidelijk weet de ‘redactiesecretaris’ de kring van lezers en medewerkers en de horizont van het tijdschrift opnieuw te verruimen. ‘Alle problemen die een nadenkend en intellectueel katholiek kunnen interesseren’, komen aan de orde. Zijn persoonlijke belangstelling gaat vooral naar onderwerpen van filosofie, recht en moraal. Daaraan zal hij zijn leven lang zijn voornaamste bedrijvigheid blijven wijden, in het tijdschrift en daarbuiten.
Hij wordt professor in de filosofie: van 1937 tot 1945 in Sint-Ignatius, van 1945 tot 1948 in het opleidingshuis te Drongen, van 1948 af in het filosofaat te Leuven. Streven neemt hij overal met zich mee. Ook in de oorlogsjaren zet hij zijn activiteit voort. Een tijdschrift was voor hem nooit een gelegenheid om opzichtig zelf aan het woord te komen en luidruchtig zijn onafhankelijkheid te proclameren, maar een dienst aan mensen die leiding zoeken, in de verwarring van de oorlogsjaren meer dan ooit.
Niet zodra is de oorlog voorbij (met voor hem aan het eind, in 1945, een eerste zware maagoperatie), of hij neemt deel aan nieuw belangrijk initiatief: naast P. De Clippele en P. Creighton wordt hij een van de grote promotoren van ‘De (Vlaamse) Linie’. Misschien heeft de mislukking van het plan om één groot weekblad uit te geven, voor Nederland en Vlaanderen samen, hem op het idee gebracht dat dit voor een maandblad wel mogelijk was; in ieder geval lag zulk een samenwerking met Nederland in de lijn van zijn vroegste streven. Reeds uit het allereerste nummer van zijn collegetijdschrift is hierboven zijn belangstelling voor de Nederlandse literatuur gebleken; naast andere bijdragen over het Nederlandse geestesleven in de eerste jaargangen, is het wel aardig, hier een artikel van Pater van Heugten te vermelden over ‘Het Avon- | |
| |
tuur van het Christendom’, in 1935. Met diezelfde Pater van Heugten bracht hij ten slotte in oktober 1947 de volledige fusie tussen het Vlaamse Streven (dat sinds het jaar tevoren niet meer om de twee maanden, maar om de maand verscheen) en het Nederlands Katholiek Cultureel Tijdschrift tot stand. Dat deze volledige samenwerking met Nederland er ten slotte kwam, was de vrucht van Pater De Raedemaekers continuë groei; dat ze toch nog zo laat kwam, was het gevolg van de langzaamheid, de onopzettelijkheid, het geduld van die groei.
Tot in 1953 zou hij de Vlaamse redactie blijven leiden. De uitbreiding van het tijdschrift scheen nieuw leven te geven aan zijn eigen schrijversschap. In hetzelfde jaar 1953 publiceerde hij zijn groot filosofisch werk, De Filosofie van de Voorsocratici, en in Streven volgde het ene artikel op het andere. Enkele jaren lang verzorgde hij een zeer gewaardeerde rubriek van ‘Thomistische literatuur’ (voor Sint-Thomas had hij een werkelijke verering; in de laatste jaren vatte hij een nieuwe liefde op: Plotinos; aan de dokter die hem enkele dagen voor zijn dood plagend prees voor zijn lijdzaamheid in de ziekte, antwoordde hij met een kwinkslag: ‘ik ben immers een plotinist, dan een thomist, en natuurlijk ook een evangelist’). Zijn enorme belezenheid, ook op andere gebieden van de filosofie (vooral dan het existentialisme, het marxisme en de moraal van de internationale rechtsverhoudingen) verwerkte hij in een serie met * * * ondertekende, spoedig ster-artikelen genoemde, bijdragen, welke een hoofdredacteur zich nog steeds tot voorbeeld kan stellen, en waarin hij met een hooggezind vertrouwen in de intellectuele capaciteit van zijn lezers zijn interpretatie gaf van de christelijke leer over actuele problemen in de ideeënwereld: wat denk ik als christelijk wijsgeer over ‘De Rechten van de Mens’, over ‘Mens, techniek en organisatie’, over ‘Dienstweigering’ of ‘Euthanasie’, over Sartre's Le Diable et le Bon Dieu of Camus' L'Homme Révolté, over ‘Neo-marxisme en Tolerantie’, over ‘Wetenschappelijk Humanisme’.... Er lag vaak strijdbaarheid in deze artikelen, veel ernst, maar vooral een geweldig optimisme in ‘De Toekomst van het Katholicisme’ zoals een ervan heette.
Heel lang heeft hij deze inspanning niet kunnen volhouden. In december 1953 gaf hij de leiding van Streven uit handen. Het zag er naar uit dat zijn gevorderde leeftijd en zijn gehavende gezondheid nu volledige rust zouden krijgen. Hij die uiterlijk steeds zo teruggetrokken had geleefd, scheen zich nu ook inwendig dieper terug te trekken. De jongeren onder ons hebben hem nooit anders gezien dan gehuld in een wonderlijke ingetogenheid, maar wisten ook wel dat daaronder een even wonderlijke vitaliteit bleef leven. Met dezelfde wakkere zin voor
| |
| |
de opportuniteit van een te nemen initiatief welke hem steeds geleid had, zou hij een laatste grote kans aangrijpen. Toen Pater J. Donceel, professor aan de filosofische faculteit der Jezuïeten te Leuven én aan de Fordham University te New York, twee jaar geleden het plan opperde om een nieuw, ditmaal internationaal, in het Engels gesteld, filosofisch tijdschrift te stichten, vond hij Pater De Raedemaeker, in tegenstelling tot professoren van andere Europese faculteiten, die vrij sceptisch stonden tegenover dit plan, onmiddellijk tot enthousiaste medewerking bereid. Terwijl Fordham voor Amerikaanse, Aziatische en Afrikaanse medewerking zou zorgen, nam Pater De Raedemaeker het Europese aandeel op zich. Persoonlijk nodigde hij de belangrijkste, spiritualistisch georiënteerde, filosofen uit het Westen tot directe medewerking uit. ‘Royaal’ was een van zijn geliefkoosde termen, en nu het een Amerikaanse stichting betrof, dacht hij dat hij wel eens royaal kon omspringen met de opzet van de onderneming en (hetgeen hij steeds voor Streven had gewild maar nooit had kunnen realiseren).... met de beloofde honoraria. Een jaar voor dat de Amerikaanse administratie definitief van wal kon steken, had hij nagenoeg een hele jaargang gereed liggen. In januari 11., veertien dagen voor zijn dood, kreeg hij het eerste nummer van dit International Philosophical Quarterly in handen. Zijn laatste woorden vóór zijn fatale operatie waren: ‘Dank u voor de bloemen van I.P.Q.’.
Achteraf is in dit leven een prachtige groei te onderscheiden. Met de jaren is hij meer tot zichzelf ingekeerd, met de jaren is zijn invloed ook wijder geworden. Een paradox is dit niet. Hij was een man van de geest, die uitdijt door inwendigheid. Als jonge man heeft hij deze evolutie zeker niet voorzien, de opzettelijkheid van een Streber was hem volkomen vreemd; later heeft hij de verdiensten ervan nooit aan zichzelf toegeschreven, hij was een man van een verregaande zelfvergetenheid. De groei van dit leven was de vrucht van een heel eigensoortige synthese tussen de onrust die hem van het ene initiatief naar het andere dreef, het geduld dat hem deed wachten tot een of ander ervan misschien levensvatbaar werd, en een opportunisme dat hem intuïtief deed beseffen, hoe en wanneer het gerealiseerd kon worden. Aan de grond van deze houding lag een diepe eerbied voor de beperktheden én mogelijkheden van een geestelijk leven dat actief reagerend in een geleidelijk groeiende wereld staat.
Hij was een man van eerbied. Zijn eerbied voor de waarheid maakte hem onverzadigbaar in zijn lectuur, vrijmoedig en slagvaardig in de discussie, behoedzaam in zijn publikaties. Zijn eerbied voor de waarheid
| |
| |
van anderen maakte hem door en door eerlijk en verdraagzaam. Zijn eerbied voor de mensen die hij gewoon ontmoette, waarmee hij samenwerkte of die hij moest leiden, maakte hem uitermate tactvol en vindingrijk in onverwachte attenties. Zijn vertrouwen, ook in jongere en onervaren medewerkers, was bewonderenswaardig; wie er het voorwerp van geweest is, zal dit niet gauw vergeten. Toen hij Streven aan anderen overliet, vond hij steeds excuses om uit de redactievergaderingen weg te blijven en aldus zijn opvolger discreet de vrijheid te laten om het tijdschrift eventueel anders te leiden dan hij het gedaan had. Toen hij op het einde van zijn leven overste werd van het huis in Leuven waar Jezuïeten uit de hele wereld verblijven die aan de Universiteit studeren, vervulde hij die taak met zo veel menselijke tact, dat men de indruk kreeg: deze man is op het originele idee gekomen, dat een overste iemand is die zijn onderdanen gelukkig moet maken. Hij had een speciale, spoedig populair geworden, manier om te zeggen: ‘volgens mij....’, en dan deelde hij ronduit zijn mening mee, maar steeds was hij bereid die prijs te geven voor een betere of een even goede. Alleen slinksheid, kwade trouw en domheid kon hij niet verdragen: zijn verdraagzaamheid ging niet zo ver dat hij de ‘andersdenkende’, vriend of tegenstander, het recht verleende om slecht te denken of in het geheel niet te denken. Zijn eerbied voor de waarheid en voor de mens die recht heeft op waarheid, was daar te groot voor.
Ten slotte was dit liefde, een liefde waar hij nooit over sprak. Eens heeft hij er over geschreven, in een van zijn sterartikelen, onder de titel ‘De katholieke intellectueel’. Aan het eind hiervan heeft hij enkele trekken van zijn eigen portret geschetst: ‘... Tenslotte zal de katholieke intellectueel voornamelijk twee bij uitstek christelijke deugden moeten beoefenen: de nederigheid en de charitas.... de nederigheid, die reeds een vorm is van de charitas, van de diepe, warme liefde voor de mens, voor alle mensen. Niet alleen zal hij zijn wetenschap, zijn kennis willen meedelen aan de minder ontwikkelden, maar hij zal dit doen met bescheidenheid en tact, zodat niemand wordt gekwetst of zich geschoolmeesterd voelt. En ook buiten het gebied van het intellectueel apostolaat zal hij de charitatieve behulpzaamheid beoefenen, waarbij het koude intellect door de warmte van het hart zich in een schoonmenselijke christelijke synthese zal integreren’. Er zullen over dit onderwerp wel schitterender dingen geschreven zijn, maar hier zijn ze helemaal gedekt door het leven van hem die ze schreef. Heel het werk van Pater De Raedemaeker is niet alleen een dienst geweest aan het cultuurleven van het Nederlands taalgebied, maar het was charitas. Liefde voor de mensen. Voor God.
|
|