| |
| |
| |
Buitenlandse kroniek
Brief uit de U.S.A.
J.H. Nota S.J.
ALS je een week in New-York bent, ben je zo overweldigd door deze 11 miljoen-agglomeratie van mensen uit alle werelddelen die Amerikanen zijn geworden, dat je meent in staat te zijn een boek te schrijven over Amerika, het zoveelste, om te vertellen hoe Amerika in werkelijkheid is. Wanneer je dan na een maand iets meer hebt gezien dan deze ‘meltingpot’, kom je tot de ontdekking, dat New-York eigenlijk helemaal niet Amerika is en zou je hoogstens een artikel durven schrijven over de U.S.A. Nu, na zeven maanden verblijf aan de andere zijde van de Atlantische Oceaan, durf ik zelfs dit artikel niet meer aan en waag me alleen maar aan een ‘brief met indrukken’.
Mijn hoofdindruk is, dat Amerika - ik bedoel hier steeds Noord-Amerika - een land is van tegenstellingen. Het is het land van steden en woestijnen, van de eindeloze Texasvlakten en de Rockymountains en vele andere gebergten. Ik ging van Salt Lake City, de Mormonenstad, waar het 104 graden Fahrenheit was (40 Celsius!) naar Fraser (Colerado) waar je uitkijkt op bergtoppen met eeuwige sneeuw en waar het 's nachts omtrent het vriespunt is. In Califomië klaagde men over te weinig regen de laatste jaren (het regent er alleen in de winter), in het Oosten krijg je 's zomers elke week enige malen onweer en dan ook in het groot.
Zoals de natuur is, zo zijn de mensen. Het is helemaal niet moeilijk een stel minder gunstige aspecten te ontdekken bij een mensenmassa van 180.000.000 Amerikanen en daarover uit te weiden. Toch geloof ik, dat we dan de Amerikaan groot onrecht aandoen. Ik weet wel, dat veler sympathie niet onverdeeld ligt bij de Angelsaksische volkeren, maar ik zou zelfs al tegen deze benaming van Angelsaksisch omtrent de Amerikanen willen opkomen. Een van de vele verrassingen voor mij was b.v. in het Zuiden en Westen de grote invloed van Spanje en Spaanse cultuur te ervaren. Denkt u maar eens aan de vele heiligennamen, die de steden van Califomië dragen: San Francisco, Los Angeles (La Reina de los Angeles), San Diego, Santa Barbara, San Mateo, San Anselmo etc. etc. Natuurlijk, de Engelse taal heeft ook hier tenslotte ‘gewonnen’ en dat kan als een bezwaar gevoeld worden, doch dit verandert als men de gelegenheid heeft een flinke tijd bij deze Engelssprekende Amerikanen door te brengen. En dan niet als toerist, want dat kan het juiste beeld zo gemakkelijk vervalsen, zoals te merken valt in sommige boeken en artikelen over de U.S.A. Neen, je moet met hen leven en werken.
Ik heb daartoe een goede gelegenheid gehad door de uitnodiging van de president der Duquesne University te Pittsburgh om er een half jaar gastcolleges te komen geven. Zodoende stond ik midden in het universitaire leven daar, want de studenten hadden gewoon examens voor mijn cursussen te doen, zoals voor de andere vakken der eigen hoogleraren. Bovendien had ik de kans iets van de sfeer aan andere universiteiten mee te maken door lezingen, discussies, bezoeken en deed ik regelmatig parochiewerk in de parochie waar ik woon- | |
| |
de. Later reisde ik nog naar Zuid en West ‘all over the States’, werkte er op soortgelijke wijze in parochies in Hollywood en San Mateo, bezocht heel wat universiteiten, had contact met vele personen en families. Uiteraard kon ik - juist door de aard van mijn werk - niet ontkomen aan een zekere beperktheid in mijn relaties; de meeste personen waren katholiek en (of) intellectueel, maar ik heb getracht deze grenzen zoveel mogelijk te overschrijden.
Dit werd me vergemakkelijkt door de allesovertreffende gastvrijheid van de Amerikanen. Dit is een eigenschap waarmee zij ons Westeuropeanen verre overtreffen: hun vriendelijkheid en hartelijkheid, bijzonder tegenover de gast, zijn onuitputtelijk en van dien aard, dat wij in ons meer berekenend rationalisme het waarlijk overdreven en onverantwoord zouden vinden. Ik kan beslist niet klagen over gemis aan hartelijkheid in mijn leven, maar zoveel als in deze zeven maanden in Amerika heb ik in Europa eigenlijk niet in zeven jaren ondervonden. Deze goedheid t.o.v. de evenmens is een wezenlijke trek in de Amerikaan en wij doen hem tekort, indien wij deze trek b.v. in zijn politiek zouden willen ontkennen en het meevechten in de laatste wereldoorlogen, het Marshallplan, steun aan achtergebleven gebieden uitsluitend als kwestie van ‘business’ zouden zien. Dat is dit alles natuurlijk ook, maar we zouden hem door een dergelijke exclusiviteit a.h.w. op ons niveau terugbrengen en hij staat hierin zeker hoger. Hoger dan wij hem ons indenken en wellicht ook hoger dan wijzelf in Westeuropa.
U zult zeggen dat u uit Amerikaanse kranten magazines, films, uit wat u hoorde omtrent T.V. en radio en zelf constateerde bij zakenlieden of toeristen, toch wel een ander beeld hebt gekregen. U hebt daarin groot gelijk en ik kan u zelfs een citaat uit een recent Amerikaans boek, die merkwaardige bestseller van zelfkritiek, The Ugly American, neerschrijven. Een journalist uit Burma zegt daar: ‘De Amerikanen die ik in de U.S. leerde kennen waren zeldzaam vriendelijk. Het wonderlijke is nu, dat de Amerikanen die ik in mijn eigen land tegenkom niet dezelfde zijn als van de U.S.’. Het is zelfs zo, dat de films een aparte, meer gewaagde versie voor het buitenland hebben, die men in Amerika zelf niet durft te vertonen. Ze spreken hier van ‘sexport’. Persoonlijk drukte ik deze tegenstelling graag zo uit voor mijn vrienden of studenten: ‘Jullie zijn veel beter in je privé- en familieleven dan in het openbare leven of wat je in het buitenland laat merken’. Het is de merkwaardige scheiding van persoonlijk en openbaar leven, of in de populaire formule: van Kerk en Staat. Een sprekende gebeurtenis tijdens mijn verblijf kan dit, denk ik, goed illustreren.
Begin juni was er aan de Indiana University te Bloomington (een enorme staatsuniversiteit waar alleen al ruim 12.000 studenten, vaak met gezin en al, op de campus wonen) een bijeenkomst van een kleine groep Fulbrightprofessoren met hun Amerikaanse collega's. Bedoeling was ervaringen uit te wisselen omtrent het thema ‘Higher education in the U.S.A.’. De meeste inleidingen werden gehouden door Amerikaanse hoogleraren van neutrale universiteiten die erop wezen dat zij hun wetenschap wensten te beoefenen zonder enige wereldbeschouwing. Het frappante was nu, dat de discussies altijd draaiden om deze verzwegen, maar duidelijk aanwezige wereldbeschouwing van positivisme of agnosticisme. Bijzonder sterk waren de aanvallen op een inleider die als hoogste beginsel voor zich en zijn studenten slechts de twijfel kende, twijfel aan alles. Vooral vertegenwoordigers uit het Verre Oosten, Moslims uit Pakistan, Boeddisten en Hindoes uit India, kwamen hiertegen op. ‘Wanneer u als
| |
| |
hoogste beginsel hebt de twijfel en dit aan uw studenten wenst mee te geven, dan hebben wij u in het Oosten niet nodig voor onze jeugd. Ik mis in uw betoog de religieuze ondergrond. U spreekt niet over God, niet over Christus. Een dergelijke ‘education’ biedt geen basis t.o.v. het materialisme en daarom wijzen wij haar af’. Deze woorden werden gesproken door een mohammedaan en ondersteund door niet-christenen van India. In een persoonlijk gesprek kwamen deze Oosterlingen mij nog vertellen, dat zij in een Benedictijnenabdij ‘het andere Amerika’ hadden gevonden, of zelfs, dat zij in het vitale katholicisme der Amerikaanse katholieken de enige toekomst van Amerika zagen. Hoe dit laatste ook zij, feit is dat mijn studenten in Pittsburgh niet leden aan deze twijfelzucht. Integendeel, zij toonden een benijdenswaardige frisheid, openheid en ijver om meer te weten, een echte dorst naar kennis.
Wat nu echter de kern aangaat, deze oosterlingen zagen het scherp. Het is een tere plek in de Amerikaanse samenleving, deze scheiding van geloof en wetenschap, in persoonlijk en openbaar leven. Ik zou niet terug willen naar de Middeleeuwen en acht het Spanje van heden niet ideaal; nog minder zou ik me thuis voelen bij vormen van eenheid van Kerk en Staat, zoals in Engeland waar de koningin het hoofd der Kerk is, of zoals in Utah waar je als niet-mormoon maar uiterst moeilijk aan een goede baan kunt komen.
Neen, ik bedoel het principiële uitbannen van de invloed van Christus, van God, in deze sferen. Dat is niet goed te maken met een rozenhoedje aan de radio, of een gebed vóór de verkiezingsconventie. ‘Business’ regeert radio, televisie, kranten en daarmee wordt de hiërarchie der waarden geweld aangedaan. Het gaat dus niet alleen om de hoogste waarde van het godsdienstige. Ook andere waarden worden gedevalueerd. Vele intellectuele Amerikanen houden van klassieke muziek, een goed toneelstuk, van cultuur, maar u moet niet denken, dat T.V., radio, kranten, hun best doen de massa in diezelfde geest op te voeden. Er zijn gelukkig uitzonderingen, sommige radiostations, T.V.-uitzendingen, een krant als de New York Times, die wellicht de beste krant der wereld is en die het niet op de eerste plaats om de sensatie gaat. Maar helaas, de regel is anders. Hopelijk houden voorstanders van een commerciële T.V. in Nederland rekening met deze slechte ervaring in Amerika. Ik zie geen doorslaande redenen om geen reclame op te nemen in de uitzendingen als goede bron van inkomsten en mogelijke verbetering der programma's, maar dan met mate, en zò dat de omroep vrij blijft en er niet een dictatuur van de ‘business’ ontstaat. Dat is nog erger dan de Noord-Nederlandse zuilen.
Een ander voorbeeld van die scheiding is de politiek. Ik denk hier vooral aan de sociale rechtvaardigheid. Op de zo juist vermelde bijeenkomst aan de Indiana University meende een der buitenlandse hoogleraren, dat er geen armen waren in de Verenigde Staten. Iedereen, zo meende hij, heeft zijn auto, ijskast, televisie, wasmachine.... Hij had na zes maanden nog niet de slums ontdekt, nog niet meegemaakt, hoe aan de pastorieën, (ook in het ‘rijke’ Hollywood) iedere dag door zovele mensen wordt gebedeld om eten, onderdak, een baan. Men beseft niet, dat er in dit land miljoenen armen zijn, momenteel een 9.000.000 werklozen, hoe moeilijk het leven is van grote gezinnen zonder kinderbijslag of zelfs van kleine gezinnen bij slecht betaalde leraren. Ziek zijn is gauw ruïneus. Ook hier weer de scheiding van persoonlijk en gemeenschapsleven. Vele voortreffelijke katholieken zuilen in november op Nixon stemmen, omdat hij zo ‘tough’ is tegen de communisten, maar vergeten, dat zijn program zelf 't com- | |
| |
munisme bevordert in Amerika of elders. In ieder geval streeft het niet naar een herwaardering van het mensbeeld in meer christelijke zin, zoals het program van de democraten dit doet. Deze Nixonstemmers met hun angst voor ‘socialisme’ vergeten wel enigszins, dat vrijheid nog iets meer betekent dan vrijheid om te ontslaan en op te zeggen, vrijheid om honger te lijden en dood te gaan, maar echte vrijheid vóór alles beduidt vrijheid om te leven, voor allen. Voor meer en minder bedeelden, voor wit en zwart en bruin, ook voor alle minderheden, joden, negers, katholieken. Want de katholieken zijn met hun 43.000.000 nog altijd een minderheid op de totale bevolking van 180.000.000, in getal èn in waardering. Dit was een der redenen, vertelden mij joodse vrienden, waarom zij op Kennedy gingen stemmen. Dan kwam er tenminste één minderheid aan de
beurt. Nooit immers hebben we een jood, neger of katholiek als president in de U.S.A. gehad. De katholieken maken wel vorderingen in het openbare leven. Ze bekleden al belangrijke functies, zoals gouverneur in de Staten (bv. in Californië en Pennsylvania), aan de rechterlijke macht, maar desondanks worden zij toch door velen als tweede-rangs-burgers beschouwd. Historisch ligt dit, meen ik tenminste, aan het feit, dat men de katholieke immigranten van Maryland, die de godsdienstvrijheid in het land brachten, gemakkelijk vergeet en vooral denkt aan de ‘laatkomers’: Ieren, Italianen, Spanjaarden, Mexicanen, Portericanen etc. De grote meerderheid van hen kwam naar de U.S.A., omdat ze arm waren en zo vertoonden zij ook de meer in het oog lopende ondeugden van arme mensen. De niet-katholieke Amerikanen vergaten en vergeten nog, dat hun grootouders of overgrootouders ooit in dezelfde situatie verkeerden en identificeren nu de ondeugden van sommigen met het geloof van allen. Dit schijnt me een van de hoofdoorzaken waarom het katholicisme zo laag gewaardeerd staat en waarom men de katholiek gewoonweg niet vertrouwt, ook in deze tegenwoordige ‘post-protestant, pluralistic society’.
Maar de katholieken zelf, zult u vragen, hoe staat het met hun geloofsleven, voorzover men daarover duidelijk spreken kan? In één woord: bewonderenswaardig en in vele opzichten voorbeeldig. De intellectuelen onder hen willen van Europa leren en dat is ook in verschillende opzichten mogelijk, nuttig en zelfs nodig, om eenzijdigheid te overwinnen, maar anderzijds moeten wij hier bescheiden genoeg zijn, om te bekennen, dat wij van het diepe, offervaardige, trouwe, blijde, opene, spontane geloofsleven der Amerikaanse katholieken heel wat kunnen opsteken. De Amerikaanse katholiek is zeer trouw aan ‘de praktijken’. Een algemene eigenschap der Amerikanen, tussen haakjes, die tot formalisme kan overgaan bij ambtelijke instanties en waarmee men als vreemdeling bij de zgn. vrije ‘american way of life’ goed rekening moet houden. De Amerikaan houdt zich aan de regels.
We moeten echter niet menen, dat het dagelijkse mishoren en communiceren bij zovele katholieken, het wekelijkse biechten, het vanzelfsprekende zondags naar de overvolle kerken komen van grote afstanden en ondanks vaak moeilijke weersomstandigheden of huiselijke problemen (geen hulp en geen babysit b.v.), het stipt onderhouden van de vastenwet, - dat dit alles maar op formalisme berust. Natuurlijk zal dit ook wel aanwezig zijn, maar er leeft een diep geloof in dit alles, er wordt innig gebeden, de hele dag door zie je mensen in de kerken, men leeft van een persoonlijk Godscontact en uit zijn Godsliefde bijzonder in liefde tot de mensen. Wat Amerikaanse katholieken over hebben voor hun geloof in persoonlijk leven, familieleven, zakenleven, is niet in cijfers weer te
| |
| |
geven. Wel is dit mogelijk in hun offers voor scholen en kerken, voor missie, voor liefdadigheid over de hele wereld. Alle katholieke scholen: lager onderwijs, high school, colleges, universities, worden door giften opgericht en instandgehouden. Hetzelfde geldt voor kerken, ziekenhuizen, kloosters enz. De Staat geeft hiervoor geen cent en er gaan stormen op van protest, indien katholieke kinderen naar de katholieke school meerijden in een autobus, die door gemeente of staat ter beschikking wordt gesteld voor de kinderen die naar de ‘public schools’ gaan. Zo zie je dus ‘katholieke’ schoolbussen passeren! Met het gevolg, dat een protestants blad klaagde over het feit, dat katholieke schoolbussen over onze straten rijden!
Zulke zaken bevorderen uiteraard de oecumenische samenwerking niet. Weliswaar bezoeken heel wat niet-katholieke studenten katholieke colleges en universiteiten, maar de verhouding jood-katholiek-protestant, is helaas dikwijls stroef en men weet van katholieke zijde m.i. te weinig, hoezeer men van joodse of protestantse zijde naar meer contact verlangt. Extreme anti-papistische uitlatingen worden al te dikwijls als normgevend beschouwd, wat ze Goddank niet meer zijn. Voor dit meer positief en meer christelijk bejegenen van andersdenkenden moeten nog heel wat misverstanden, vooral ook bij priesters, worden opgeheven. Voortreffelijk werk deed hiertoe Philip Scharper met zijn uitgave bij Sheed and Ward: American Catholics. Joden en protestanten geven hierin hun kijk op het Amerikaanse katholicisme, terwijl father Gustav Weigel S.J. een kort nawoord schrijft. Ook in andere opzichten is men druk doende het katholieke leven te hernieuwen. Als programmapunten gelden vooral meer waardering voor de eigen plaats van de leek in de Kerk en daarmee nauw verbonden verdieping van het liturgisch leven en betere theologische kennis van de geloofsgeheimen. De ‘professional sodalities’ (gemengde congregaties van intellectuelen) en sommige afdelingen van ‘The Legion of Mary’ zijn hierin de beste katholieke lekenacties in Europa wellicht voor.
Er zijn natuurlijk ook negatieve aspecten in dit land van tegenstellingen, maar het goede had in mijn ervaringen sterk de overhand. Het vreemde is, dat vele Europeanen je gewoonweg niet geloven, als je deze goede eigenschappen naar voren brengt. Ik vraag me soms af, of deze a priori-veroordelingen van de Amerikaan bij ons niet voortkomen uit een soort ressentiment t.o.v. de jongere broer, die het in vele opzichten goed gaat of zelfs beter dan ons. Tenslotte bestaat de Amerikaanse bevolking grotendeels uit ex-Europeanen en deze presteren daar wat wij hier nog steeds niet konden klaarspelen: zij vormen samen een hechte eenheid en zijn vóór alles: ‘all americans’. We moeten ons niet verwonderen, dat deze Europeanen nog enige van onze gebreken hebben overgehouden, als jong volk nog niet klaar zijn in ieder opzicht en b.v. de negerslaven die wij ze gestuurd hebben wel de vrijheid hebben gegeven, maar nog niet volledig hebben geïntegreerd. Dat moet natuurlijk en hopelijk spoedig gebeuren, vooral als het program der democraten kan worden uitgevoerd, maar het is niet fair, wanneer wij de Amerikanen altijd hun tekorten voorhouden en blind zijn voor de eigen fouten. Het is heel duidelijk, dat we elkaar nodig hebben, in de huidige wereldsituatie in het bijzonder en het is m.i. eveneens evident, dat we veel van elkaar kunnen leren. Ik voor mij ben in ieder geval dankbaar voor het werk dat ik daar heb mogen doen in mijn colleges en op andere wijzen, en voor het vele dat ik persoonlijk in contact met mijn Amerikaanse vrienden heb mogen leren.
|
|