Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Kunstkroniek
| |
Een hoofdstad in de woestijnIn het kort zij hier herinnerd aan de belangrijkste factoren welke hebben bijgedragen tot de schepping van BrasiliaGa naar voetnoot1). De essentieel maritieme kolonisatie van de Portugezen had een zeer onevenwichtige ontwikkeling van het land tot gevolg: Brazilië is zo groot als de U.S.A. en Frankrijk samen, maar zijn hele activiteit heeft zich uitsluitend binnen een smalle kuststrook ontplooid. Terwijl het binnenland, dat ontzaglijk rijk is aan grondstoffen en plantengroei, braak blijft liggen, niet bewoond is of door de inwoners wordt verlaten, kunnen Rio en Sao Paulo, met elk meer dan drie miljoen inwoners, de massa's niet meer verwerken en hoopt een deerniswekkend proletariaat zich daar op in de stegen en achterbuurten, waarvan een film als Orfeu Negro ons onlangs wel de schilderachtigheid maar niet de ellende heeft gereveleerd. Om ook het binnenland tot ontwikkeling te brengen en een gemakkelijke verbinding tussen de verschillende provincies te verzekeren, werd meer dan een eeuw geleden reeds de behoefte gevoeld om een nieuwe, centraal gelegen hoofdstad te stichten. In 1947 werd dit oude project tenslotte in de Grondwet opgenomen. Juscelino Kubitscheck kreeg de opdracht, het ten uitvoer te leggen. De eerste vraag was dan: waar? Na zorgvuldige studie (van geologen, klimatologen enz.) viel de keuze op een 1000 m hoog plateau in de staat Goias, 940 km in het binnenland gelegen: een wijde hoogvlakte van onvruchtbaar lateriet, met schraal kreupelhout, bevolkt door enorme kolonies van miereneters. Geen mens had zich hier ooit gevestigd, geen weg maakte dit land toegankelijk. Het merkwaardigste was evenwel, dat dit precies de plaats was die in de loop van de vorige eeuw was uitgekozen op grond van abstracte berekeningen. En wie er zijn verwondering over uitdrukt dat een hoofdstad midden in de woestijn wordt opgebouwd, op een zo misdeelde grond, krijgt het antwoord dat er niet eens 50 km daar vandaan vruchtbare aarde ligt en dat de irrigatie van Brasilia zo bevredigend is, dat men er zelfs een kunstmatig meer heeft kunnen aanleggen. | |
[pagina 257]
| |
Buiten het geloof en de onvermoeibare activiteit van President Kubitscheck zijn er voornamelijk drie factoren die een groot aandeel hebben in het slagen van deze realisatie. In de eerste plaats het algemeen plan, dat uitgewerkt werd door Lucio Costa (afb. 1) en na een wedstrijd goedgekeurd door een internationale jury. In de tweede plaats het werk van architect Oscar Niemeyer (afb. 7), die het monopolie kreeg voor de vormgeving van dat deel van Costa's plan dat onder het gouvernement ressorteerde. Tenslotte werden alle werken van aanleg en constructie toevertrouwd aan één enkele onderneming, de Novacap, die zich er toe verplichtte de nieuwe hoofdstad binnen de verbazend korte tijd van 42 maanden klaar te krijgen. | |
‘Zoning’ en verkeer in een antiek grondplanHet algemeen plan van Lucio Costa is zeer eenvoudig. Het enig topografisch element waar het rekening mee houdt, is het artificieel meer aan de voet van de stad. Op de wijze van een antiek stadsplan bestaat het uit twee verticaal op elkaar staande assen. De lengte-as is helemaal voorbehouden aan de publieke sector: eerst het Plein der Drie Machten (afb. 8 en 12), waar zich de Kamers (afb. 9), het Gerechtshof (afb. 3, 4 en 5) en het Regeringsgebouw bevinden; verder de verschillende ministeries en administratiegebouwen, de kathedraal (afb. 16), de cultuur- en sportcentra (afb. 10 en 11 geven een beeld van de ruwbouw van het met marmer beklede Museum voor Schone Kunsten), de stadsdiensten en tenslotte kazernen, opslagplaatsen, kleine industrieën en het station. Op het snijpunt van de twee assen, nog steeds op de lengte-as, bevinden zich de banken, winkels voor weelde-artikelen en hotels (afb. 6 en 13). Op de breedte-as, die gebogen is, zodat zij minder plaats inneemt, bevinden zich dan hoofdzakelijk de woonhuizen (afb. 2): een ononderbroken opeenvolging van vierkante blokken (quadras) op pijlers, telkens van 200 m zijde, met in het midden een binnentuin. De gebouwen mogen niet hoger zijn dan zes verdiepingen. De quadras zijn telkens vier bij vier gegroepeerd in een ‘super-quadra’. Elk van deze wijken is voorzien van alle strikt noodzakelijke diensten, als scholen, dispensaria, kapel en winkels. Lucio Costa heeft hier een van zijn twee grote principes doen zegevieren: dat van de ‘zoning’ of lokalisatie der verschillende functies. We hebben hier dus te doen met wat Le Corbusier ‘une ville classée’ zou noemen, een stad waarin de woonfunctie zorgvuldig gescheiden wordt gehouden van de arbeidsfunctie en van het publieke leven. Het tweede principe van Costa - dat ook van Le Corbusier stamt - was een nauwkeurige planning van de verkeerswegen. Ook hier is hij erin geslaagd alles te ordenen en uit elkaar te houden. De voetganger is hier perfect veilig voor het verkeer, dat geen toegang krijgt binnen de quadras. Buiten de woonblokken wordt het wegennet breder naarmate het verkeer toeneemt. Nergens kruist een weg de ringbanen, ze verlopen op verschillende niveaus en houden de onderscheiden categorieën van verkeersmiddelen uit elkaar. Honderden kilometers van bewonderenswaardig aangelegde wegen zorgen aldus voor een volledige rationalisatie van het verkeer. | |
Een barok decor in gewapend betonBinnen dit kader kreeg de fantasie van Niemeyer vrij spel. Als leerling van Le Corbusier gaf hij zijn voorkeur natuurlijk aan het beton, waarvan de plasticiteit zijn verbeelding dient. Maar terwijl Le Corbusier liever met rechte lijnen | |
[pagina 258]
| |
en massieve vormen werkt, waaraan hij een sterke uitdrukkingskracht verleent, wendt Niemeyer slechts gebogen lijnen aan en verkiest hij de lichtheid en elegantie van zeer gezochte vormen. De publieke sector van Brasilia heeft hij opgevat als een weids barok decor, waarvan het ‘effect’ nog geaccentueerd wordt door het feit dat alle dragende elementen bekleed zijn met wit marmer. Sommige gebouwen, zoals b.v. de kleine kapel van het Presidentspaleis (afb. 17), ontvouwen zich op zichzelf als non-figuratieve sculpturen, maar de andere gebouwen zijn, in weerwil van hun bevreemdend uitzicht, in het algemeen gewoon varianten op het thema pijler-balk. Het Presidentspaleis zelf (afb. 15), het Gouvernementsgebouw en het Gerechtshof zijn eenvoudige glazen dozen die rusten op terrassen en bedekt zijn met een overhellende betonnen plaat. De vrije zijde van deze plaat echter steunt op betonnen elementen wier massa door de berekeningen van ingenieur Cardoso tot het strikte minimum is herleid en die het uitzicht hebben van echte festoenen. Tegelijk dienen deze elementen als zonneschermen en windschutten. Aangezien ze tot de grond reiken, schijnt het gebouw van ver letterlijk te drijven op de horizon, en de algemene indruk van lichtheid wordt hierdoor nog geaccentueerd. De kathedraal is nog niet helemaal voltooid; met haar gekromde pijlers en haar wanden geheel uit transparante glasblokken, wordt zij een van de meest curieuze gebouwen van de hele stad. Zowel om redenen van lokale aard als om historische motieven schijnt Niemeyer hier een beeld te geven van de eerste fase van de moderne architectuur in haar laatste, barokke moment. We moeten er ons wel voor wachten, deze architectuur gelijk te stellen met de eveneens tamelijk gezwollen vormen welke Candela geschapen heeft in Mexico; daar staan we inderdaad voor de aanvang van een nieuwe fase. | |
Kritisch oordeel over de stedebouwIs het mogelijk, na deze vluchtige, maar zo objectief mogelijke analyse van de stedebouwkundige en architecturale kenmerken van deze stad, reeds een oordeel te vormen? Ongetwijfeld lijkt het voortvarend, een werk op zijn juiste waarde te willen schatten dat nog niet helemaal voltooid is en nog niet gefatsoeneerd en ‘gehumaniseerd’ door het dagelijks bewonen. Daarnaast mogen we niet vergeten, dat, nu de architecten van de private ondernemingen Niemeyer, wiens monopolie op 21 april ten einde liep, komen aflossen, het algemeen uitzicht van de stad daardoor grondig kan gewijzigd worden en meer variatie zal vertonen binnen de eenheid. Tenslotte, een onderneming welke van allen die eraan mee hebben gewerkt wonderen van volharding en moed heeft gevergd, moeten wij niet te gemakkelijk neerhalen. Doch enkele kritische opmerkingen moeten we toch maken. Om te beginnen lijken de twee grondprincipes welke deze stedebouw bepaald hebben, aanvechtbaar. We hebben hier dus te doen met een stad wier opbouw helemaal gedetermineerd is door het autoverkeer: breedte van de lanen, aanleg van de wegen, alles staat in functie van de machine. Maar waar blijft de mens hier dan? We stuiten hier op een contradictie. Voor het grondplan heeft men zich geïnspireerd op de plattegrond in kruisvorm van sommige antieke steden. Maar men heeft daarbij vergeten dat het antieke plan precies op de maat van de mens was gemaakt, dat de afstanden daar steeds berekend waren in functie van de voetganger. Tussen die beperkte, geïntegreerde ruimte van vroeger en de uitgestrekte ruimte hier, waarin de mens zich misschien niet kan integreren, be- | |
[pagina 259]
| |
staat een fundamentele tegenstelling. Het is er ons natuurlijk niet om te doen, het autoverkeer uit te sluiten. Maar de hedendaagse urbanisten dienen een nieuwe stedenaanleg te vinden die iets méér is dan een aanpassing van de nieuwe verkeerstechnieken aan oude plannen. Er schijnen fundamentele menselijke waarden te bestaan die niet tot ontluiking komen tenzij in een zekere promiscuïteit waar mensen heel dicht op elkaar leven. De ‘bidonvilles’, de steden in het Verre Oosten, de stegen in Brazilië zijn daar om ons aan deze waarheid te herinneren, ondanks hun archaïsme en ellende. Hoe kan men iets van deze menselijke warmte terugvinden in de moderne stad? Door een systematische hoogbouw, door het scheppen van zeer dichte stadskernen, waar de auto wordt buitengesloten? Geen enkele nieuwe oplossing in deze richting wordt in Brasilia voorgesteld. (De verplichting om de woonhuizen tot zes verdiepingen te beperken lijkt ons bijzonder absurd). Het principe van de ‘klassering’ der functies lijkt ons al even vals. Wordt daardoor niet alle gemeenschapsleven gedood? Schept men aldus, met die aparte woonwijken, geen zones van verveling en sociale desintegratie? De bewoners leven er afgelegen, gescheiden (schizofrenie betekent juist breuk, afscheiding van het sociale leven) van alle werkelijke gemeenschap zonder verstrooiing en zonder de mogelijkheid om in andere dan de meest onmiddellijke behoeften te voorzien? Nooit is urbanisme iets anders geweest dan de omzetting in steen van de organische orde der bestaande sociale structuren. Het urbanisme van Le Corbusier daarentegen tracht een artificiële en abstracte orde op te leggen. Brasilia had kunnen pogen, de woning opnieuw in het hart van de stad te brengen. Dit wordt met name voorgesteld door de auteurs van het jongste algemeen plan voor Parijs, dat in mei l.l. is gepubliceerd. In plaats van een slaapstad te ontwerpen trachten deze urbanisten het arbeidsmilieu opnieuw te integreren in het woonmilieu, en in de verschillende stadskernen opnieuw de uiterste diversifiëring in te voeren van arbeidsectoren en bevolkingscategorieën. Dit komt neer op een verwerping van de ‘geklasseerde’ en gespecialiseerde stad. Zeker, Costa had een excuus. De tijd drong, zijn plan moest in enkele weken klaar zijn. Maar hij heeft jaren gehad om er de theoretische basis van te laten rijpen. En loonde het bovendien de moeite niet, gezien de omvang van de onderneming, om het werk nog enige tijd uit te stellen en er dan werkelijk een voorbeeldige realisatie aan te geven? | |
Kritisch oordeel over de architectuurNiemeyers architectuur is het voorwerp geweest van velerlei kritiek. Ongetwijfeld stemt ze niet helemaal overeen met onze Europese smaak, die rustiger en nuchterder is en zich b.v. meer laat bekoren door de austeriteit van de moderne Japanse bouwkunst. Maar Niemeyers barok stijlgevoel kan men een zekere consequentie niet ontzeggen. Hij heeft hier gestalte gegeven aan een sterk geïndividualiseerde esthetische totaliteit die alles bij elkaar veel eerbied afdwingt. Plastisch gezien schijnt me slechts één punt in dit werk van de Braziliaanse architect werkelijk vatbaar voor kritiek: waarom heeft hij, tegen elk purisme en alle canons van de hedendaagse architectuur in, zijn beton overal bekleed met marmer? Le Corbusier, Nervi, heel de Japanse school, die het schoonste beton van de wereld heeft gemaakt, zullen schreeuwen dat dit een onvergeeflijk ver- | |
[pagina 260]
| |
raad is. Mijzelf ook heeft deze bekleding gestoord, vooral intellectueel. Maar van de andere kant: in Brazilië heb ik vele gebouwen en met name de fameuze kapel van Niemeyer te Pampulha gezien, en toen ik daar merkte hoe het brute beton door duur en verwering volkomen was beschadigd, was ik bijna bereid, het marmer in Brasilia, als een beveiliging tegen deze beschadiging, goed te vinden. De stijlkwesties zijn tenslotte bijkomstig, maar één punt is er waar we Niemeyer een echt verwijt van willen maken. Heel zijn inspanning heeft hij gewijd aan de officiële en administratieve sectoren van de stad. Daar heeft hij ons opnieuw herinnerd aan de vandaag al te zeer vergeten waarheid, dat de architectuur ook een feest voor het oog moet zijn. Maar daarnaast, welk een armoede van conceptie in de woonsector! Behoudens de overvloedige pijlers, zou men zich in om het even welke slaapstad in Europa wanen, temidden van de meest triestige premiewoningen. Het interieur van deze appartementen is niet beter verzorgd dan de buitenkant: niet geïnsonoriseerd, opgevat volgens strenge standaardplannen, verschaffen ze aan de bewoners niet eens het existentiële basiscomfort. Natuurlijk is Niemeyer hier niet alleen verantwoordelijk voor. We raken hier een van de algemene tekortkomingen van de hedendaagse architectuur. Op het niveau van de monumenten en publieke gebouwen (auditoria, kerken, tentoonstellingszalen, stadia, fabrieken zelfs...) heeft de architectuur van de 20ste eeuw nog wel geen stijl geschapen, maar toch een bewonderenswaardig vormen-repertorium. De mogelijkheden welke de vooruitgang van de techniek haar bood, heeft ze op dit gebied ten volle uitgebuit. Op het niveau van het dure kleine huis heeft ze merkwaardige prototypen voortgebracht. Maar, op enkele pogingen na als die van Le Corbusier en Mies van der Rohe, is ze er nog niet in geslaagd het probleem van de collectief-woning op te lossen. Integendeel is over heel de wereld de sociale woning synoniem geworden met die trieste, melaats bepleisterde konijnenhokken, die er in Chicago net zo uitzien als in Tokio, Parijs, Berlijn, Brussel, Rio de Janeiro of Algiers. Misschien is deze tekortkoming te verklaren door het feit, dat onze vertechniseerde maatschappij te vlug is geëvolueerd en nog geen tijd heeft gevonden om haar eigen wijze van wonen te vinden en de voorraad gewoonten op te doen die deze wijze van wonen zal bepalen.
Alles bij elkaar menen wij dat, naast de pittoreske en poëtische aspecten, Brasilia de verdienste heeft, zonder ze op te lossen, ten minste enkele sleutelproblemen van onze technische beschaving gesteld te hebben: noodzakelijkheid om een organische orde te vinden voor de nieuwe stad en om de abstracte beginselen van de stedebouw uit de twintigerjaren, waar wij nog steeds op teren, opnieuw te denken; noodzakelijkheid ook, om nieuwe vormen te vinden waarin het dagelijks leven kan geïntegreerd worden; noodzakelijkheid tenslotte om het technisch onderzoek omtrent duur en instandhouding van de nieuwe materialen ijverig voort te zetten. Al deze problemen, en vele andere, stellen zich in Brasilia zo zuiver - Duitse sociologen zouden zeggen: Idealtypisch - dat urbanisten en architecten hier tot een gewetensonderzoek gedwongen worden en tot een nieuwe bewustwording. Alle bouwers van de toekomst zouden verplicht moeten worden op bedevaart te gaan naar Brasilia. |
|