Zoals wij boven hebben gezien, vervulden de Engelsen een gewichtige rol in de vorming van de jonge staat Jordanië. Het concept van de grote Lawrence van Arabië, die in de eerste wereldoorlog in de strijd van de Arabieren tegen de Turken ondernam hen te leiden op de weg naar zelfstandigheid, vond zo een partiële vervulling. De Engelsen zijn echter ook niet weg te denken in de verdere ontwikkelingsjaren. Onontbeerlijk was de jaarlijkse financiële bijdrage van Groot-Brittannië, grotendeels bestemd voor het leger. Orde en veiligheid waren een conditio sine qua non voor de nieuwe politieke eenheid: geen sinecure in een gebied van een legendarische onveiligheid. Onder leiding van de Engelse officier Peake werd een begin gemaakt met wat later zou uitgroeien tot het bekende Arabische Legioen.
Om in te zien hoezeer stabiliteit een eis is in dit land moet men weten dat Jordanië uiteenvalt in twee ongelijke delen. Een westelijk min of meer bergachtig deel waarin juist voldoende regen valt om landbouw niet onmogelijk te maken; een groter gebied in het oosten van oudsher in bezit van de als nomaden levende Bedouienen. Nu stond bij deze laatsten roof aangemerkt als een verdienstelijke en onderhoudende bezigheid in hun moraal: zij hadden de gewoonte om door plundertochten een substantiëte bijdrage te zoeken voor hun uiterst karig levensonderhoud. Met name de sedentaire bevolking die door hen, een volk van kameelruiters, veracht werd, moest het hierbij ontgelden. Op den duur ontstond er een toestand waarbij een jaarlijkse schatting een zekere, hoewel geen absolute garantie betekende tegen de periodieke overvallen. Onder deze omstandigheden bleven het landbouwareaal klein en de dorpsbewoners behoeftig. Voor een staat echter is een landbouwende bevolking - die belasting op kan brengen - van veel vitaler belang dan een woestijn, dun bevolkt door oorlogszuchtige en beweeglijke Bedouienen. Peake Pasja stelde derhalve paal en perk aan de knechting van de boerenbevolking, hetgeen het gelukkige resultaat had dat het bebouwde areaal zich uitbreidde en nog steeds in omvang toeneemt. Men geeft zich weer rekenschap van de vroegere betrekkelijke welvaart onder de Romeinen - die eveneens een krachtig leger handhaafden - en men krijgt weer aandacht voor de in puin gevallen irrigatiewerken uit die tijd.
Na de vereniging van Cis-Jordanië met Trans-Jordanië en vooral na de toevloed van de Palestijnse vluchtelingen heeft deze tegenstelling de vorm aangenomen van een oppositie van Palestijnen en Jordaniërs. Zoals de grote kenner en vriend van Saoudië-Arabië, de Engelse schrijver Philby, opmerkt, is de aanwezigheid van de veel meer gecultiveerde Palestijnse Arabieren voor het land wellicht wel een aanwinst, maar tevens een voortdurende bron van onrust. Hun eis tot groter medezeggingschap in het bestuur doorbreekt de monarchale regeringsvorm die in de tijd van koning Abdullah sterk patriarchale trekken toonde. Hussein die in 1953 Abdullah opvolgde, gaf in grote mate toe aan hun eisen. Het partijenstelsel ontwikkelt zich; de Engelsen die ingevolge een verdrag troepen in het land handhaafden en ook overigens een belangrijke vinger in de pap hadden, werden naar huis gestuurd. Het groeiend nationalisme kon de aanwezigheid van de vreemdelingen niet meer dulden. Daarmee werd echter de economie in gevaar gebracht: wie zou het groeiend nationaal deficit aanvullen?
Want in de loop der jaren is de economische positie hachelijk gebleven. Een rapport over de mogelijkheden tot industriële ontwikkeling, uitgaande van een UNO-organisatie, spreekt zich niet optimistisch uit: er valt kortweg weinig of niets te ontwikkelen. Boringen naar olie, onder meer verricht door Philips tussen