Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 342]
| |
Religieuze kroniek
| |
[pagina 343]
| |
aangroei onweerstaanbaar: in 1925 waren er 624.000 katholieken (12,8% der bevolking), in 1960 meer dan 780.000 (15%). Tenslotte heeft Noord-Ierland met 484.151 katholieken (35% der bevolking) de hoogste verhouding onder de drie delen van het Verenigd Koninkrijk. Zoals in Nederland en Zwitserland is het hogere geboortecijfer der katholieken een der twee factoren die de voortdurende aangroei der Kerk verklaren. De Ierse immigratie is de andere factor. Hoezeer de Katholieke Kerk ook toenam in Groot-Brittanië sedert het herstel der hiërarchie (1850), toch lijkt het velen alsof het de Ierse Kerk is die groeit op Britse bodem. Kardinaal Manning zag dat helder in toen hij aan Vaughan, beheerder van The Tablet en later zelf kardinaal, laconisch meedeelde: ‘80% van de katholieken in Engeland zijn van Ierse afkomst, 20% (nl. 200.000) zijn Engelsen, maar velen onder hen sympathiseren met de Ieren’. En in 1887 noteerde hij in zijn dagboek: ‘I have spent my life in working for the Irish occupation of England’. De toestand is sedertdien niet grondig veranderd: in 1958 waren 150.000 op 455.000 katholieken uit het aartsbisdom Westminster in Ierland geboren en 3 op de 4 katholieken in Laag Schotland zijn Ieren. De katholieken in de High Lands zijn voor 75% Schots, maar er zijn er niet meer dan 30.000. Sedert 1951 zijn jaarlijks nooit minder dan 28.000 Ieren naar Groot-Brittanië gekomen; in 1957 zelfs gemiddeld 1.000 per week. Illustratief is ook het onderzoek van de Newman Demographic Survey (1955) waaruit blijkt dat in het aartsbisdom Westminster (1948-1954) 52% van al de huwende katholieken in Ierland geboren waren. Tot na de eerste wereldoorlog waren er twee sterk gescheiden groepen in de Britse Katholieke Kerk: enerzijds de arme Ierse arbeiders, ongeschoolde en goedkope werkkrachten die zich concentreerden in de industriële zones rond Liverpool, Glasgow en Londen, en anderzijds de oude katholieke Engelsen van de kleine landadel die de lange vervolgingsperiode overleefden, overal verspreid waren (vooral in Lancashire) en met de Ieren alleen hun geloofstrouw en een beetje ultramontanisme gemeen hadden. Het moderne kapitalistische Engeland met vooral het handelscentrum Londen is zonder de katholieken opgebouwd. Tot aan de tweede wereldoorlog ontbrak het nagenoeg geheel aan katholieken in de middenstand, in de wereld der hogere beambten en in de academische beroepen. Paradoxaal genoeg is de Oxford-beweging (met Newman, Ward e.a.) juist ontstaan uit deze standen die sociaal het verst van de quasi-totaliteit der katholieken verwijderd waren. De bekeerlingen komen meestal uit deze standen. Door hen grotendeels komt het intellect de Kerk binnen. Het contact tussen de drie groepen (Ieren, oude Engelse katholieken en bekeerlingen) zal in de toekomst zeker toenemen omdat de doorbraak der Kerk in de wereld der intellectuelen in de tweede helft dezer eeuw een feit schijnt te zullen worden. Geleidelijk immers zullen de kleine groepen van Engelse katholieken der hogere burgerij en van bekeerlingen het groeiende aantal academisch geschoolde katholieken van lagere afkomst ontmoeten. Door de democratisatie van het onderwijs en door de enorme uitbreiding van de universiteiten in de laatste 15 jaar zullen deze jongeren onweerstaanbaar het Britse katholicisme meer volwassen en zelfbewust tegenover de publieke opinie doen optreden. Het ontbreekt dit katholicisme immers niet aan vitaliteit, hoe moeilijk het ook is zulks enigszins objectief te meten. De individualistische aard der Engelsen, hun geringe speculatieve aanleg, de diaspora-siruatie en ook het gebrek aan voldoende statistieken verklaren deze moeilijkheid. Opgericht in 1953 in het kader | |
[pagina 344]
| |
der Newman Association, vereniging voor academici, en een jaar later erkend door de hiërarchie, is de Newman Demographic Survey een Engelse tegenhanger van het K.S.K.I. te den Haag en het Centrum voor Socio-religieuze studies te Brussel. Alle beschikbaar materiaal over de Kerk in Engeland wordt door dit Londense studiecentrum verzameld en bestudeerd, onder leiding van Mr A. Spencer en Prof. M. Fogarty (universiteit Bristol). Tot nog toe is over de praktijk weinig bekend. Algemeen wordt aanvaard dat 's zondags de katholieke kerken meer bezoekers tellen dan alle kerkgebouwen der Church of England en der non-conformistische gemeenschappen samen. Uit de weinig talrijke wetenschappelijke enquêtes kan men opmaken dat de praktijk in de diverse bisdommen zelden lager is dan 60%Ga naar voetnoot1). Internationaal gezien hoort Groot-Brittanië dus zeker niet bij de slechtst praktizerende landen. In meerdere streken nochtans moeten de zielzorgers vaststellen dat de zondagspraktijk der schoolverlatende jongeren onmiddellijk daalt tot 25%, al blijven zij trouw aan hun geloof voor wat G. Le Bras genoemd heeft de grote praktijken van het ‘conformisme saisonnier’ (huwelijk, begrafenis, doopsel en communie hunner kinderen). Uit een onderzoek in een nieuwe grootstadparochie in Noord-Engeland blijkt dat één op twee der katholieke gezinnen niet of slechts zeer onregelmatig praktizeert. Ook hier begint de afval bij de jeugd. De redenen voor deze ‘leakage’ (onzichtbare afval of ontrouw) liggen voor de hand: velen leven thuis in een te materialistische omgeving, velen kunnen niet naar de katholieke school omdat er, zoals op het land, geen in de omgeving gevonden wordt, ofwel omdat zij, in de stad, te ver af ligt en de verplaatsing te kostbaar schijnt. Tenslotte betekent voor velen het voortdurende verhuizen culturele en religieuze ontworteling. Eigenlijk hangt met dit probleem de gehele parochiepolitiek samen. De oprichting van nieuwe parochies komt dikwijls te laat of is te weinig voorbereid. In dit verband zijn de beschouwingen van James Douglas, een vroegere Anglikaanse parson, die nu studeert voor het priesterschap, kenschetsend. Volgens hem komen meerdere vrome katholieken over naar de Church of England omdat deze ter plaatse aanwezig is met een mooie, meestal pre-reformatorische kerk en goed verzorgde diensten, terwijl de katholieke kerk ver af ligt in een andere wijk of een vreemd dorp. De huidige kerkelijke politiek, waarbij men aan weinig kerken, maar goed van personeel voorzien en met talrijke diensten de voorkeur geeft, schijnt dus niet de beste te zijn. Talrijke kleine parochies zouden volgens Douglas heel wat efficiënter zijn. Verder is het onmogelijk de aanhoudende migratie der katholieken in de industriële centra bij te houden zonder modern uitgeruste secretariaten met kartotheken op lokale of regionale grondslag. Zolang deze er niet zullen zijn kan de priester het aantal zijner parochianen zelfs niet bij benadering kennen. Of de gemengde huwelijken meer verlies dan winst betekenen voor de Kerk weet niemand. P.v. Leeuwen O.F.M, was voor Nederland tamelijk optimistisch gestemd. In Duitsland hebben zowel katholieke als protestantse bisschoppen | |
[pagina 345]
| |
negatieve ervaringen opgedaan. Gemengde huwelijken in Wales en in de bisdommen zoals Plymouth en Portsmouth, waar het aantal katholieken in de totale bevolking schommelt tussen 2 en 6%, zijn onvermijdelijk. Zoals overal elders zijn er voor- en tegenstanders van een ruim verlenen van dispensaties. In de praktijk tracht men meer en meer de vroeger frequente botsingen met de protestanten te vermijden en het kerkelijk huwelijk in de kerk zelf te laten celebreren in de hoop dat de katholieke partner meer door zijn eigen leven dan door speciale kerkelijke maatregelen zijn protestantse wederhelft zou bekeren. Hoe tactvol sommigen dit kunnen doen wordt geïllustreerd door het leven van Chesterton, die na zijn eigen bekering jarenlang geduldig wachtte op die van zijn echtgenote. Hoe dan ook, het beeld dat de katholieke Kerk vertoont is heel wat rooskleuriger dan de toestand van de officiële Church of England. In schril contrast tot de trage, maar ononderbroken vooruitgang der katholieken staat de snelle aftakeling van de Anglikaanse Kerk. Volgens het officiële Yearbook of the Church of England (1959) zijn op ongeveer 40 miljoen personen, geboren in de kerkprovincies Canterbury en York, en er wonend einde 1956, 66% in de Anglikaanse kerk gedoopt, 34% zijn gevormd, 6% hielden hun Paascommunie. Op 1.000 kinderen in 1956 geboren zijn er 602 gedoopt in de Anglikaanse Kerk, tegen 717 in 1927. Werden in 1844 nog 907 huwelijken op 1.000 ingezegend in de Anglikaanse Kerk, in 1956 daalde de verhouding tot 496 op 1.000, terwijl de louter burgerlijke huwelijken van 26 op 1.000 in 1844 toenamen tot 280 in 1957 (met een lichte daling in de laatste jaren), waarbij ongetwijfeld een vrij hoge verhouding huwelijken van gescheidenen dient geteld te worden. Intussen echter nam het relatief aantal katholieke huwelijken voortdurend toe. In 1844 werden slechts 17 op 1.000 der huwelijken in Engeland en Wales katholiek gesloten, in 1957 steeg dit getal tot 115. Ongetwijfeld speelt hier de Ierse immigratie een grote rol, maar zij kan niet de hoge stijging der laatste jaren totaal verklaren (nl. van 65 op 1.000 in 1934 tot 115 in 1957). Het hogere geboortecijfer der katholieken (20% boven het landsgemiddelde) is hier eveneens van betekenis. Vooral de aangroei der katholieke gemeenschap in Londen komt tot uiting in deze gegevens: van 12,5% van al de Londense huwelijken in 1952 stijgt de verhouding der katholieke huwelijken tot 17% in 1957. In Lancashire, gebied met de grootste katholieke concentratie, is bijna een op vier der huwelijken katholiek gesloten. In Bedford was de toename in 5 jaar 8,2 tot 12% waarschijnlijk te wijten aan Italiaanse immigratie. De aanwas in Wales is trager en in het zuidwestelijke Cornwall is er zelfs een lichte achteruitgang. Het verschil tussen de officiële Kerk en de Rooms-Katholieke is misschien nergens treffender dan in de evolutie der roepingen. De Church of England had in 1901 nog 23.670 clergymen; dit cijfer daalde geleidelijk tot 14.437 (plus 717 gepensioneerden) in 1956. De toekomst ziet er nog somberder uit, daar de gemiddelde leeftijd voortdurend steeg zodat nu bijna 35% van de Anglikaanse clerus ouder is dan 65 jaar. Intussen groeide de katholieke clerus voortdurend aan. In 1900 waren er in Engeland en Wales geen 3.000 priesters (religieuze en diocesane geestelijken samen). In 1960 zijn er meer dan 7.500. Hoe groot de verhouding Ieren onder hen is weet niemand, maar ongetwijfeld zou er zonder hun aanwezigheid een priestertekort zijn. Het is treffend dat bijna alle Engelse bisschoppen van Ierse afkomst zijn en dat het Schotse episcopaat zijn | |
[pagina 346]
| |
clerus moet aanvullen met priesters uit IerlandGa naar voetnoot2). Het aantal priesters-religieuzen is zoals in alle diasporalanden zeer hoog, ongeveer 40% van het totaal; bijna de helft onder hen zijn Benedictijnen, waaronder de leden der beroemde Downside Abbey, en Jezuïeten (met de bekende C. Martindale, wiens feitelijke invloed naar men zegt groter is dan die van Newman, en M. d'Arcy). Zonder op het eerste gezicht die indruk te geven is de Britse Kerk dus zeer expansief. Juist dat dynamisme stelt nieuwe vragen, maar helpt ook om - althans gedeeltelijk - oplossingen te vinden. Zoals elders is een der hoofdzorgen het onderwijs. In een land waar het materialisme in krasse vormen verder woekert, is een katholiek opvoedingssysteem totaal onmisbaar. Het is onmogelijk om in het kader van dit artikel het complexe probleem genuanceerd te behandelen. Het signaleren van enkele belangrijke aspecten mag volstaan. In Schotland worden de katholieke scholen, zoals in Nederland, zo goed als geheel op staatskosten gebouwd en onderhouden, indien zij aan enkele overigens billijke voorwaarden voldoen. In Engeland bracht de nieuwe schoolwet van 1959 een grote verbetering in de toestand: voortaan betaalt de Staat volledig de leerkrachten en de onderhoudskosten (zoals reeds voorzien was door de wet in 1944), maar ook krijgen de confessionele scholen voor het oprichten van nieuwe gebouwen 75% subsidies. De wet geldt zowel voor lager als voor middelbaar en technisch onderwijs. Al blijft aldus de Engelse katholieke gemeenschap nog steeds supplementair belast met 30 miljoen pond sterling voor de volgende 15 jaar, toch betekent deze nieuwe regeling een fundamentele tegemoetkoming en een praktisch erkennen van de vrijheid van onderwijs. Het stemmen van deze wet pleit voor de rechtvaardigheidszin zowel van Geoffroy Lloyd, niet-katholieke minister van onderwijs, als van het parlement, waar de katholieken helemaal niet representatief zijn. Het pleit ook voor de katholieke ouderverenigingen, die overal de parlementsleden in hun district gingen opzoeken en overtuigen. De grote drijfkracht van de gehele actie was de reeds vermelde bisschop Beek, sedert 1949 voorzitter van de Catholic Education Council. Geleidelijk zullen zo meer en meer katholieke kinderen in eigen confessionele scholen kunnen opgenomen worden, terwijl dit tot nu toe slechts voor 550.000 van de meer dan 850.000 katholieke kinderen het geval was. Terloops moet aangestipt worden dat men ook de invloed der katholieke scholen op niet-katholieke kinderen niet mag onderschatten. Uit een onderzoek dat sloeg op 68.234 leerlingen in katholieke scholen, bleek dat bijna ⅓ niet katholiek was; in de katholieke kostscholen voor meisjes was 47% niet katholiek. Deze confessioneel gemengde opvoeding heeft naast het voordeel dat zij veel anti-katholieke vooroordelen doet wegvallen, ook het nadeel dat zij niet altijd een homogeen katholieke atmosfeer toelaat (al gaan in een aantal kostscholen de protestantse meisjes even vlijtig naar de dagelijkse mis als de katholieke leerlingen!). Het in bevoegde kringen meest besproken schoolprobleem is zonder twijfel de kwestie omtrent de aanwezigheid der katholieken aan de universiteiten. Mgr. Beck zelf heeft eens geschreven dat de invloed der katholieken op het publieke leven niet in verhouding is tot hun aantal en in de eerste helft dezer eeuw zelfs | |
[pagina 347]
| |
geringer was dan in de tweede helft der vorige. Sterk vertegenwoordigd in de Engelse literatuur (Waugh, Greene, West), zijn de katholieken noch in de kringen der politici noch onder de universiteitsprofessoren en studenten naar verhouding aanwezig. Volgens H. Keldany, nationaal aalmoezenier van de Newman Association, zijn slechts 6% der Britse hoogstudenten en 5% der professoren katholiek, zodat de katholieken naar verhouding slechts de helft van hun normaal aantal uitmaken. In het House of Commons zijn slechts 24 leden katholiek, nl. 14 conservatieven en 10 Labourleden (al stemmen de meeste katholieken Labour), en geen 10 op de 24 gingen naar een katholieke middelbare schoolGa naar voetnoot3). Een vergelijking met een andere minderheidsgroep, het half miljoen Britse Joden, die 55 Members of Parliament tellen, doet de wanverhouding der katholieken, die meer dan tienmaal zo talrijk zijn, duidelijk uitkomen. De katholieken worden in hun scholen te weinig opgeleid voor het publieke leven, een constatering waaraan bisschop Ellis van Nottingham zijn ‘Advent Pastoral Letter 1957’ wijddeGa naar voetnoot4). Er is ongetwijfeld een zekere vijandschap tegen de katholieken. Zo zal bv. de beroemde Times zich voortdurend kleineren door het bestaan der Katholieke Kerk haast uitsluitend te vermelden wanneer er een schandaaltje bij te pas komt. Een verder excuus is dat de beste katholieke leken opgeslokt worden door de parochiale organisaties en dat de doorsnee-clerus te weinig inzicht heeft in de grote moderne problemen van nationale, internationale of eenvoudig intellectuele aard - maar dit laatste is typisch voor vele Engelsen. Al bestaat er noch een denkende katholieke lekengroep van betekenis noch een met het vasteland vergelijkbare organisatie der Katholieke Actie, toch heeft de Kerk enkele sterke persoonlijkheden onder haar leden. Douglas Woodruff bv. sedert 1936 hoofdredacteur van The Tablet, veruit het meest markante en onafhankelijke katholieke weekblad. Of de twee echtparen Sheed en Pakenham, waarvan het eerste bestaat uit Frank Sheed, schrijver, uitgever en Hyde Parkpredikant, en Maisie Ward, ijverige medestichteres van de Catholic Evidence Guild en eveneens intelligent literator, en het tweede uit Lord Pakenham, vroeger Labour-minister, en Lady Pakenham, moeder van vier zoons en vier dochters, afgestudeerde van Oxford en redactrice der gezinsrubriek in The Sunday Times. Alle vier zijn zij bekeerlingen of kinderen van bekeerlingen. Niettegenstaande de aangehaalde tekorten zal de nabije toekomst een onstuitbare doorbraak der katholieke intellectuelen meebrengen. De uitbreiding van het middelbaar onderwijs voor de lagere standen doet snel de proportionele verhouding der katholieken aan de universiteiten toenemen. De oprichting van talrijke nieuwe universiteiten vergemakkelijkt daarenboven de toegang tot het hoger onderwijs voor de katholieken, die zowel door de traditie als door de hogere kosten (van verblijf, verplaatsing, enz.) voor studies te Oxford en te Cambridge terugschrikken. De poging van Mgr. Beck om in Oxford een soort ‘Institut Catholique’ naar het model van Parijs op te richten is jammer genoeg vooralsnog mislukt. Het oprichten van een eigen katholieke universiteit was | |
[pagina 348]
| |
reeds in de vorige eeuw in Londen en door Newman in Dublin ondernomen, maar moest - voor wie het Britse universitaire systeem kent - noodzakelijk mislukken. Ook nu nog zou het een vergissing zijn te streven naar een eigen katholieke universiteit. Intussen hebben de meest luciede katholieken de behoefte aan meer intellectualiteit ingezien. Vroegen de arme Ierse immigranten in de industrie-gebieden enkel gezag en toewijding bij hun meestal Ierse priesters, de jongere generatie en de bekeerlingen vragen ongetwijfeld meer. Op theologisch gebied is de Britse Kerk zeker nog onvolwassen en leeft zij haast uitsluitend van vertalingen en van initiatieven, geboren op het Europese vasteland. In september 1958 had in Strawberry Hill een eerste ontmoeting plaats over de ‘Higher Education of the Catholics’, voorbereid door het zomernummer van de Dublin Review. De abt van Downside vatte er scherp de toestand samen: ‘Gedurende meer dan een eeuw zijn wij een pastorale Kerk geweest in de tamelijk enge zin van het woord; dit bracht met zich het gevaar beperkt te blijven tot problemen van louter biechtmoraal en controvers-theologie. Een der grootste diensten van deze generatie aan de Kerk zou zijn: maatregelen nemen om echte theologen mogelijk te maken’Ga naar voetnoot5). Ook Dom David Knowles O.S.B. Regius Professor in moderne geschiedenis aan de universiteit van Cambridge - een zetel, o ironie der geschiedenis, door Hendrik VIII gesticht -, onderstreepte het groot tekort aan intellectueel onderlegde priesters zodat de afstand tot de ontwikkelde leken te groot wordt. Zelden ook merkt men belangstelling voor het liturgisch réveil. Een moderne ars sacra is zo goed als onbekend. Men bouwt nog steeds nieuwe kerken in akelige neo-gothiek. De leken ‘volgen’ nog steeds de Mis. Nochtans zou vernieuwing op dit gebied buiten de eigen authentieke waarde ervan ook de beste protestanten zeker aantrekken. Zo schreef Dom Oswald Summer in het verzamelwerk English in the Liturgy (1957): ‘Indien ik zelf een protestant zou zijn, dan zou ik voelen dat de beweging voor de volkstaal de meest ernstige en ondermijnende aanval zou zijn op de veiligheid van de protestantse positie in Engeland en ik zou die volkstaalbeweging opvatten als vijand nummer één’. De reeds geciteerde vroeger Anglikaanse J. Douglas komt dit bevestigen: ‘Zij die geleerd hebben te houden van de liturgische diensten in de Church of England, zoals het bij mij het geval was, vinden juist daarom (nl. om de te grote passiviteit en het Latijn in de katholieke diensten) de bekering dikwijls een wrede scheiding’. In alle domeinen merkt men dat de oude katholieke politiek van ‘zich te doen aanvaarden’ als trouwe Engelse patriotten, geïntegreerd in de Welfare State, niet meer volstaat; de eigen specifiek katholieke roeping moet meer en meer naar voren komen in het vinden van authentiek katholieke oplossingen voor echt Engelse situaties. Schreef bisschop Ellis niet: ‘We are so busy trying to be like our non-catholic opposite numbers that we have no time to work out our own distinctive contribution?’ Want steeds meer wordt de Engelse Katholieke Kerk geconfronteerd, niet met de officiële Church of EnglandGa naar voetnoot6) maar | |
[pagina 349]
| |
met de algemene ontkerstening, door Newman zo duidelijk voorzien en nu in volle ontwikkeling. Niet enkel de Anglikanen, maar ook de non-conformisten (methodisten, congregationalisten, e.a.) zien hun leden slinken, terwijl een vaag humanistisch nihilisme, waarvan de toenemende onzedelijkheid slechts één aspect is, in alle kringen doordringt. Over welke krachten beschikt de Kerk om die golf van materialisme geleidelijk in te dammen? Haar sterkte is zeker haar grote principiële trouw aan het geloof en aan Rome. De herinnering aan de lange periode van vervolging blijft opvallend levendig. Elke zondag worden in elke kerk de ‘prayers for England’ (voor de bekering van het land) met overtuiging gebeden. De Britse katholieken zijn vroom. Zij discussiëren minder intelligent over het dogma dan geloofsgenoten uit andere volkeren, maar men kan op hun persoonlijke inzet rekenen. Ook voor God vergeten zij hun typische fair play niet. Het anticlericalisme is er onbekend (zoals overigens ook in de Anglikaanse Kerk); de leken houden werkelijk van hun priesters, maar deze laatsten doen dan ook helemaal niet aan politiek. De Ierse inslag van de Britse vroomheid kan de continentalen soms naïef aandoen, maar het pragmatische Britse volk wordt nu eenmaal meer door praktijken dan door gedachten aangesproken. De zin voor traditie, eigen aan elke Brit, speelt ook mee in de aanhankelijkheid aan een godsdienst die vijftien eeuwen ouder is dan de steeds nog recente Reformatie. Naast de diep-godsdienstige reserves der katholieken spelen ook andere elementen een rol ten voordele van de Kerk. Meer dan ooit zijn de besten onder de Anglikaanse geestelijken na de oprichting van de Church of South India - waarbij voor diverse, ook niet-Anglikaanse belijdenissen de intercommunion werd aanvaard - gaan twijfelen aan de authenticiteit van de Church of England. Jammer genoeg was er geen Newman beschikbaar om de stroming op te vangen, maar de onrust duurt voort en zij kan enkel in toenadering met Rome een oplossing vinden. Snel zal dit proces niet verlopen. Frederic Davis, vroeger Anglikaans geestelijke, schreef in het juli-nummer 1959 van zijn tijdschrift The Dome (dat toen 5.000 abonnés telde over geheel Engeland): ‘Voor onze generatie en misschien ook nog voor toekomstige generaties is er geen sprake van een hereniging en masse van sommige Anglikaanse geestelijken met de Rooms-Katholieke Kerk. Dat moet duidelijk gezegd worden’. Hij verklaarde ook dat men mag aannemen dat ongeveer 1.000 Anglikaanse vicars geloven in de pauselijke suprematie en dat 2.000 eventueel aansluiting bij Rome zouden wensen. Doch iedere vicar vertegenwoordigt slechts zichzelf. Men weet nooit of zijn parochianen hetzelfde geloven als wat hij gelooft of er een totaal ander soort christendom op na houden. De parochianen zijn overigens niet gebonden aan de leer van hun vicar. Dit maakt gesprekken over groepsbekeringen en a fortiori over een formule van terugkeer der Church of England zeer lastig, zo niet onmogelijk. Volgens velen is de waarschijnlijke weg: een nog verder uitdunnen der rangen bij de Protestanten, tot een kleine sterk gelovige kern zal overschieten, die dan wellicht in groep zal terugkeren. Door de Catholic Missionary Society (met zelfs een motormission, voorzien van kapelwagens), de Catholic Truth Society (die jaarlijks alleen in de kathedraal van Westminster 80.000 even goedkope als degelijke pamfletten verspreidt) en de sprekers van | |
[pagina 350]
| |
de Catholic Evidence Guild in Hyde Park en op vele andere plaatsen trachten de katholieken het religieuze vacuum rondom zich te beïnvloeden. Een speciale vermelding verdient het Catholic Enquiry Centre, begonnen in 1954, dat op zeer discrete wijze niet-katholieken langs de post inlichtingen bezorgt over het geloof en in de eerste zes jaar van zijn bestaan reeds meer dan 143.500 personen bereikte, waarvan er bijna 80.000 de 21 weken lange cursus volgden. Een andere gunstige factor voor de Britse katholieke Kerk is haar a-politiek karakter. Er is geen sprake van verzuiling noch in de partijen, noch in de vakbeweging, noch aan de universiteiten. Aldus maakt de Kerk nooit de indruk een gevaar voor machtsposities van anderen te zijn en roept zij geen antikerkelijke affecten op. Of zij deze gunstige positie lang zal kunnen volhouden, kan men betwijfelen daar haar religieus groeiende invloed zich onvermijdelijk ook in andere domeinen van het sociale leven zal doen gevoelenGa naar voetnoot7). Het katholicisme is nu eenmaal ‘anders’. Ook het Britse katholicisme zal nooit volledig geïntegreerd zijn in eigen land zolang het een minderheid blijft, omdat het in de opvattingen omtrent de kernvragen te zeer verschilt van de ongelovige meerderheid. Maar geldt dit niet evenzeer voor de Kerk in elk ander land? Zo schreef J. Lynch in een recent werk dat het een algemeen aanvaarde opinie is in Engeland dat alleen katholieken en communisten een standpunt hebben en dat ieder ander ‘prijzenswaardig neutraal’ is. Meestal worden de katholieken in de kranten als eccentric voorgesteld en neemt men een defensieve houding aan. Al heeft die sterke minderheidspositie ook voordelen - het beantwoordt aan het Britse karakter dissenter te zijn tegenover de algemene lijn, er bestaat zeker een gevaar dat de onverschilligheid der andersdenkenden zal omslaan in vrees voor het te grote dynamisme en in nieuwe onverdraagzaamheid. De afkeer zowel voor Spanje's Franco als voor Adenauers Duitsland in de Britse publieke opinie heeft ook een anti-katholieke tint, en weegt zeker op tegen de spontane sympathie voor de gemoedelijkheid van Paus Johannes XXIII. Ongetwijfeld staat de Kerk in Engeland op een keerpunt. Van minderheidsgroep, meer bedacht op consolidatie en apologetica dan op medezeggingschap in de intellectuele, politieke en sociale stromingen van eigen land en van de wereld, zal zij in de toekomst door haar numerieke aangroei zelf gedwongen worden niet enkel om stelling te kiezen tegen lang aanvaarde tradities, maar ook om nieuwe en rijkere wegen in te slaan. Dan zal zeer veel afhangen van de intellectuele kwalificatie der leken en van het theologisch inzicht der geestelijken. Ook hier zijn er tekenen die een hoopvolle evolutie doen vermoeden, al dreigt een gedeelte der verantwoordelijken toch nog te zeer achter de gebeurtenissen aan te lopen, in plaats van tijdig in overleg met bekwame leken nieuwe banen te openen, de echte leiders (die nu heel erg ontbreken) te laten groeien en de nodige coördinatie tussen de verspreide bewegingen en initiatieven tot stand te brengen, zonder daarom de Britse eigenaard te miskennen. Dat ook hier, zoals voor het profane leven, meer werkelijk contact met het Europese vasteland voor de Britse Kerk nuttig zou zijn, zal ieder aanvaarden. Maar met haar rijke reserves heeft die Britse Kerk in de toekomst ook Europa en de rest van de wereld iets onvervangsbaars te bieden. |
|