| |
| |
| |
Het Waals complex L. Claes
IN de ogen van de onvooringenomen toeschouwer van het Belgische nationaliteitsvraagstuk zijn de acteurs op het toneel al even onthutsend als het probleem zelf paradoxaal is. De Vlaamse acteur brengt zijn onafwendbaar toenemende meerderheidspositie in het gedrang door een gebrek aan volgehouden zelfvertrouwen, dat hem steeds opnieuw ertoe brengt zich af te zonderen in plaats van zich rustig te doen gelden. De Brusselse acteur doet ongeveer al het mogelijke om de eenheid van de staat, waarmede zijn invloed nochtans staat of valt, in gevaar te brengen, zowel door een aanmatigend identificeren van de hoofdstad met het land, als door een anti-Vlaamse vooringenomenheid. En de Waalse acteur tenslotte slaat van een historisch en cultureel gegroeid meerderwaardigheidscomplex over in een demografisch en economisch minderwaardigheidscomplex en grijpt ter vermijding van een denkbeeldige en in ieder geval ver verwijderde ‘minorisatie’ met spectaculair gebaar naar redmiddelen die het proces van de Waalse achteruitgang slechts kunnen verhaasten.
Dit zijn natuurlijk generalisaties. De verschillende landsgedeelten van België hebben geen institutionele structuur, geen homogene leidende groep, en dus ook geen representatieve woordvoerders. De tegenstellingen worden overkoepeld door vooral economische gemeenschappelijke belangen en doorkruist door andere tegenstellingen, regionale en vooral ideologisch-partijpolitieke. Wie echter op de kracht van deze bindingen rekende om de Vlaams-Waalse tegenstellingen op de achtergrond te houden en tot een ‘faux problème’ te verklaren is in 1960 bijzonder kortzichtig gebleken. De partijpolitieke-ideologische tegenstellingen vallen namelijk samen met de Vlaams-Waalse; niet volledig, want dan zou de situatie vrij eenvoudig zijn, maar grotendeels, wat een oplossing ten zeerste bemoeilijkt. De economische betrekkingen, zelfs de complementariteit, waarop de unitaristen zich in het verleden beriepen, blijken nu juist het ‘Ausbruchsort’ te worden van de crisis, veel meer dan de taalkwestie, die van de andere kant aanzienlijk heeft meegewerkt om de landsgedeelten te ‘sensibiliseren’
| |
Historische groei
Het overwicht van het Waalse landsgedeelte in de door godsdienst en gemeenschappelijke - zij het ook passief ondergane - geschiedenis
| |
| |
bijeengebrachte gebieden, die in 1830 tenslotte van een eigen staatswezen werden voorzien, was grotendeels aan economische factoren te danken, namelijk aan de snelle expansie van een door de geologie begunstigde zware nijverheid. Het (voor Wallonië en voor de eenheid van het land) gelukkig toeval wilde dat de geschiedenis, door een oppervlakkige verfransing van een Vlaamse bovenlaag en van Brussel, aan het nieuwe staatswezen een eenheidstaal had geleverd die dezelfde was als die van het economisch zwaartepunt. De Walen voelden zich in deze ‘natie’ perfect thuis en twijfelden er niet aan dat met verloop van tijd de Vlaamse bevolking haar ‘dialecten’ zou opgeven (zoals zij zelf het gedaan hadden) ten voordele van een wereldtaal die ook de taal van het steeds welvarender land was.
Om voor hen nog steeds bijna onbegrijpelijke redenen (enige verklaring: exploitatie, door geïnteresseerde politici en geestelijken, van een door wereldvreemde romantici aangeblazen sentiment) hebben de Vlamingen dit niet gedaan. Zij hebben aldus in Waalse ogen de schuld op zich geladen van alle moeilijkheden, ook van de huidige economische achteruitgang van Wallonië, die toch zo gemakkelijk ware tegen te houden, indien de Vlaamse arbeidskrachten zich in de Waalse industriegebieden wilden komen vestigen om er de demografische achteruitgang goed te maken.
Dit is een eerste blijvende component van het Waals complex, die reeds aanwezig is in de bekende brief van Destrée aan de Koning van 1912. Naast de voor de Vlamingen bevrijdende constatering van de tweeledigheid van het land (‘Sire, il n'y a pas de Belges’) met de erkenning van de Vlaamse eigenheid, was er de beschuldiging aan het adres van de Flaminganten: ‘Vous nous avez volé la Flandre’, gij hebt ons Vlaanderen ontnomen.
Deze brief was ook het begin van het Wallingantisme. Is dit een Waals nationaal gevoel, vergelijkbaar met het Vlaamse of met het Ierse, Tsjechische, Poolse, Catalaanse, die door de historici onder de verzamelnaam ‘nationaliteitenbewegingen’ werden bijeengebracht? De term ‘Wallonië’ was enkele jaren ouder dan de brief van Destrée. De ‘Walen’ (deze term is wel eeuwen oud) begonnen zich toen nauwelijks bewust te worden van de gemeenschappelijke band waarvoor een nieuw substantief moest gesmeed worden. Het kon ook moeilijk anders. Geografisch vormde Wallonië geen andere eenheid dan het zuidelijke gedeelte te zijn van een land waarvan de zuidelijke grenzen al evenzeer door toevallige omstandigheden waren getrokken als de noordelijke. Sommige gebieden (het Doornikse) waren politiek veel langer met Frankrijk verbonden geweest dan andere; een belangrijk gebied, het
| |
| |
prinsbisdom Luik, was tot het einde van de 18e eeuw zijn eigen weg gegaan, naast de rest van de Zuidelijke Nederlanden. Wallonië mist nog steeds een hoofdstad (de belangrijkste stad, Luik, wordt niet als dusdanig aanvaard door het andere zwaartepunt, Henegouwen, en de centraal gelegen stad, Namen, is onbeduidend), en vertoont nog steeds verrassend losse betrekkingen tussen de verschillende streken (de ‘route de Wallonie’, de oost-westelijke autostrada door Wallonië is veel meer een symbool dan een economische noodzaak). De industrialisatie van de ‘sillon Wallon’ van Doornik tot Verviers drukte wel eenzelfde stempel op de hele ‘voor’, maar differentieerde haar ook toenemend (geestelijk, sociologisch en politiek) van de andere Waalse gebieden; het onderscheid komt steeds opnieuw te voorschijn. Zelfs de noordelijke grens van Wallonië was voor de Waal vervaagd: hoe blijvend en scherp de taalgrens ook is, benoorden daarvan bleven Brussel en zelfs de Vlaamse steden voor hem een gebied waar hij met het Frans zonder moeite terechtkwam, en waarvan hij de volledige verfransing nog hoopte te beleven. Het Frans heeft het ontstaan van een welbepaald Waals bewustzijn ten zeerste in de weg gezeten. Nadat het gebruik van het Waals en van andere dialecten als ondoenbaar was opgegeven, bevorderde het Frans de identificatie van Wallonië met een Belgische Natie, die op het Frans was gebouwd, en waarin de oorspronkelijk Franstaligen, nl. de Walen, dus ook de eersterangs-patriotten waren. Zodra anderzijds de culturele dualiteit van het land een bewust probleem werd, bood het gebruik van het Frans de Walen de gelegenheid om zich te identificeren met Frankrijk: de Brabançonne, tot daar toe; maar in ieder geval de Marseillaise zodra ergens de tonen van De Vlaamse Leeuw gehoord werden. Een conflict tussen de twee loyauteiten waarvan de twee eerstgenoemde liederen het symbool zijn, was voor de Walen
gewoonweg ondenkbaar, zoals de vergelijkbaarheid tussen hun ‘separatisme’ en het Vlaamse werd ontkend. Had trouwens Jefferson niet gezegd dat iedereen twee vaderlanden had, het zijne en Frankrijk? Is, afgezien van de gemeenschappelijke taal, Frankrijk niet het universeel land kortweg, het land waaruit ook de geestelijke stromingen kwamen die beantwoordden aan de industrialisatie en de verstedelijking van de Waalse voor?
De wapenbroederschap met Frankrijk tijdens de eerste wereldoorlog, later ook bewust onderhouden van Franse zijde en voortgezet in het Frans-Belgisch militair bondgenootschap, heeft deze band versterkt. Tussen de twee wereldoorlogen, toen het Vlaams bewustzijn versterkt was, is over dit Frans-Belgisch militair akkoord een conflict ontstaan dat in de grond kenschetsender was dan het taalvraagstuk. Voor het
| |
| |
taalvraagstuk werd in de jaren dertig een oplossing gevonden die er eigenlijk geen was, nl. de territoriale officiële eentaligheid, waarvan beide landsgedeelten het behoud van hun integriteit verwachtten, maar de Vlamingen - ten onrechte - ook een onafwendbare evolutie naar een meerderheidspositie, en de Walen het behoud van de voor hen voordelige machtsverhoudingen; deze laatste verwachting klopte, behoudens de onvoorziene evolutie van Brussel en van de verfranste Vlamingen tot een derde groep die zich gedeeltelijk ten laste van de Walen ‘breitmachte’. Het militair vraagstuk was echter kenschetsender voor de latere ontwikkeling, omdat hier een onoverbrugbare tegenstelling tussen de twee landsgedeelten tot uiting kwam die op zichzelf genomen niets met het taalvraagstuk te maken had. Hier ligt trouwens een van de wortels van de Koningscrisis na de tweede wereldoorlog, waar nogmaals dezelfde tegenstelling zich aftekende: de meerderheden lagen anders in de twee landsgedeelten, zoals zij ook anders lagen in de kwesties van incivisme en repressie, in de schoolstrijd van 1955, en zelfs in de Kongocrisis.
Indien in een essentieel politiek conflict de scheidingslijn zuiver met de taalgrens samenvalt, dan is de oplossing rationeel eenvoudig: dan mogen, bij wijze van spreken, de Vlamingen hun koning voor zich houden, met al de complicaties vandien. Politieke slimmerikken zouden van mening zijn dat er daarentegen geen gevaar voor de eenheid bestaat, indien een politieke stelling door een meerderheid in het ene landsgedeelte en door een minderheid in het andere wordt ingenomen; de meerderheid zal er dan immers naar streven haar partijgangers aan de andere zijde van de taalgrens niet los te laten. Dit cement, op zichzelf genomen reeds van twijfelachtige kwaliteit (zoals deze maanden in de socialistische rangen kon worden vastgesteld), wordt echter een splijtzwam wanneer de tegenstellingen zich steeds opnieuw dekken. De exasperatie en de frustratie stapelen zich bij iedere nieuwe gelegenheid op, het andere landsgedeelte wordt dan niet als een tegenstander, maar als een hinderpaal, een ‘blok aan het been’ ervaren. Het gaan van een eigen weg krijgt dan de voorrang boven het ondersteunen van de gelijkgezinde minderheid in het andere landsgedeelte. Het Belgisch en Brussels ‘Establishment’, vanaf de kroon naar beneden, kan dan niet langer als scheidsrechter optreden (een taak die het in het verleden overigens ontoereikend vervuld heeft) maar kan niet meer doen dan door een opportunistisch compromis minstens één en eventueel twee van de landsgedeelten tegen zich opzetten.
Op het ogenblik waarop wij dit schrijven, is nog niet duidelijk welk
| |
| |
compromis voor de stakingsbeweging zal nagestreefd worden, maar deze beweging zelf geeft een kenschetsend voorbeeld van het op elkaar ingrijpen van sociaal-economische, partijpolitieke en nationale tegenstellingen, welke wij hier langs Waalse zijde onderzoeken.
| |
Socialistisch klimaat
Het is bekend dat het zwaartepunt van het socialisme in Wallonië ligt (dit zijn de vier zuidelijke provincies met het arrondissement Nijvel, terwijl onder Vlaanderen gemakkelijkheidshalve de vier noordelijke provincies met het arrondissement Leuven verstaan wordt, en het Vlaamse gedeelte van het arrondissement Brussel terzijde wordt gelaten). Van de 76 Waalse volksvertegenwoordigers zijn 40 socialist (en bovendien nog 2 communist). In Brussel hebben de twee partijen een gelijke sterkte (13). Van de 104 Vlaamse volksvertegenwoordigers vertegenwoordigen 64 de Christelijke Volkspartij en 31 de Belgische Socialistische Partij. Deze cijfers geven in een evenredig kiesstelsel een benaderende aanduiding van de respectievelijke sterkte. De socialistische syndicaten (het Algemeen Belgisch Vakverbond) zijn minstens even sterk in Vlaanderen als in Wallonië (het Algemeen Christelijk Vakverbond numeriek gelijkwaardig aan het A.B.V.V. ligt voor minstens de drievierden in Vlaanderen), maar de getallen zeggen niet alles. De Waalse socialistische syndicaten beheersen de sleutelposities vooral in de zware nijverheid (de staalproduktie is uitsluitend in Wallonië gelokaliseerd) en vertoonden de laatste jaren een tendens en een klimaat die zich steeds meer van de socialistische syndicalisten in Vlaanderen onderscheidden.
De oorzaken van deze uiteenlopende evolutie zijn complex, en sommige werden reeds herhaaldelijk aangestipt. Het volkskarakter brengt mede dat het Vlaams socialisme alles bij elkaar meer op de Noorderlanden gericht is; het Waalse socialistisch syndicalisme onderging de invloeden uit Frankrijk (niet noodzakelijk van de Franse socialistische partij) en langs Frankrijk om. Het was ‘radicaler’ en voelde ook het bereiken van extreme doelstellingen (nationalisaties) meer binnen zijn bereik, gezien zijn meerderheidspositie in Wallonië.
Vooral bewoog het zich in een ander ‘klimaat’. Kenschetsend hiervoor was de verklaring van zijn leider André Renard, dat de beweging thans opnieuw had aangeknoopt met de revolutionaire tradities van het einde van de vorige eeuw, en de Franse journalist Raymond Cartier stelde bij de Luikse vakbonden ‘een conservatieve geest op het gebied van de industriële evolutie’ vast. Dit schijnt ons vrij essentieel. Afge- | |
| |
zien van de adhesie aan de doctrine van het revolutionaire syndicalisme van een halve eeuw geleden, is er een, op het eerste gezicht onverklaarbare nostalgie naar de ‘omgeving’ van een vorig tijdperk van de industriële ontwikkeling. Reeds in de kwestie van de verdere exploitatie van de niet-rendabele mijnen werd dit vastgesteld; men hield emotioneel vast aan deze ‘slechte’ mijnen, het symbool van het ‘zwarte land’, en er moest uitdrukkelijk gepleit worden voor een overschakeling naar andere activiteiten, zoveel minder gevaarlijk dan de mijnarbeid, en menselijk zoveel aantrekkelijker (wie vasthield, is een andere kwestie; de meerderheid van de ondergrondse arbeiders in Wallonië zijn vreemdelingen, anders dan in Limburg).
| |
Economische en demografische evolutie
Men wil dit klimaat (onmisbaar geacht voor een revolutionair socialisme) niet missen en vooral het Waals monopolie van de zware nijverheid niet verliezen. De economische evolutie van België dreigde dit nochtans mede te brengen, en ten grondslag hiervan ligt een demografische evolutie. Slechts 34% van de 9.129.000 Belgen bewonen Wallonië, en daaronder bevinden zich honderdduizenden buitenlanders aan wie het trouwens te danken is dat het geboortecijfer voor het Waalse land (15,84 per duizend, vergeleken met Vlaanderen 18,55) nog niet lager is dan het reeds is, namelijk het laagste van West-Europa. De bevolking van Vlaanderen steeg in 12 jaar met 9%, die van Wallonië met 2%, (immigratie inbegrepen). De veroudering van de bevolking had een vermindering van het aantal in Wallonië tewerkgestelde arbeiders en bedienden tot gevolg, van 626.000 in 1950 tot 592.000 in 1959 (in Vlaanderen een stijging van 742.000 tot 809.000). Niettegenstaande de sluiting van de mijnen was er echter slechts een geringe stijging van de werkloosheid vast te stellen, nl. van 20 tot 25% van de totale werkloosheid van het rijk in de periode 1954-1959. Het Vlaamse aandeel blijft 65% (voor 51% van de bevolking). Een veelzeggend beeld biedt overigens de statistische vergelijking van de tewerkstelling per landsgedeelte met het in dit landsgedeelte woonachtige arbeidspotentieel. Het cijfer voor Wallonië is 99, voor Brussel 142, en voor Vlaanderen 84. De tewerkstelling, de lonen, en overigens het welvaartspeil in het algemeen liggen in Wallonië nog steeds hoger dan in Vlaanderen. Tegenover de crisis in de steenkoolproduktie staat een aanzienlijke uitbreiding en modernisering van de staalproduktie, van 4,232 miljoen ton in 1953 tot 5,965 miljoen ton in 1959, met een voorziene verhoging van de produktiecapaciteit van 7,5 miljoen ton nu, tot 9,6 miljoen ton in 1963. Wel is
| |
| |
er anderzijds een tekort aan nieuwe industriële activiteiten in de ‘groeisectoren’ (elektronica, chemie, machinebouw), een gevolg van de verstarring die heel het Belgisch bedrijfsleven deze jaren heeft gekenmerkt, en die zich natuurlijk het duidelijkst aftekent in het traditionele industriegebied. Van een tekort aan overheidszorg voor Wallonië kan geen sprake zijn. Indien de filiaalbedrijven van buitenlandse ondernemingen zich meestal in Vlaanderen vestigen, dan is dit zeker niet omdat zij te Brussel niet op de Borinage opmerkzaam zouden gemaakt zijn. Alles tesamen genomen komt de afname van het Waalse aandeel in de Belgische economie slechts overeen met de demografische situatie, en is dit aandeel nog steeds groter dan het aandeel van de bevolking.
| |
Psychologische complexen
Hoe worden nu deze economische feiten in psychologische complexen omgezet? De gedeeltelijke sluiting van de mijnen en de verstarring in de traditionele activiteiten heeft tot de conservatieve reactie geleid die wij boven hebben aangestipt. Dat de hoofdoorzaak van de relatieve achteruitgang van Wallonië demografisch is, wordt slechts door de klaarzienden in het licht gesteld (Paul Romus: ‘Le dépeuplement résultant d'une baisse de la natalité, comme cela existe en Wallonie, entrave le recrutement de la main-d'oeuvre et paralyse le développement économique’; Gouverneur Cornez, Voorzitter van de Conseil Economique Wallon: ‘Le vieillissement de la population et le nombre insuffisant d'éléments jeunes dans la population active ont d'autres conséquences immédiates qu'il est nécessaire de souligner, une fois de plus: la tendance à investir est plus faible dans les régions demographiquement déficitaires et ne fera que s'amenuiser’). Op het verschijnsel zelf, dat overigens complex is, oefenen deze waarschuwingen geen invloed uit. Uit de demografische verschuiving van het land worden eerder Waalse federale conclusies getrokken o.m. door de socialistische Waalse federaties, die in een interview in Le Soir als volgt werden toegelicht: ‘In een land als België, dat tevens onderscheiden volken omvat, is het niet meer het algemeen stemrecht dat de overwinnaar en de overwonnene van een verkiezing aanduidt, maar wel de demografie. Het los van België is thans herleid tot een doodgewone berekening die de verkiezingen en heel het spel van de vrijheid van mening overbodig maakt. Aangezien het getal Vlamingen groter is dan het getal Walen, wordt België in de huidige formule van de unitaire staat doodgewoon gemajoriseerd (....) In een land met twee volken waarvan het ene op voorhand zeker is te winnen, is het
algemeen stemrecht niet meer dan een techniek die duidelijk onderge- | |
| |
schikt is aan de genetische functie (une technique nettement inférieure à la fonction génétique)’. Ter geruststelling van de Vlamingen (zonder welke een federalisme toch niet mogelijk is) wordt hieraan toegevoegd dat ‘het federalisme niet een premie zal zijn aan een abstinent Wallonië en een bestraffing van een prolifiek Vlaanderen’.
Indien de demografische ontwikkeling aldus in het Vlaams-Waalse spanningsveld terechtkomt, dan gebeurt dit a fortiori met de economische verschuiving. Er zijn andere landen waar zich een dergelijke verschuiving voordoet, en waar selectieve regeringsmaatregelen voor achtergebleven gebieden worden genomen. België is het land waar deze gebieden zorgvuldig werden gedoseerd boven en onder de taalgrens, en waar alles op haren en snaren werd gezet om te verhinderen dat een Luikse onderneming even boven de nabije taalgrens een filiaal zou vestigen. Het is het land waar men de ‘complementariteit’ van de twee landsgedeelten (bedoeld is het Waalse monopolie van de zware industrie) tot een dogma probeert te maken en waar een project tot vestiging van een staalnijverheid in Vlaanderen mede de aanleiding kan zijn tot het uitbreken van een staking in Wallonië die het land economisch retrogradeert en politiek uit zijn hengsels dreigt te lichten.
| |
De huidige stakingen
Hoewel de Luikse vakbondsleider Renard in de eerste kwestie met een stakingsdreiging succes had behaald (het filiaal blijft beneden de taalgrens) en in de tweede kwestie vroeger herhaaldelijk stelling had genomen (‘Een gemene streek wordt beraamd tegen de Waalse arbeidersklasse.... Kapitalistische groepen plannen de oprichting van een staalhoogoven te Brugge..... Wij zullen alle mogelijke druk uitoefenen om onze streek hiertegen te vrijwaren’), is het moeilijk uit te maken welke rol deze aangelegenheid in het ontstaan van de huidige stakingen heeft gespeeld. Renard gaf de wending in Waalse federalistische zin eerst na een week en men moet in het midden laten in welke mate dit gebeurde uit overtuiging, ofwel om voor zijn volgelingen, die ontstemd werden over de mislukking van de stakingsbeweging in het Vlaamse land, een nieuwe gevoelskracht te mobiliseren, ofwel om een uitweg te zoeken voor een stakingsbeweging die zonder meer een mislukking tegemoet ging. Hoofdzaak voor ons is dat het Waalse thema in de voorafgaande periode aanwezig was (en sterk aangewakkerd werd ook door niet-socialisten), en middenin een grote rol ging spelen. Of hiermede al zeker het resultaat bereikt werd dat de buitenlandse investeerders (die van het staalcomplex inbegrepen) van vestigingen in
| |
| |
woelig België zullen afzien, dan wel of zij zich nog meer dan voorheen naar het rustige Vlaanderen zullen richten (en daarin door de binnenlandse grootindustriëlen zullen gevolgd worden), valt nog niet uit te maken. Deze vraag heeft echter hoofdzakelijk de Vlaamse reacties op het federalisme van Renard ingegeven.
Een grote moeilijkheid is steeds geweest de raming van de kracht, de diepgang en de omvang van het wallingantisme, en deze moeilijkheid is nu groter dan ooit. De Waalse stellingnamen lokken bij de Vlamingen steeds de qualificaties uit van heetgebakerdheid en fanatisme. Onmiddellijk na de tweede wereldoorlog verbaasde een Waals Congres (met vele honderden deelnemers, al wist men niet wat ze vertegenwoordigden) het land met een motie ten gunste van een ‘onmiddellijke aansluiting’ bij Frankrijk. Op Brussel maakt dit steeds een grote indruk (en een nog grotere indruk wordt daarenboven voorgewend). Op Vlaanderen niet meer. Men ziet erin een element van chantage en reageert met een ‘als de Walen het werkelijk willen, ons goed’. Hoewel op een vrij theoretisch niveau wel eens tussen Waalse en Vlaamse federalisten overeenstemming bereikt wordt, blijft bij de Vlamingen het gevoel bestaan dat ieder van beide partners met federalisme iets anders bedoelt. Zo is ook de wallingantische omzwaai in de stakingsbeweging moeilijk te beoordelen. Dat minstens tactisch op het wallingantisme een beroep werd gedaan, bewijst dat ervaren demagogen hiervan toch een zekere weerklank verwachten. Brengen zij anderzijds het wallingantisme aldus in de brede massa? Of zullen zij bij de niet-socialistische Walen sterkere weerstanden dan ooit oproepen, en aldus de Waalse verdeeldheid (die door de Vlamingen vaak wordt onderschat) vergroten? Alles tesamen genomen schijnt de federalistische stroming in Wallonië slechts verklaarbaar vanuit het ‘omgekeerd minderwaardigheidscomplex’, dat de socialistische Brusselaar Victor Larock ooit eens heeft vastgesteld, en vanuit een volstrekt verkeerde voorstelling over de eigen positie van Wallonië en het Belgisch complex. De faam van politieke efficaciteit die de Waalse socialisten lange tijd bij de Vlamingen genoten hebben, heeft een ferme deuk gekregen. Renard zal door straatgeweld geen investeerders
aantrekken, hij heeft de invloed van de gematigde Vlaamse socialisten in partij en syndicaat aanzienlijk versterkt, en de kansen op een algemene Vlaamse samenwerking met de socialisten vergroot, hij heeft Brussel dichter bij het Vlaamse land gebracht; het federalisme dat hij aan de orde heeft gesteld, kan geen ander gevolg hebben dan het Waalse land tot zijn ware proporties in België terug te brengen.
7 januari 1961
|
|