Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |||||
Th. Govaart
| |||||
‘Je suis trop seul’In het vroegste werk van Claus vinden we een belangrijk deel onverwerkte puberteitsproblematiek: een onzekere houding tegenover de vader, de moeder en het meisje. Qua leeftijd en totale ontwikkeling moet de schrijver toen hij deze verhalen, gedichten etc. schreef in adolescentia of juventus hebben verkeerd, maar we weten dat het zeer veel voorkomt dat bepaalde puberteitsproblematieken langer blijven doorwerken, anderzijds dat individuen met een flinke geestelijke weerstand tijdens de virilitas de psychiater kunnen verbazen met verslagen van regelrechte neurosen welke zij dan toch klaarblijkelijk in de eigen groei geleidelijk overwonnen hebben. Claus' voorstelling van Gods alziend oog in ‘Het huis in de struiken’ (De Zwarte Keizer), van ‘de oude man met de degen’ in ‘Gebed om geweld’ (DZK), plus dan nog de passage uit de verzencyclus ‘De verloren zoon’ (uit Kleine Reeks), waarin zowel berouw als medelijden worden afgewezen, maken ons duidelijk dat Claus in ieder geval met ‘de Vader in de hemel’ meent te hebben afgerekend. Misschien is dit te zwaar uitgedrukt en kan men ook van deze Vlaming zeggen wat Ludwig Marcuse van Freud beweert: ‘er lebte in einer Zeit, in der man am Tode Gottvaters nicht mehr so litt, weil man schon als Waise geboren war’. Heel scherp is de afwijzing van de leraar en pseudovader in ‘Het Mes’ (DZK). Het contact van deze Oscar met de moeder isoleert Thomas voelbaar, het kost hem grote moeite deze grens te overschrijden en als hem dit - er staat duidelijk bij: voor éénmaal - lukt, is de symboliek van het Oidipouscomplex, van de zoon die de vader vermoordt om de moeder te kunnen bezitten, in Claus' tekst duidelijk gegeven (‘zijn hoofd... in de opening van haar jurk, tegen haar borst’ en ‘terwijl zij haar gezicht, haar geurend haar vooroverboog en tegen zijn wang drukte’). Een tweede pseudovader, juister de omkering van de vaderfiguur, vinden we in het vers gewijd aan Antonin Artaud (Registreren). Deze, vereerde, dichter vinden we aangeduid met een aantal eigenschappen welke precies tegenovergesteld zijn aan die welke dè vader pleegt (hoort) te bezitten: hij is niet de levenskrachtige, maar de ‘bleke kapitein’ met het uitge- | |||||
[pagina 326]
| |||||
kerfd gezicht, met de gebroken ‘weke ruggegraat’, de ‘verschrikte’, ‘bloedende, doodgeborene, uitgebrande man’, de Creon, wiens vrouw, zoon en schoondochter door zijn schuld gestorven zijn. - Het vacuum dat hij opent is gelijk aan dat van de vaderloze jongen of jongeman. De regelrechte ‘vadermoord’ vinden we dan in het pantomimegedicht ‘Zonder vorm van proces’. Opvallend is hierin evenwel dat de moeder het minstens even zwaar moet ontgelden. Claus' houding tegenover haar is in dit beginwerk hoogst onzeker. In de verhalen ‘Het huis in de struiken’ en ‘Het Mes’ ergert de moeder het kind door ontrouw of ongrijpbaarheid; in het pantomimegedicht heet zij ‘een ellendelinge’, maar in het zesde vers uit Registreren neemt de jongeman tot haar (mogelijk tot een geliefde die haar trekken heeft aangenomen) zijn toevlucht. Hij weet zich nergens te bergen ‘dan in dit steeds ontheiligd huis’ van haar ‘armen, borst en moederlijk gezicht’. Even zeker is het daarentegen dat ‘ook eens uitgestoten wordt een te lang gedragen vrucht’. - Hij zal van de moeder afstand moeten nemen en zijn eigen relaties moeten kweken. Geholpen door de weer vacuumachtige figuur van De Hertog doet hij dat dan ook in hetzelfde pantomimegedicht, waarin de ouders terzijde worden gesteld en de individuatie dus haar beslag zou kunnen krijgen. Typisch puberaal zijn dan weer zijn reacties op het meisje. In deze levensfase schijnt het de jongen zeer moeilijk te vallen de sexualiteit als een geheel te beleven. ‘De lijnen van de zuiver lichamelijk-fallische sexualiteit en die der psychische erotiek lopen in het eerst gescheiden (Rümke). Wanneer we de verzen uit de ‘In memoriam’-cyclus (Kleine Reeks) en de lyrische passages over de jongen en het meisje uit Zonder vorm van proces naast elkaar leggen, zien we respectievelijk de ‘zeer fijne tedere bewondering’ en de volgens Rümke en Spranger geheel gescheiden daarvan voorkomende uitgesproken fallisch-sexuele fantasieën. Overigens zijn deze laatste niet meer (zoals in de puberteit vaak het geval is) ongedifferentieerd, maar uitgesproken op één figuur gericht, die evenwel niet meer het ‘onthecht en vogelvrije wezen’ uit de ‘In Memoriam’-cyclus is. - Een veelzijdige, geïntegreerde menselijke verbondenheid zal alleen mogelijk zijn met haar die zowel het voorwerp van de psychische erotiek als van de fallische sexualiteit zal kunnen zijn. De roman De Metsiers laat in de verhouding tussen het meisje Ana en haar halfbroer Bennie de onmogelijkheid deze componenten van de sexualiteit nu reeds bijeen te brengen heel duidelijk zien. De incestdreiging is hier het symbool van de weerstanden welke nog niet overwonnen konden worden.
Misschien zijn zo nog eens de hoofdlijnen uit de vroege problematiek van Claus omhooggehaald: afwijzing van God en vader; teleurgesteld zijn (event. afwijzen van) de moeder; alsnog ambivalente houding tegenover het meisje, dat ook nog ergens als moeder ervaren wordt (incest-vrees) en verering van een perversie van de vader (Artaud). - Als we de inwendige samenhang van dit alles langzamerhand hebben leren doorvoelen - steeds weer moeilijk, want iedereen heeft het weer anders doorleefd - kijken we even verrast op als we zo terloops alles in één alinea bij elkaar vinden in het boekje van Marcuse over Freud: ‘Er nahm mit Darwin an, dasz die ersten Menschen-Gruppen Ur-Diktatoren gehorchten, Ur-Mänchen, denen die Familie völlig Untertan war, die auf alle Frauen ihrer Horde ausschlieszlichen Anspruch hatten. Das habe dann in sagenhafter Vorzeit zu einem Aufstand der Söhne geführt, zur Beseitigung des | |||||
[pagina 327]
| |||||
Vaters, zum Schuld-Gefühl der Sönne, die ja den Vater nicht nur gehaszt - auch geliebt und bewundert hatten, zum ersten Uebereinkommen der Brüder, vor allem zum Incest-Verbot, der Grundlage von Gesellschaft und Moral, und zur Erhöhung des gemordeten alten als Totem, der Keim aller späteren Religionen’. En zo ontdekken we ‘het wijde gebied van eenzaamheid waar deze jonge man vandaan komt’ - zoals Teirlinck het later naar aanleiding van Een bruid in de morgen heeft uitgedrukt, terwijl we tegelijk zien dat deze eenzaamheid niet zo uitzonderlijk is en we deze ook nog verder willen relativeren door aan te nemen dat het zelfs noodzakelijk is de jonge mens de tijd te laten om eenzaam te zijn. | |||||
De gevoeligheid van de mens aanwakkerenZowel in de psychologie als in al de daardoor ‘aangestoken’ vormen van bedrijvigheid is het gevaar niet denkbeeldig, dat we in onze beschrijvingen en de daaruit getrokken conclusies steeds van uiterste gevallen uitgaan. Ieder aandachtig lezer voelt wel iets resoneren, wanneer hij de vroege werken van Hugo Claus leest, maar de meesten zullen toch bij zichzelf vaststellen dat zij de puberteit en de adolescentie op een wat rustiger wijze hebben doorleefd dan deze auteur; verder zullen er ook - vooral jongere - lezers zijn, die zich graag een dergelijk turbulent verleden (of heden) laten suggereren en dan tenslotte ook nog - vooral oudere waarschijnlijk - die zich afvragen of de schrijver een en ander zelf niet achteraf een beetje heeft aangedikt. - Wat het laatste betreft: laten we hier rustig vanuit gaan. Het woord verdichting heeft niet voor niets twee betekenissen en wanneer de schrijver zijn fantasie loslaat op zijn jeugdbelevenissen betekent dit - wanneer hij tenmiste een waarachtig kunstenaar is - altijd, dat hij datgene wat werkelijk is voorgevallen op een gecomprimeerde, sprekender manier gestalte geeft. Het is hem daardoor mogelijk niet alleen hen te bereiken die dezelfde gevoeligheidsgraad bezitten als hijzelf, maar ook begrip en beleven op te wekken bij die mensen, die zelf een minder verfijnd ervaringsleven bezitten óf niet in staat zijn zich adequaat te uiten. Een andere vraag welke men zich bij schrijvers als Hugo Claus vaak stelt en wellicht ook met recht mag stellen is deze: of het nodig is binnen de menselijke beleving een zo grote plaats aan de sexualiteit in te ruimen als hier gebeurt. We weten sinds Freud - en zijn wetenschappelijke nakomelingschap heeft dit alleen maar bevestigd - dat de menselijke sexualiteit een zeer veelzijdige en belangrijke stuwkracht is welke op alle levensgebieden haar invloed uitoefent en ook het innerlijk leven van de mens veelzijdig helpt vormen: de sexualiteit die niet alleen geslachtsdrift tot bevrediging en voortplanting, maar ook eros tot innerlijke harmonie en duurzaam samengaan van personen is. Het spreekt daarom wel vanzelf dat de ontwikkeling van deze kracht grote aandacht moet hebben overal waar men zich met de mens bezig houdt, met name dus in de letterkunde. Bovendien verkeert onze maatschappij, verkeren wij mensen juist wat de sexualiteit aangaat in een duidelijke crisisperiode. De mens, vooral de man, leert alleen nog maar denken in rationele, technische en functionele categorieën. De wereld welke hij te ordenen krijgt wordt door velerlei specialisatie steeds beperkter. Vooral zijn beroepsarbeid - zijn voornaamste bezigheid - vraagt van hem alleen nog dat hij rationeel (steeds gerationaliseerder) te werk gaat, de techniek beheerst (de technische apparatuur verbetert) en de grenzen | |||||
[pagina 328]
| |||||
van zijn functie eerbiedigt. Slechts zeer enkelen kunnen initiatief ontplooien en besluiten nemen die buiten de gewone routine vallen. De man neemt hiermee ook genoegen, gaat in zijn technische wereld en zijn rationed en functioned denken op, schept zelf geen normen meer, maar laat zich door zijn wereld normeren. Men leze of herleze de studies van Arnold Gehlen, José Ortega Y Gasset en - recenter nog - De psychologie van de hedendaagse man van Joachim Bodamer om zich deze toestand levendiger bewust te worden. In De opstand der horden geeft de Spaanse auteur een portret van de tot infantilisme vervallen man, die alleen nog maar - hetzij als groot geleerde, hetzij als geroutineerd bankwerker - een beperkte specialisatie beheerst, die verder geen meningen en geen allure heeft en die napraat wat openbare mening, groepsmoraal, klassebewustzijn, mode en reclame hem voorkauwen. ‘Het verlies van de breedheid en oorspronkelijkheid van zijn zieleleven, de ondergang van zijn persoonlijk vrijheidsbesef, de vlucht voor het nemen van echte besluiten en het afwijzen van iedere verantwoordelijkheid die verder reikt dan de alledaagse dingen, zijn evenzovele symptomen van de verandering, die het beeld van de man in deze tijd ondergaat’ (Bodamer). Deze man weet vanzelfsprekend ook met zijn sexualiteit geen raad. Zo ergens, dan is hij op dit gebied aangewezen op eigen besluiten, op het nemen van echte verantwoordelijkheid, op het ontplooien van een persoonlijk zieleleven; indien ooit, dan vindt hij hier geen baat bij zijn functie, zijn ratio en zijn techniek. Het gevolg is dat de sexualiteit is losgemaakt van de cultuur die met haar wezen in strijd is: zij is een verloren zaak geworden die op straat wordt omgeroepen (Jean Paul) door middel van affiche, reclame en etalage. - Voor de technische en functionele man is er nog maar één aanknopingspunt: juist het energische en extraverte karakter van zijn sexuele geaardheid. Anders als de vrouw immers kan de man heel gemakkelijk zijn sexuele potenties - wanneer deze maar door prikkels van buitenaf zijn geraakt - activeren, zonder dat zijn persoon erbij betrokken is. Zijn ‘opvoeding’ tot verantwoord sexueel gedrag zou juist hierin gelegen moeten zijn, dat hij zichzelf leert de lichamelijke processen te integreren in zijn totale menselijkheid door een innerlijke band met zijn geliefde, die op haar beurt gewoonlijk van hem leert de lichamelijke vereniging te zien als een vanzelfsprekend gevolg van de innerlijke verbondenheid welke zij reeds ervaart. Veelal volgt hij evenwel de weg van de minste weerstand: zijn natuurlijke (primitieve) geaardheid stemt overeen met zijn manier van staan in de wereld en wordt verder ontwikkeld. Het gaat ook hier alleen nog maar om de prestatie en het op functionele wijze bereiken van het doel: de (in het gunstigste geval wederzijdse) bevrediging. ‘De zelf ervaren en aan de ander geschonken lichamelijke lust is het resultaat, waar het om te doen is. Ook de vorm van de technische arbeid wordt immers beoordeeld naar het resultaat, als stuk- of accoordloon’. (Bodamer) ‘Aangezien de man van deze tijd niets zo systematisch ontloopt als persoonlijke risico's, morele verplichtingen tegenover zijn deelgenote in het ‘experiment’, weert hij zorgvuldig elk gevoelselement uit de sexuele ontmoeting, omdat daarin het gevaar zou kunnen schuilen van een band van menselijke aard’. ‘Want het erkennen en aanvaarden van de demon ie en van de geheimenissen van de eros zou de vertechnisering van het geslachtsverkeer onmogelijk hebben gemaakt’. (Bodamer) En het ‘wortel-schieten’ in elkaar moet vooral bij voorbaat onmogelijk worden gemaakt, juist om de motoriek en de functionele prestatie te redden. | |||||
[pagina 329]
| |||||
‘Zie mij: ik word een boom 's namiddags in de
Schaduw van een bos voor Vrouwen
Ik groet onbekende wezens als bekenden
En paar met molly met londen met regenmantegna
's Avonds moe van spelen
Met hun niet te temmen leden
Tuimel ik in grassenzeeën neer
Hoor aan mijn laatste lippen: nausicaa fröken Julie
Ik zou mijzelf in slaapwandelen zingen
Als gij er niet waart: Spieder in de takken (....)
(....) De liefde zegeviert niet
De liefde zegeviert niet meer
En maakt ons huis niet meer
Ons huis niet meer wakker
Als de haan vroeger in de kamerstraat
En in de vroege zon’ (Tancredo Infrasonic).
En intuïtief geeft de dichter precies dezelfde oorzaken aan als die wij hierboven de sociologen (psychiaters, neurologen enz.) hebben zien formuleren: ‘Wij leren 1 en 1 en a en b abbé
Hoe men huizen van schaamte moet verbranden
Hoe men vrienden slaat en vrouwen verlicht
Hoe men zonder zonden zonder deugden
Zonder ijs en zonder brand
Wit blijft en onaangedaan
Als een witte ronde kei aan zee
Wij leren (maar wij hopen wanhopig)
Wij leren (maar wij denken schools)’.
Claus is zich - al in zijn vroegste werk, maar steeds helderder en dringender - bewust van het haast niet meer te omzeilen gevaar dat de mens, de man - voor hem: hemzelf - bedreigt vanuit de totaal geperverteerde, alle waarden verschoven hebbende maatschappij, die, een moraalsysteem hanterend of niet, christelijk, onchristelijk of ongelovig, socialistisch of humanistisch, in feite immoreel en onmenselijk is, omdat zij de mens kerkert in zijn functie, zijn ratio en zijn techniek; omdat zij de gevestigde orde en haar belangen boven de mens stelt. - Hij die dit inziet staat betrekkelijk alleen, hij die er naar handelt stelt zich buiten de maatschappij. ‘Niet alle wezens weten wat ik weet. Alleen de wilden, de verrukte ziende blinden. Sommige vrouwen en twee of drie vertrouwde dieren. Ook verschillende rassen’. (Natuurgetrouw). De jonge Claus staat in zijn vroege gedichten, in fragmenten uit zijn pantomime-gedicht en zijn eerste proza voor een vacuum, inderdaad, maar met een voor-zien van de helderheid van de Hoggar, van de Mondriaanse klaarte die hij later in tekeningen van Corneille herkend heeft. En zijn symbool wordt de bal. ‘Niet de sexeloze, gladde cirkel..., maar de geknede, betaste ongewone bal, zacht hart, koele vrucht’. En hij stelt zich in deze technische en functionele maatschappij dezelfde taak als zijn vriend Appel zich zegt gesteld te hebben: ‘de gevoeligheid van de mens aanwakkeren’, de eigen gevoeligheid niet laten verdrogen in het maatschappelijk bestaan, ratio, techniek en functie (wereld, energie, machine en karakter heette dit alles bij A. Roland Holst - en waarom eindigt Claus straks zijn Oostakkerse Gedichten met een zinspeling op Een Winter aan Zee?) integreren in de menselijkheid en weigeren ze autonoom te laten worden. Het is geen geringe opgave en we zien dan ook dat zij niet gemakkelijk te verwezenlijken is. | |||||
[pagina 330]
| |||||
Ergens moet iets volmaakts zijn in mijZowel in de dichtbundel Een huis dat tussen nacht en morgen staat als in de roman De hondsdagen is de hoofdproblematiek die van de innerlijke ordening van de sexuele ervaringen; er zijn ook andere aanwijzingen voor de typische geestesstructuur van de adolescentia. Op de flap van De Metsiers vinden we over Claus de volgende mededeling: de toen negentienjarige auteur had ‘reeds een veelbewogen leven achter de rug: hij was o.m. gevelschilder in Parijs, arbeider in een suikerfabriek in Noord-Frankrijk, nachtwaker in Londen, typograaf, en vond ondertusen nog tijd om leerling te zijn van drie academies en een toneelschool. Hij publiceerde twee bundels gedichten’ en schreef nog een aantal verhalen. We denken hierbij onwillekeurig aan de beschrijvingen ons uit de psychologie bekend van de levensperiode van de man tussen zijn zestiende en vijfentwintigste jaar (we mogen voor Claus waarschijnlijk wel wat vroeger dateren!) die gekenmerkt is doordat ‘alles wat gedaan wordt nog het karakter der voorlopigheid draagt en van voorbereiding’. (Rümke). Soms ‘komt in de praktijk niet zo heel veel wisseling van beroepskeus voor(!), maar men heeft in dit tijdperk toch steeds het vage gevoel, dat men niet vastzit, dat men ook anders zou kunnen’. - Op grond van deze geesteshouding wordt de sexualiteit gemakkelijk een probleem. Een vaste binding is voor de adolescent nog niet aanvaardbaar. Onpersoonlijke vormen van geslachtsverkeer scheppen het gevaar de sexualiteit uit het geheel der persoonlijkheid te isoleren en tot een zuiver functionele vorm van relaxatie te devalueren. Buitenechtelijk geslachtsverkeer op basis van een persoonlijke en volledig menselijke verhouding roept ook weer problemen op omdat, als progenituur wordt uitgesloten, het sexueel verkeer door vele vrouwen als onbevredigend wordt ervaren en omdat, als er zich wel een kind aandient, de man veelal niet aan het vaderschap toe is. Het laatste klemt temeer wanneer uit de puberteit nog resten van rancunes etc. tegen de vader-figuur-als-zodanig zijn overgebleven. Het eerste deel van Een huis dat tussen nacht en morgen staat nu bezingt uitvoerig en op hymnische wijze de genoegens van de sexuele omgang tussen man en vrouw. Er valt een sterke nadruk op de lichamelijk-fallische sexualiteit, ofschoon de tonaliteit van het geheel in vele accenten van onverholen tederheid de aanwezigheid van de psychische erotiek ook zeker suggereert. De verdere stukken van de bundel tekenen zeer indringend de pogingen van de man het onverwacht zich aankondigende vaderschap en het ‘dreigende’ huwelijksleven in de liefdesverhouding te integreren. Dit lukt niet ineens: ‘Geef mij brood en spelen vrouw
En verberg uw eerstgeborene in het riet’
en ‘Zaterdag Zondag Maandag trage week en weke dagen
Een stilleven een landschap een portret
De wenkbrauwen van een vrouw
Die zich sluiten als ik nader’
Het vierde deel van de bundel schijnt zich te keren tegen de maatschappelijke ordening die tot orde dwingt, waar deze nog geen innerlijke verworvenheid is: tegen een geforceerde afsluiting van de adolescentia als er nog niet voldoende innerlijke zekerheid verworven is. Het boek sluit met de volkomen afrekening met de vaderfiguur in ‘Het lied van de molenaar’. | |||||
[pagina 331]
| |||||
Philip, de hoofdfiguur uit De Hondsdagen, leeft dan samen met Lou die een kind van hem verwacht ‘Als ik haar gewoon het kind liet houden? Zij zou dolblij zijn. Dan zouden wij moeten trouwen. Wie weet hoe zoiets afloopt?’ De verhouding met deze jonge vrouw, die kennelijk veel persoonlijke elementen heeft, is blijkbaar toch niet volledig genoeg om de man een blijvende verbintenis als vanzelfsprekend te doen aanvaarden. En als we Philip-Lou tegenover Philip-Bea (het vroegrijpe twaalfjarige Jodinnetje) zetten, krijgen we waarschijnlijk het volgende beeld: tegenover Lou overheerst nog de (vrij oppervlakkige) binding der zuiver lichamelijke sexualiteit; de psychische erotiek is in groei na een fallisch-sexueel begin; - tegenover Bea staat Philip met een zeer sterke psychische binding, terwijl juist zijn zorg om het kind en de maatschappelijke onmogelijkheid de sexuele omgang ‘verbieden’. - In Een bruid in de morgen herhaalt zich deze situatie op een andere wijze. De nicht Hilda adverteert haar vrouwelijke lichamelijkheid op een dermate afstotende wijze dat Thomas vlucht. De binding van het meisje Andrea aan haar broer Thomas is zo volstrekt dat de omgeving voor incest beducht is en het meisje in de zelfmoord vlucht. We realiseren ons nu dat dit motief van sterke psychisch-erotische binding bij maatschappelijk-familiale onmogelijkheid van fallische actie in het werk van Claus tot nu toe al drie of vier keer is voorgekomen (misschien in de ‘In memoriam’-cyclus uit Kleine reeks, verder in De Metsiers, De hondsdagen en Een bruid in de morgen): het is kennelijk een sleutelsymbool voor het probleem der integratie van erotiek en sexualiteit. Er volgt ook uit dat de mens Claus zich voor deze harmoniseringsopgave heel intensief heeft ingezet. In een bewust of onbewust verzet tegen het algemene beeld van mannelijkheid dat onze maatschappij beheerst neemt hij met de isolering van de sexualiteit en al haar desastreuze gevolgen geen genoegen. Alsnog is ook voor hem de harmonie ongrijpbaar, maar hij verkeert in de weliswaar lastige maar in wezen bijzonder gelukkige en gezonde toestand, dat hij ondanks een uit de puberteit overgebleven zeer sterke moederbinding en een duidelijke haat tegen het vader-imago zich als opgave stelt zichzelf als minnaar èn potentiële vader en haar als minnares èn moederfiguur te zien. Hij neemt geen genoegen met een deel plus een aantal frustrates, maar ‘ergens moet iets volmaakts zijn in mij’. | |||||
Wortels groeien ergens
| |||||
[pagina 332]
| |||||
uit een grondige en veelzijdige zelfbeschouwing tot zelfkennis en eigen ethos te komen. ‘Woorden openen de beschouwing als messen de huid’. ‘Weerloos is de tijd, ongenadig de aarde’, bijzonder voor de dichter die van zichzelf weet dat hij ‘vlinder, bloed en nachtelijk’ is, dat hij zich niet kan binden en overgeven en dat hij met de zakelijke helderheid van de morgen geen raad weet; die ook beseft, dat hij met zijn afunctionaliteit, zijn gevoeligheid en zijn onberekenbaarheid niet past in een tijd die juist op functie, ratio en zekerheid is ingesteld. Vanuit de schildering van een perifere, fallisch-sexuele beleving rijpt het inzicht dat het leven niet ‘razend rijpt’, maar ‘kleeft aan de tronk’ en dat onherroepelijk de mare - ‘stuifmeel in de stengel’ - eens ‘haar dwingende groei’ begint. Livia de Magna Mater, zal aanvaard moeten worden en ‘Het klemwoord: huis’ moet worden uitgesproken. - De slotverzen belijden het leed van hieromtrent volstrekte zekerheid te hebben en er psychisch niet toe in staat te zijn. We hebben er al op gewezen dat het slotvers van deze bundel op Een winter aan zee van A. Roland Holst zinspeelt en inderdaad speelt zowel in dit boek als in De koele minnaar het besef mee, dat niet alleen de eigen psychische structuur, maar ook de maatschappij die zich diametraal verhoudt tegenover het visioen der bevlogenen, het vinden van de harmonie tegenwerkt. Jia en haar film- en theaterwereld staan als symbool voor La dolce vita, dat volkomen uitgehold en ontkracht, de volledige menselijkheid geen ontplooiingsmogelijkheden meer biedt. Zij is inderdaad ‘de vrouw zonder schaduw’ die ‘de man zonder eigenschappen’ mede heeft ‘gevormd’ (Bodamer). ‘Alles: Auftritt und Abgang, Erblicken und Wegsehn, Gedenken, Vergessen....
Ist ein Noch-Nicht und Nicht-Mehr nach dem nackten Ja der Umarmung,
Nichts als Anspielung, Liebesmarke und Ztichensprache
Für eine einzige, sprachlose, brennende Heimlichkeit:
Frau mit rüchwärtssinkendem Haupt, die sich spaltet und hingibt’.
(Hanz Egon Holthusen, Labyrintische Jahre)
‘Een kramp is de liefde’ met haar, er is ‘geen vooruitzicht, geen hoop, geen huis’, alleen steeds weer het ‘onvervangbaar ogenblik’: ‘Immer gilt es den Augenblick, diesen, den niemand ertrüge.
Der ihn durchschaute, diesen, der nahe bevorsteht.
Wenn sie in Schweiss und verwischter Schminke auf fleckigem Bettuch
Liegen und schläfrig reden und lügnerisch lächeln,
Und die Musik der Begierde ist aus....’ (id.. Hier in der Zeit).
Een meisje als Jia is waarschijnlijk nooit ‘meisje’ geweest, is te vroeg gepubliceerd als sexueel verbruiksobject en leeft ‘in haar sexueel-erotische habitus van het begin af aangepast aan de consumentenhouding van de man’ (Schelsky). Speciaal met op de achtergrond de filmwereld komt zij ons voor als van jongsafaan bezorgd om ‘vrij’ en in de running te zijn, terwijl dan ‘de niet beleefde meisjesachtigheid later de diepere oorzaak is van dat fluïdum van koortsachtige frigiditeit en prikkelbaarheid zonder enige bekoring en van dat hermafroditische en disharmonische in haar’ (Bodamer). We kunnen het vanuit deze gezichtspunten bijna als overbodig zien dat Claus haar om de problematiek nog wat scherper te stellen ook nog een wat lesbische aanleg heeft meegegeven. - Tenslotte heeft de schrijver dezelfde problematiek nog eens los van de eigen tijd gesteld in het toneelstuk Het lied van de moordenaar, dat ten vervolge van ‘Het lied van de molenaar’ (de definitieve afrekening met de vader) waarschijnlijk als het grote gewetensonderzoek van de man bedoeld is. Achter de | |||||
[pagina 333]
| |||||
bruine Tilda uit dit stuk staan voor ons Bea uit De hondsdagen, het kind dat zonder overgang vrouw wordt uit de tweede afdeling van De Oostakkerse gedichten (Een vrouw, 2) en Jia uit De koele minnaar: het zijn de vrouwen bij wie de liefde een kramp is of zou zijn, die alleen als object van begeerte zouden kunnen fungeren, die geen verwachting, hoop of huis te bieden hebben en die buiten het volledig-menselijk beleven van de man blijven staan. Met recht zegt Moerman weer tegen Tilda: ‘Niemand houdt mij bezig, niemand hoort mij toe’ en voor hij Lise heeft getroffen meent hij nog dat het zo goed is ook. Achter Lise zien we Ellie uit Het huis dat tussen nacht en morgen staat, Lou uit De hondsdagen, Livia uit De Oostakkerse gedichten, misschien ook nog Carla uit De koele minnaar: zij die de man uitnodigen tot menselijke compleetheid, die behalve hun vrouwelijkheid ook moederlijkheid (voor hem en voor zijn nageslacht) te bieden hebben, die zekerheid, vastheid en ‘huis’ symboliseren. - Maar ‘op de grenzen der viriliteit vindt men dikwijls een sterke weerstand tegen alles wat als niet-meer-te-veranderen moet worden beschouwd’ (Rümke) en Moerman beschuldigt Lise er dan ook van hem tot angst en tot lafheid te hebben geïnspireerd: ‘Ik dacht aan jou, je leefde met mij en in dit nieuwe glanzende leven werd ik bang’. Nadat hij Tilda voor haar verlaten heeft, steekt hij Lise neer: zij heeft het zaad gestrooid, waaruit de wortels zijn gegroeid die hem dreigden vast te leggen en hem zijn bewegingsvrijheid te ontnemen. Moerman kon geen afstand meer van Lise doen, hij kon haar ook nog steeds niet aanvaarden en haar een integrerend deel van zichzelf laten worden. Het oordeel over deze man, zijn eigen oordeel over zichzelf, is dan volkomen negatief. Het mes zal terecht vallen: de kansen verwerpend heeft hij het recht om verder te leven verspeeld. | |||||
De mens in zijn keerkringSuiker - we moeten de kansen van de idylle tussen Kilo en Malou niet te hoog aanslaan. Er is een heel grote kans dat Max gelijk krijgt en dat ze samen hun ongeluk tegemoet gaan. Maar het is een nieuw begin en als hier ‘de gegevens ontbreken’ is het niet omdat alles uit en te na geprobeerd is en leeg is bevonden, maar omdat er een gebied is ontdekt waarop Kilo noch Malou zich ooit bewogen hebben. Het (voor slechte lezers paradoxale, maar na grondige lezing van het voorafgegane werk voor de hand liggende) resultaat van alle omzwervingen van Claus is nu, dat hij Kilo intuïtief de zin van onthouding en zelfbeheersing laat door hebben, dat hij het hoertje Malou een ongerepte meisjestijd laat fantaseren waar zij echt nooit weet van heeft gehad. Malou: ‘...maar jij, eh, jij hebt eh, respect voor mij omdat ik zo jong ben en het de eerste keer is, en je wacht (pauze). Je wil wachten’. Een langzamerhand wat ouder en bezadigder wordende Claus die uit dépit omdat ook zijn tijd eens voorbij gaat, de oude (verouderde) traditionele moraal weer gaat verdedigen? - Neen, gewoon de consequenties van de houding van hem die blijkens zijn werk van jongs af aan de experimenteerhouding van de functionele, rationele en technisch-denkende man van zijn tijd heeft afgewezen, maar die - de paradox van de keerkring - experimenteren moest om misschien ooit zijn eigen houding te vinden. De gegevens voor de oplossing lagen niet voorhanden. | |||||
[pagina 334]
| |||||
Bodamer weet dat de man van onze tijd over het algemeen het inzicht in zijn situatie en de wil haar te veranderen mist: in zoverre is hij zonder toekomst. Ook al ziet en wil hij wel, dan nog is de opgave hem gesteld vrijwel onuitvoerbaar. Noodzakelijk is dan ‘dat het uitsluitend technisch bewustzijn van de man van deze tijd plaats maakt voor een nog te ontwikkelen bewustzijnsstructuur, die in staat zal zijn de techniek aan zich te onderwerpen. - Verfijnde zedelijkheid, ascese, een houding die boven de technische uitgrijpt, verruiming van de morele fantasie - zijn dat niet allemaal eisen, die een beroep doen op bekwaamheden en zielsvermogens, die de mens dank zij de overheersing van zijn technische bewustzijn is kwijtgeraakt, of in ieder geval zover heeft verdrongen, dat zij zijn lamgeslagen? (...) Slechts wie oog heeft voor de degradatie van de mens, voor de omvang van datgene wat hij heeft verloren (...), zal in deze wereld met al haar produkten inderdaad een uitdaging zien, een uitdaging om front tegen haar te maken, in plaats van zich door haar te laten consumeren. Sinds de oudheid golden gematigheid en bezonnenheid, eerbied en deemoed voor mannelijke houdingen, met behulp waarvan men de gevaren en de grootheid van het leven tegemoet trad. Zouden zij onder nieuwe levensomstandigheden hun oude betekenis herkrijgen, al zullen zij thans tegen totaal nieuwe bedreigingen moeten worden aangewend? Er zijn er velen onder ons die beseffen dat de mens, hangend tussen twee wereldmachten die beide over de technische verworvenheid (verwordenheid) beschikken welke atoom- of waterstofbom heet, op het nulpunt van zijn vrijheid is aangeland. Er zijn er ook die in de gaten hebben dat zelfs in de meest democratische landen de staatsinvloed en de politiek van vrijheid niet zoveel hebben overgelaten. Er zijn er minder die benul hebben van de beperkingen die aan de vrijheid van de gemiddelde mens worden opgelegd door de concerns en hun reclamepolitiek. Er zijn er wellicht ook nog wel die de belachelijke tirannie doorzien van wat algemene mening of opinie heet. - Maar zij allen kunnen zich van de problematiek afmaken door berustend de schouders op te halen en vast te stellen dat het allemaal afschuwelijke mistoestanden zijn en dat zij er niets aan veranderen kunnen. - Pas wanneer men in staat en bereid is precies dezelfde problematiek en precies dezelfde wantoestanden binnen het eigen persoonlijke leven te ontdekken, wanneer men beseft dat men in zijn eigen beroeps- of zakenleven, in zijn verhoudingen (zijn gebrek aan verhoudingen liever) ten opzichte van zijn medemensen, in zijn erotiek en sexualiteit, in zijn ontspanning en in zijn consumptie ook de weg van de minste weerstand volgt, ook een ‘Mann ohne Eigenschaften’ is, ook zijn vrijheid heeft geofferd op de altaren van ratio, techniek en functionaliteit.... dan heeft men een kans het werk van een Huxley, een Jean Paul, een Robert Musil, een roman als To Have and Have Not van Hemingway en de gedichten, verhalen, romans en toneelstukken van Hugo Claus te verstaan en als een teken aan de wand te zien. | |||||
Literatuur: behalve de alweer achttien uitgaven in boekvorm, vier vertalingen en een aantal tijdschriftbijdragen van Claus zijn voor het bovenstaande benut:
|