Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 439]
| |
Is met ons, Katholieken, een oecumenisch gesprek mogelijk?
| |
Ketterij en KettersWij kennen allemaal het klassieke onderscheid tussen ketterij en ketters, tussen objectieve dwaling en subjectieve oprechtheid. De meeste protestanten geloven oprecht in de waarhied te zijn, en God eerbiedigt deze overtuiging. Ze is gegroeid uit een gesloten historische, sociale en religieuze situatie en wordt bovendien versterkt door de overgeërfde karikaturale voorstelling welke zij zich maken van de katholieke leer en | |
[pagina 440]
| |
praktijk en die mede door onze persoonlijke zonden en beperktheden in stand wordt gehouden. In zo ver zij zich in hun meest persoonlijke existentiële grondoptie totaal aan Christus geven en fundamenteel bereid zijn de gehele heilsopenbaring te aanvaarden zoals die ons door Christus is gebracht, bezitten vele christenen uit de Reformatie een ware initiële rechtgelovigheid. Om wille van het religieus en kerkelijk klimaat waarin zij zijn opgevoed, is het hun in geweten vooralsnog niet mogelijk, hieruit dezelfde conclusies te trekken als wij, n.l. die geloofspunten te beamen waarin deze heilsopenbaring van God ook werkelijk haar volle kerkelijke uitdrukking vindt. Dit hoeft ons niet te verwonderen. Elders hebben wij er op gewezen, hoe in ieder menselijk leven een spanning bestaat tussen de authenticiteit van de existentiële grondoptie in genade en de concrete beleving daarvan in de totaliteit van het menselijk levenGa naar voetnoot2). Men versta ons echter niet verkeerd. Wij beweren helemaal niet dat deze concrete beleving bijkomstig is, zoals tegenwoordig zo graag wordt geloofd. Christus richt zijn Woord tot de gehele mens: in zijn diep-geestelijke inwendigheid, maar ook in de zichtbaarheid van woord, daad en leven: in zijn individualiteit, maar ook in zijn door God gewilde religieuze solidariteit, dus in de Kerk. De complexiteit van de menselijke psychologie vertraagt vaak de volledige integratie van het christendom in het leven. Misschien zijn alleen heiligen in staat deze integratie geheel te voltooien: zij alleen doorleven consequent, tot in de laatste gevolgtrekkingen, hun grondoptie in geloof en liefde. Ook vele christenen uit de Reformatie leven aldus in staat van genade zonder te zien - en zonder in geweten te kúnnen zien - wat dit allemaal inhoudt. In zo ver zij niet de volle waarheid van Christus belijden en zich niet onderwerpen aan het religieuze gezag dat Hij heeft ingesteld, zijn zij geen volwaardige leden van de Kerk van Christus. Maar zij staan niet totaal buiten de Kerk. Velen van hen zijn geldig gedoopt. In velen leeft een werkelijk verlangen naar de Eucharistische Christus, hetgeen fundamenteel overeenkomt met wat wij de ‘geestelijke communie’ noemen. Zij zoéken de ware Kerk. Theologisch heet het dat zij leden zijn van de ware Kerk voto et non re: in verlangen, maar niet in feite. Indien deze uitdrukking iets betekent, dan heeft zij betrekking op de grondoptie in geloof en liefde, waarin zij zich aan Christus' Wil onderwerpen, en die zij ook zichtbaar beleven in de kerkelijke vormen welke zij hebben bewaard. Nogmaals, God eerbiedigt | |
[pagina 441]
| |
deze oprechtheid. Dan hebben wij het recht niet er ons hart voor te sluiten. | |
Eerbied voor het religieuze gewetenTegenover de soms angstwekkende technieken welke tegenwoordig in haast alle levensgebieden worden aangewend om het menselijk geweten te verkrachten, moet de christen met kracht blijven opkomen voor de onvervreemdbare rechten van het geweten. Zolang we het zo algemeen formuleren, gaat iedereen hiermee wel akkoord. Moeilijker wordt het reeds, wanneer wij deze verplichting negatief uitdrukken. Eerbied voor het religieuze geweten sluit in, dat wij definitief verzaken aan alle vormen van geweld en dwang om het geloof te bewaren, te verdedigen en te verspreiden. Het geloof wordt uitsluitend bevestigd door de genade van God, die ons bereikt in de prediking van het Woord en het getuigenis van het leven. Gedurende de vier eerste eeuwen van haar bestaan heeft de Kerk geen andere wapens gewildGa naar voetnoot3). Het is echter de tragiek van de mens, dat hij steeds teruggrijpt naar ‘meer efficiënte’ methodes, waarin minder van hemzelf en meer van de anderen wordt geeist. De geschiedenis leert evenwel dat elk geweld de weerstand stijft, dat elke godsdienstoorlog of -vervolging de ketterij bestendigt. Maar ook hier moet men ons goed begrijpen. De christenen staan in een menselijke samenleving, waarin vele belangengroepen elkaar bestrijden. Zonder strijd is elke vooruitgang tot stagnatie gedoemd. Maar strijd is onmogelijk zonder agressiviteit. Agressiviteit is onmogelijk zonder een verarmd en verengd begrip van de tegenstander: een al te genuanceerde bezorgdheid voor de bedoelingen en de rechten van de tegenpartij werkt verlammend. Ook als christenen kunnen wij niet ontsnappen aan deze psychologische wetten, die elke menselijke strijd conditioneren, zoals wij evenmin kunnen ontsnappen aan de noodzakelijkheid om in een gemengde maatschappij voor onze eigen rechten op te komen. In deze rechten dienen wij echter steeds een scherp onderscheid te maken tussen die van het geloof en die van onze aardse belangen. Onze tegenstanders - en wellicht ook vele katholieken - vinden dit onderscheid spitsvondig. Fanatici zien elk onderscheid over het hoofd. Extreme posities zijn altijd gemakkelijk, maar nooit helemaal juist. Een volwassen en levensecht christendom vergt geest van onderscheid. Als | |
[pagina 442]
| |
leden van een staat, een volk, een stand hebben wij, zoals alle burgers, het recht om het politieke en sociale strijdperk te betreden voor de aardse belangen die ons dierbaar zijn. Als overtuigde christenen hebben wij zelfs het recht ook politiek te strijden voor de sociale, financiële en politieke voorrechten die het vrij beleven van ons geloof mogelijk maken of indirect bevorderen, maar nooit voor het geloof zelf. Ook in het heetst van de strijd dienen wij het geweten van onze tegenstanders te eerbiedigen en nooit mogen wij een beroep doen op oneerlijke wapens. Elke vermenging van nationalisme met geloof, zoals in Polen, Ierland en Spanje, is dubbelzinnig en ten lange leste nadelig voor de Kerk. Om dezelfde reden is het niet wenselijk dat priesters de leiding zouden nemen in de politieke en sociale belangenstrijd. Eén opmerking nog in dit verband: Indien wij zo sterk de nadruk leggen op de eerbied voor het geweten, dan willen wij daarmee niet beweren dat kerkelijke tucht niet nodig zou zijn. Het blijft een oude liberale illusie, dat de mens kan gereduceerd worden tot een louter privaat geweten. De tucht moet echter steeds ‘open’ blijven, d.w.z. steeds oproepend tot persoonlijke overtuiging in ware vrijheid. Anders ontaardt ze in farizeïsme. Doch laten we terugkeren tot de vraag waar we van uit zijn gegaan. | |
Onze eigen schuldChristelijke coëxistentie in eerbied voor het oprecht geweten is nog geen oecumenische houding. Zij maakt deze pas mogelijk. Maar dan komt de eerste objectie weer op: hoe groot de eerbied voor het geweten ook weze, elke oecumenische houding blijft de katholiek ontzegd ‘wegens de hoogmoed van de Roomse Kerk’. Zij alleen bezit de waarheid en zij kan niets anders doen dan welwillend wachten op de terugkeer van de afgescheidenen! Zo stelt men onze houding voor en men kan moeilijk negeren dat vele katholieken het nooit anders hebben gezien. Ook op dit punt eist een volwassen en levensecht katholicisme een meer genuanceerde houding. Zeker, de Kerk is heilig en zij alleen bezit de volle waarheid en het ware gezag. Heilig is zij echter slechts in zover en omdat zij steeds door de H. Geest verenigd blijft met haar Hoofd en Bruidegom, Jesus Christus, en in zover deze onzichtbare en geestelijke eenheid ook uitwendig wordt uitgedrukt in het concrete leven van de Kerk, in het geloof van de heiligen en de vromen, in de leer van haar liturgie, in de genade van de Sacramenten en in de onfeilbaarheid van haar goddelijk gezag. Doch tegelijkertijd blijft deze heilige Kerk hier op aarde ook steeds de Kerk van zondaren, in zover elk lid van deze Kerk in zijn persoonlijk leven zondig blijft, in zover ook de leden van de | |
[pagina *5]
| |
Een spiraalnevel, veel gelijkend op ons eigen melkwegstelsel is N G C 5194. De blikrichting is loodrecht op het vlak van de schijf. De nevel staat in het sterrenbeeld de Jachthonden en de afbeelding is gemaakt met de grote 200 inch telescoop van Mount Palomar. De donkere partijen in de spiraalarmen zijn kosmische stofmassa's, die het licht van daarachter gelegen sterren onderscheppen. De heldere witte punten zijn ‘voorgrond’ sterren, behorende tot ons eigen melkweg-stelsel. De afstand tot de nevel bedraagt 6 miljoen lichtjaren, m.a.w. het licht, waarmee de foto is gemaakt is 6 miljoen jaren geleden uitgezonden.
| |
[pagina 443]
| |
Hiërarchie en het Priesterschap, ondanks de goddelijke garantie van onfeilbaarheid, in hun individueel leven steeds min of meer bekrompen of zelfs zondige mensen zijn. Deze zondigheid vertoont een dubbel aspect, een aspect van persoonlijke schuld en een aspect van solidariteit in de gevolgen van de zonde. Zowel in de hiërarchie als in de leden zijn er persoonlijke zonden van lauwheid, liefdeloosheid, misbruik van gezag, hoogmoed enz., en tevens de vele gevolgen van onze solidariteit in het kwaad: menselijke verblinding en vooroordeel en de vele andere uitingen van onze menselijke beperktheid. Zo het geloof bevestigd wordt door de prediking van het Woord en het getuigenis van een heilig leven, dan kan dit getuigenis, ook binnen de ware Kerk, door al deze zonden en beperktheden verduisterd worden of vervalst. De geschiedenis leert dat katholieken schuld hebben gehad aan de schisma's die de Kerk hebben verscheurd. Wij denken hierbij niet alleen aan de oorlogen, zoals de Kruistochten, waardoor wij het Oosten blijvend van ons hebben vervreemd, maar ook aan de liefdeloosheid, de hoogmoed en de hardheid waarmede ook wij nog vaak spreken over protestanten en orthodoxen. Onze grootste fout is echter, dat wij niet op de juiste wijze getuigenis afleggen voor de ware Kerk. De grondtrek van de Reformatie is ‘een diepe vertwijfeling om in de bestaande Kerk de ware Kerk van Christus te erkennen’Ga naar voetnoot4). Aan deze vertwijfeling hebben wij zelf schuld. Kan en moet een afgescheiden christen in het getuigenis van ons dagelijks leven de waarheid zien stralen van het geloof dat wij op een ander vlak zo beslist verdedigen? Men hoeft niet eens veelvuldig met andersdenkenden verkeerd te hebben om te beseffen hoe vaak wij in onze zogenaamd katholieke landen de ware Kerk tot een voorwerp van spot en ergernis hebben gemaakt. Pas wanneer wij overtuigd zijn van ons eigen aandeel in de gemeenschappelijke schuld, kan een begin gemaakt worden met een echt oecumenisme. Dit is trouwens een der eerste punten waar Johannes XXIII op gewezen heeft na aankondiging van het Concilie. | |
Kunnen wij iets veranderen?Wij kunnen pas gaan spreken van een katholiek oecumenisme, wanneer wij bereid zijn de nodige offers te brengen voor het herstel van de eenheid. En hiermede raken wij de kern van onze vraag. Wij bedoelen natuurlijk niet dat de eenheid zal ontstaan uit een compromis, uit een handig gesjacher van geven en nemen. Een compromis aangaande datgene wat Christus geleerd heeft en in zijn Kerk ingesteld, is onmogelijk. | |
[pagina 444]
| |
Wij kunnen geen eenheid betrachten ten koste van de waarheid, d.w.z. ten koste van Christus, van zijn Heilswoord en -gaven: de ware Kerk, de H. Sacramenten, de Symbola en de leer van de grote Concilies. Maar naast Christus' Heilswaarheden en -gaven staat de eigen wijze waarop wij die beleven, denken en ordenen. Dat op dit gebied niet alles even onwrikbaar vast staat, bewijst de historische ontwikkeling van het kerkelijk recht en van de zeer verschillende devotie- en levensvormen binnen de R.K. Kerk zelf. Er zijn m.a.w. in onze Kerk onveranderlijke inzichten en instellingen, die ons door Christus zijn toevertrouwd, en veranderlijke opvattingen en instituties, die meer afhankelijk blijven van tijd, cultuur en volk. Wanneer gaan wij eindelijk eens beseffen dat de eigen wijze waarop het katholicisme in het Westen wordt beleefd, niet de enige levensvorm is binnen de R.K. Kerk? Er zijn nog te veel priesters en gelovigen die naïef en primair het kerkelijk leven zoals dat in hun dorp of hoogstens in hun bisdom wordt gevonden, als de enige gezonde uitdrukking van het katholiek geloof beschouwen. Wij moeten nog verder gaan. Zo wij in de R.K. Kerk de waarheid bezitten, blijft het steeds mogelijk dat onze tijd in de beleving van die waarheid niet alle accenten legt die moeten gelegd worden, en zelfs soms, wegens onze menselijke beperktheid en zondigheid, bepaalde accenten verkeerd legt. Zoals ons dorp niet dé norm is van de katholiciteit, zo evenmin onze tijd. Elke eeuw heeft enkele aspecten van het geloof zuiver belicht, maar andere in de schaduw gelaten. De R.K. Kerk is de Kerk die zich uitstrekt over eeuwen en volkeren. Daarom wordt in de katholieke theologie zo veel werk gemaakt van de studie van vroegere tijden. Een theologie wordt pas rijk naarmate zij open staat voor heel de weelde van de waarheid die in eeuwen geschiedenis geborgen is. Wanneer wij in een geest van onbevangen oprechtheid de leer van de afgescheiden christenen beschouwen, dan ontdekken wij dat niet alles in die leer verkeerd is. De studie van hun theologie wijst er op dat zij bepaalde motiveringen beklemtonen die diep katholiek zijnGa naar voetnoot5). Maar ook de omgang met sommigen van hen doet vermoeden dat hun geestelijk leven zeer waardevolle geloofsvormen heeft bewaardGa naar voetnoot6). Dat de ware gelovigen uit de Reformatie in de grond katholieker zijn dan zij zelf denken, blijkt uit de ontroerende geschiedenis van vele bekeerlingen | |
[pagina 445]
| |
die hun overgang naar de Moederkerk vaak als de diepste vervulling van hun vroegere verzuchtingen ervaren. | |
Het religieuze gezagDit alles blijft nog vrij abstract. Wij willen één punt als voorbeeld nemen, om daaraan te illustreren hoe wij de eenheid kunnen voorbereiden. Het is een feit, dat de wijze waarop het gezag in de R.K. Kerk wordt uitgeoefend, voor vele afgescheiden christenen uit Oost en West een blijvende ergernis betekent. Moeten wij deze ergernis over het hoofd zien of biedt zij ons een providentiële aanmaning tot een ernstig gewetensonderzoek? Wij leggen hier enkele bedenkingen voor die bij dit gewetensonderzoek kunnen helpen. Vóór alles een fundamentele opmerking. Het religieuze gezag, dat Christus heeft ingesteld, is uiteraard uniek, d.w.z. het heeft in zijn sacrale functie weinig gemeen met andere gezagsvormen die in de menselijke samenleving worden gevonden. Het is niet democratisch, noch autocratisch, en zeker niet dictatoriaal. Christus heeft herhaaldelijk over het gezag in de Kerk gesproken tot zijn Apostelen. Hij sprak erover als over een dienst, een dienst aan God, een dienst aan de Kerk en een broederdienst aan de mensen, een ‘dienst van het Woord’ en een dienst van de daad. Maar deze leer wordt al te weinig overwogen. In de plaats daarvan verkiest men tijdgebonden en meer menselijke interpretaties van bepaalde vormen van het kerkelijk recht of zeer ongenuanceerde principes van spiritualiteit. Christus heeft nooit gesproken over het primaire belang van een administratie. In onze westerse hoogmoed, die zin voor orde en organisatie en voor geraffineerde juridische structuren voor zuivere katholiciteit verslijt, zien wij smalend neer op het gebrek aan (westerse) orde in de Oosterse kerken en vergeten daarbij dat zij ook zonder deze orde het geloof ongerept hebben bewaard gedurende eeuwen van brutale vervolging onder de Turken en later onder de Sovjets. In de missielanden hebben wij lange tijd vele inlanders afgehouden van het priesterschap en het episcopaat, alleen maar omdat zij niet die organisatorische en praktische talenten bezaten die in de Europese landen vereist waren. Natuurlijk is ook hier weer elke dweperige naïeviteit uit den boze. Een Wereldkerk kan onmogelijk bestuurd worden zonder kerkelijk recht, zonder centrale organen en een uitgebreide administratie. Maar het is iets heel anders wanneer men de administratieve capaciteit gaat beschouwen als een der belangrijke kwalificaties voor een kerkelijke gezagsdrager. Christus heeft herhaaldelijk de nadruk gelegd op de nederigheid van | |
[pagina 446]
| |
de gezagsdrager en stelde Zichzelf hier tot voorbeeld. Dat in de Liturgie de hiërarch omkleed wordt met een zekere luister, is juist: daar vertegenwoordigt hij Christus onmiddellijk. Maar is het absoluut noodzakelijk, dat deze zelfde staatsie de priester en de bisschop blijft omgeven in het gewone leven? Deze praktijk isoleert de bisschop van zijn gelovigen en vele priesters kunnen deze eerbetuigingen niet dragen. Het is toch wel tragisch, dat men zoveel werkelijk religieuze herders naar de geest van het Evangelie vindt in niet of weinig katholieke streken, terwijl de diepe eerbied welke de gelovigen aan hun priesters in roomse landen betuigen, een voortdurende bekoring blijkt te zijn tot bazige hardheid en clericalisme. De wijze waarop het kerkelijk gezag in het Westen vaak beleefd wordt, heeft meer te maken met menselijk-historische tradities dan met het Evangelie. Aansluitend bij de Germaanse gebruiken en de Romeinse rechtstradities, heeft Karel de Grote niet alleen voor zichzelf en zijn prinsen een groot deel van de kerkelijke rechtsmacht opgeëist, maar ook de bisschoppen en abten met prinselijke prerogatieven bekleed. Deze onheilvolle vermenging van werelds en kerkelijk gezag heeft op heel de geschiedenis van het Westen gedrukt. Met de Franse Revolutie werden eindelijk de koningen en prinsen van hun kerkelijke prerogatieven beroofd, maar hebben al onze westerse bisschoppen wel zo gemakkelijk verzaakt aan hun prinselijke prerogatieven? Wij spreken nog altijd graag van de ‘prinsen der Kerk’. Hun oorspronkelijke naam, die alleen in de Latijnse titel van de paus (papa) bewaard is gebleven, was: Vader. Afrikaanse en Aziatische bisschoppen, die de westerse ontwikkeling niet achter zich hebben, zijn aan dit vader-begrip trouwer gebleven. Het wordt weer tijd, dat wij met meer aandacht de opvatting van het Episcopaat en van het religieuze gezag gedurende de eerste vier eeuwen van de Kerk, toen zij nog niet verbonden was met de Staat, bestuderen. Nadat de primaatsidee sinds het Vaticaans Concilie al te hard beklemtoond werd en een al te ver doorgedreven curiale centralisatie de betekenis van het Episcopaat in de schaduw heeft gesteld, verwacht men nu dat het komende Concilie de bisschoppen hun plaats in de Kerk terug zal schenken. Maar wat baat het het pauselijke primaat te zuiveren van een topzware en strak gecentraliseerde bureaucratie, als men die dan zou vervangen door een even strakke diocesane administratie? Waar het op dit ogenblik om gaat, is niet zozeer een kwestie van efficiëntie in het praktisch bestuur van de Kerk als wel een religieuze geloofsvraag naar het zuiver beleven van het gezag dat Christus heeft ingesteld. Iedreeen is er zich tegenwoordig wel van bewust, dat de Kerk niet | |
[pagina 447]
| |
alleen uit bisschoppen en priesters bestaat, maar uit alle gedoopten en gevormden. Wel zijn er in deze Kerk verschillende opdrachten en zendingen. Alleen de leden van de Hiërarchie hebben de zending ontvangen van de leiding, maar dit maakt hen niet automatisch tot andere of meer geleerde mensen. Hun zending schenkt hun een gezagsfunctie, die echter een functie van dienst is. Aan deze gezagsfunctie is een bijzondere bijstand van de H. Geest beloofd, maar deze is niet los te denken van de bijstand die de H. Geest aan de hele Kerk, ook aan de leken, schenkt. Als dit de ware structuur is van Gods Kerk, dan moet die ook geëerbiedigd worden in de uitoefening van het religieuze gezagGa naar voetnoot7). Het blijft waar, dat deze diepste structuren van Gods Kerk concreet op verschillende manieren kunnen beleefd worden. Steeds zal het Westen iets van het westers ethos in de beleving van het kerkelijk gezag blijven leggen. Maar veel is reeds gewonnen als men inziet dat niet alles in deze gezagsbeleving van God komt, dat dus niet alles absoluut onveranderlijk vast staat, dat wij ten slotte toch achting en waardering kunnen hebben voor bepaalde vormen van kerkelijk gezag bij de christenen van de Reformatie, waar b.v. aan de leken een grotere rol wordt toebedeeld. Dit kunnen wij doen zonder aan het wezenlijke te raken, dat Christus heeft ingesteld. Ook in de Reformatie, althans in de grote kerkgemeenschappen - wij spreken hier niet over de sekten - erkent men vaak een hiërarchisch of althans een sacraal ambt. Wij kunnen in alle geval erkennen, dat wij bepaalde accenten moeten corrigeren. Wij wijzen op enkele mogelijkheden: een geringere isolering van de gezagsdrager; een oprechter luisteren naar de suggesties van de onderdanen; een werkelijke samenwerking met de leken, waar zij in de Kerk een bepaalde bevoegdheid bezitten; een bredere verdeling van die verantwoordelijkheden die niet exclusief tot de prerogatieven van het kerkelijk ambt behoren; minder uitsluitend vertrouwen in de administratieve efficiëntie en een groter geloof in de blijvende bijstand van de H. Geest; minder pracht en staatsie ten slotte, en vooral minder hardheid en al te menselijke autoriteitsvormen. Blijft het feit - want wij moeten steeds rekening houden met de mogelijkheid verkeerd begrepen te worden door fanatische en simplistische geesten - dat de Kerk thans niet meer bestuurd kan worden als in de tijd van de Apostelen. Een Wereldkerk kan niet meer bestaan zonder een gezonde administratie. Maar wat wij uit de tijd van Christus en de Apostelen moeten bewaren, is de geest waarmede deze moderne administratieve hulpmiddelen worden bezield. Daar wij mensen zijn en | |
[pagina 448]
| |
blijven, wordt deze geest steeds bedreigd door onze zondigheid. Een voortdurend gewetensonderzoek blijft dus geboden en het blijvend protest van de afgescheiden christenen kan ons daartoe helpen. Wel zullen we in dit protest moeten afwegen, wát er ingegeven is door een ketters inzicht in het wezen van de ware Kerk en wát werkelijk diep katholiek is gemotiveerd, maar in geen geval hebben wij het recht om dit protest zelfzeker naast ons neer te leggen. Dat een authentisch kerkelijk bestuur, dat meer plaats laat aan de charismatische initiatieven in de Kerk, mogelijk is, bewijst het Oosten. Dat leken op positieve wijze kunnen samenwerken met het bestuur van hun Kerk, bewijst de eeuwenlange ervaring in sommige protestantse kerkgemeenschappen. Dezelfde openheid vindt men overigens terug in de eerste eeuwen van de Kerk en zelfs, zij het onder een andere vorm, in de Middeleeuwen. Trouwens, overal waar een heilig man met kerkelijk gezag wordt bekleed, merkt men hoe hij vanzelfsprekend afstand neemt tegenover de vooroordelen van zijn tijd en op originele wijze het evangelisch ideaal van het Apostolaat in navolging van Christus tracht te benaderen. | |
In ChristusEen laatste opmerking om te besluiten. Zij is de meest belangrijke. Ons gebed voor de eenheid dient gezuiverd te worden van elke farizeische zelfheerlijkheid. Wij moeten voor de eenheid bidden zoals de tollenaar bad: ons ontdoen van alle persoonlijke opvattingen en ons zo intens en waarachtig mogelijk aansluiten bij het gebed en de intenties van Christus. Deze houding is dogmatisch helemaal zuiver. Christus alleen heeft de Kerk gesticht, Hij alleen kan ze weer één maken. In ieder geval zal dit niet gebeuren door onze kleinmenselijke handigheid en diplomatie. Zuiver menselijk gezien is de eenheid, zoals wij nu tegenover elkaar staan, een verloren zaak. De diepste oecumenische houding bestaat hierin, dat wij ons steeds meer met het gebed en de intenties van Christus verenigen, dat wij alle eigen inzichten omtrent de middelen tot de eenheid verzaken, dat wij geheel vertrouwen op de wegen van Gods Voorzienigheid, dat wij ten slotte nu reeds die offers aanvaarden die God van ons zal vragen om de eenheid weer mogelijk te maken. |
|