Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Historische kroniek
| |
[pagina 178]
| |
Leuvense universiteit, gekozen. De Commissie voor vergelijkende Kerkgeschiedenis werd voorgezeten door de nog steeds kranige 82-jarige Pater Leop. Willaert S.J., professor aan de universitaire faculteiten te Namen, terwijl voor de volgende term, nu een protestant aan de beurt kwam, J.N. Bakhuizen van den Brink, professor aan de universiteit van Leiden, tot voorzitter werd gekozen; wij betreuren dat in het vijfkoppig bestuur - drie katholieken en twee protestanten - er geen priester meer zetelt, daar het toch bij de katholieken vooral de priesters zijn die kerkgeschiedenis doceren, en er trouwens 51 priesters het congres bijwoonden. Het algemeen congres werd op 21 augustus geopend in het grote en mooie Konserthuset, waar de vlaggen van de 52 aanwezige naties het podium sierden; een orkest speelde af en toe een stuk gedragen muziek, blijkbaar op ernstige historici afgestemd. De slotsessie had plaats in de Aula Magna van de beroemde universiteit van Uppsala, na een sight-seeing van Uppsala en Oud-Uppsala; boven een der koningsheuvels van Oud-Uppsala liet een juffrouw in folkloristische klederdracht de congressisten uit een hoorn mjöde (mede) drinken. Tussen die twee plechtige sessies en prettige zondagen lag echter een week van drukke discussies en onprettige ervaringen. Steeds functioneerden vijf vergaderingen tegelijk, waar nieuwe probleemstellingen of historische verworvenheden werden besproken over oudheid, middeleeuwen, nieuwe tijd en nieuwste tijd, en over principiële vraagstukken. De dertig rapporten, die gedurende zes dagen op deze vijf vergaderingen besproken werden, waren de deelnemers van het congres een paar maanden op voorhand toegestuurd. De sovjet-geleerden hadden deze rapporten goed bestudeerd, de antwoorden besproken en het werk verdeeld, zodat op vele vergaderingen er telkens verscheidene Russen hun antwoord-tekst kwamen voorlezen. In de namiddag hadden dan kortere ‘mededelingen’ plaats, waarop discussie volgde. Reeds de maandagmorgen kwam het tot een heftig debat tussen de Communisten en de Westersen over het rapport van Prof. E. Rothacker (Bonn): de inwerking van de filosofie der geschiedenis op de wetenschap van de nieuwere geschiedenis. Verscheidene historici van achter het IJzeren Gordijn kwamen hier verklaren dat alleen de marxistische opvatting een juist inzicht in de geschiedenis verleent, dat Marx geen messianist maar een zuiver wetenschapsmens was geweest, en dat ten slotte alles op het produktieproces is terug te voeren. Na anderhalf uur vroeg de voorzitter met klem dat de sprekers niet telkens weer hetzelfde zouden zeggen, zoals b.v. dat Marx geen messianisme verkondigde, en dat zij zich bij het onderwerp zouden houden. Een joodse professor van Jerusalem besteeg het podium: ik ben verbaasd, zo zei hij, hier te horen zeggen en herhalen dat Marx geen messianist is; hoe had hij ooit een zo reusachtig succes kunnen oogsten indien hij een gewoon wetenschapsmens ware geweest en geen messianist? In de tweede helft van het debat kwamen een jezuïet van het Oosters Instituut en een viertal West-Duitsers aan het woord, die de communisten van antwoord dienden. Het was echter zeer te betreuren dat geen enkele Fransman, Brit of Amerikaan het woord voerde: zo konden de communisten quantitatief het veld beheersen en de sovjets 's middags in hun hotel hun ‘overwinning’ luid vieren. Op die manier ging het herhaaldelijk. Vrijdags werd het rapport besproken van de meest markante huidige Russische historicus, E.M. Joukov, professor aan de universiteit van Moskou: de periodisering van de wereldgeschiedenis. | |
[pagina 179]
| |
Joukov meent dat alleen het marxistisch materialisme in staat is één groot principe voorop te stellen, volgens hetwelk men de hele geschiedenis klaar en duidelijk kan indelen. Volgens de maatschappelijke toestand, steunend op de materiële levensvoorwaarden, deelt hij de geschiedenis in vier perioden in: de tijd van de slavernij, de feodaliteit, het kapitalisme, en nu de periode van het zegevierend socialisme, waarin de arbeiders zich vrij kunnen ontplooien. Aangezien een Rus het rapport had gemaakt, vroeg geen enkele andere Rus meer het woord, want Joukov had het éne, unieke standpunt van de Sovjet-Unie weergegeven. De historici uit de satellietstaten vielen allen Joukov bij, terwijl de Joegoslavische professor Djurjev kwam brullen: ‘das ist Stalinismus, das ist kein echter Kommunismus!’ Het antwoord van de Westerse historici kwam hierop neer: bij de mens overheersen spirituele activiteiten, die hoger staan dan de zorg om het materiële bestaan, en daarom moeten kunst, cultuur en godsdienst hun woord meespreken in het periodiseren van de geschiedenis. Hiernaast wezen ze op talrijke wetenschappelijke fouten in het betoog van Joukov. In zijn antwoord wees Joukov alle bezwaren af, zodat alle toehoorders voelden: zijn marxisme is een dogma, en een dogma laat geen correcties toe. Als dit niet klopt met de feiten, ‘tant pis pour les faits!’ Op een dergelijke manier werd de atmosfeer van het congres vergiftigd en het wetenschappelijk peil erg neergehaald. Wat nu niet wil zeggen dat het er altijd en overal zo toeging. Zaterdags woonden wij de discussie bij van het rapport van Prof. M.L. Henry (Frankrijk) over de laatste ontwikkeling van de studie der demografie in het verleden. Hij had nagenoeg alleen over Frankrijk geschreven en gesproken; toen kwamen achtereenvolgens een Rus, een Duitser, een Belg, een Kanadees, een Spanjaard, een Brit en een Roemeen aan het woord, die telkens uiteenzetten over welke demografische bronnen ze in hun land in de nieuwe tijd beschikken, vóór de officiële volkstellingen. Zo kreeg men een overzicht van de beschikbare bronnen voor een demografie van de laatste drie, vier eeuwen. Ook in de Commissie voor vergelijkende Kerkgeschiedenis, om maar één voorbeeld te noemen, werd degelijk wetenschappelijk werk gepresteerd. Toch zal de slotindruk van alle historici blijven: op een dergelijke manier wordt een wetenschappelijke discussie onmogelijk, en wordt een wetenschappelijk congres geboycot. Het enige resultaat van dit dwaze optreden der communisten was, dat de Westersen ook bloc vormden. Nog een revelerend detail. Alle congressisten kregen een lijst van alle ingeschreven deelnemers, met hun adres thuis en hun adres in Stockholm, wat contacten ook in de toekomst zeer vergemakkelijkt. Welnu onder de 52 naties waren de sovjet-geleerden de enige die noch hun adres in de Sovjet-Unie, noch hun adres te Stockholm aan het bestuur hadden meegedeeld. Een Leidse professor die in Grand Hotel logeerde, waar ook een twintigtal Russen logeerden, vertelde mij, dat de Russen steeds samen hun maaltijden namen, en stelselmatig elk gesprek met anderen vermeden. Hoe kunnen historici, in een land met strakke opinieleiding opgevoed en opgeleid, zelfs als zij het ernstig menen - wat wij van een aantal onder hen voor zeker aannemen - de wereldgeschiedenis bestuderen, als zij geen contact hebben met Westerse historici en aangewezen zijn op de schaarse boeken en tijdschriften uit het Westen die bij hen zijn toegelaten. Dat een zeker aantal onder deze historici geschiedenis beoefenen met uitgesproken praktische doeleinden is eveneens duidelijk. | |
[pagina 180]
| |
Het was interessant de schakeringen onder de satellieten te noteren. Bulgaren, Roemenen, Tsjechen en Hongaren waren blijkbaar bezorgd hun zuiver marxisme te tonen en zij trachtten bij de Russen in het gevlij te komen. De Joego-Slaven waren ook uitgesproken marxist, maar keerden zich soms heftig tegen het stalinisme, de ontrouw aan Marx en Lenin, zoals ze zeiden. Het vinnigst en heftigst waren de Oost-Duitsers; hier kwam dikwijls weinig wetenschap en zeer veel propaganda bij te pas. Toen bij een discussie over de nationaliteiten in Centraal-Europa een West-Duitser gesuggereerd had dat de Oder-Neisse-linie geen nationale grens was, rees een Oost-Duitser woedend op en schreeuwde: ‘Ich protestiere, ich protestiere, diese Frage ist endgültig erledigt’. De meest zelfstandige onder de satellieten leken ons de Polen. Met genoegen denk ik terug aan de laatste dag, toen wij van Stockholm naar Uppsala reden met bussen, en ik bijna de hele dag met een Poolse professor van Krakov samen was; na een gesprek over Polen en Gomulka, vroeg ik op de man af: ‘Wat denkt u van de Oder-Neisse-linie’; hij antwoordde: ‘ik begrijp dat de Duitsers, die sinds de 13e eeuw Silezië hebben gekoloniseerd en bewoond, dit gebied niet willen opgeven’. Ik hernam: ‘Een Oost-Duitser verklaarde op het congres dat die grens definitief vast ligt’, waarop hij glimlachend antwoordde: ‘Ja, de Oost-Duitsers moeten wel zó spreken, maar dit echt aannemen kunnen ze niet’. Op het vorig congres te Rome hadden de sovjet-geleerden gevraagd het congres van 1965 te Moskou te houden, en dit was min of meer toegezegd, op twee voorwaarden: elke historicus die het aanvroeg, zou een visum krijgen voor Moskou, en elke historicus mocht op het congres vrij zijn opinies verdedigen, zoals dit steeds de gewoonte is geweest. Is men er te Moskou voor teruggeschrokken een duizendtal bourgeois-historici te laten overkomen om er voor talrijke Russen hun Westerse opvattingen te verdedigen? In elk geval hebben de Sovjets hun aanbod niet vernieuwd. Zo zal 't volgend vijfjaarlijks internationaal Congres van Geschiedenis plaats hebben te Wenen, om er tevens het vijfhonderdjarig bestaan van de universiteit te vieren. |
|