| |
| |
| |
De dimensies van de ontwapening
Paul Ruys S.J.
DE ontspanning in de internationale betrekkingen kunnen wij definiëren als het onontbeerlijk klimaat waarin de vrede tussen de naties kan behouden en bevestigd worden. Vrede, als orde in rechtvaardigheid en vrijheid, is het doel dat daarbij voor ogen staat. De rest: ontspanning, co-existentie, evenwicht, collectieve veiligheid, én ontwapening, zijn slechts factoren die op verschillend niveau moeten bijdragen tot het bereiken van dat doel. In dit opstel willen wij even de inhoud en de voornaamste dimensies van de ontwapening onderzoeken. Wellicht komen wij tot de conclusie dat een doelmatige ontwapeningspolitiek in de huidige conjunctuur noodzakelijkerwijze moet leiden tot het aanvaarden van een elementaire wereldregering.
De maatregelen welke door de ontwapeningsplannen worden voorgesteld, kunnen zeer verschillend van aard zijn. 1) Ze kunnen beperkt zijn en dus slechts op een deel van de bewapening slaan. Ze kunnen kwantitatief bepaald zijn, door b.v. een maximum vast te stellen voor de getalsterkte der manschappen, de militaire begrotingen, of, zoals gedaan werd in de enige geslaagde ontwapeningsovereenkomst, 't Verdrag van Washington in 1921, voor het aantal slagschepen. Een beperking kan ook aangebracht worden door een kwalitatief onderscheid tussen wapensoorten: b.v. tussen verdedigingswapens en aanvalswapens, een onderscheid waarover langdurig werd geredetwist in de Volkenbondsvergaderingen. 2) Anderzijds kunnen ontwapeningsplannen een geleidelijke vermindering in de staat van bewapening tot voorwerp hebben. 3) Verder kunnen zij een produktieverbod of aanwendingsverbod inhouden voor wapens waarvoor kennis en technische fabricatiemogelijkheid reeds voorhanden zijn. Dit was het geval met de giftgassen gedurende de Tweede Wereldoorlog en thans het voorstel van een produktieverbod voor ruimtetuigen die waterstofbommen met zich meevoeren. 4) De uiterste mogelijkheid van de ontwapening ligt natuurlijk in de afschaffing van elke soort van bewapening welke niet strikt noodzakelijk is voor het behoud van de interne veiligheid van de Staat. Het overeengekomen doel van de laatste ontwapeningsonderhandelingen te Genève was zulk een radicale oplossing.
Deze, nog weinig genuanceerde, opsomming leidt ons tot het voorlopig besluit, dat er reeds omtrent de doelstelling van een ontwapeningsplan heel wat speelruimte bestaat voor de onderhandelaars.
| |
| |
In het algemene beeld van de machtsverhoudingen in de wereld heeft het ook zijn belang na te gaan welke de wilsvoorwaarden zijn waaronder ontwapeningsmaatregelen worden genomen. De ontwapening kan eenzijdig zijn, vrijwillig, gedwongen of wederzijds bedongen. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog gingen de Verenigde Staten vrijwillig over tot een massale ontwapening door de getalsterkte der strijdkrachten terug te brengen van 12 miljoen op minder dan 3 miljoen. Duitsland en Japan werden daarentegen gedwongen tot algehele ontwapening. Vanaf 1946 hebben zich zes verschillende lichamen, meestal in U.N.O.-verband, bezig gehouden met plannen voor een bedongen ontwapening. Na meer dan 700 vergaderingen zijn de onderhandelaars tot geen enkel formeel akkoord geraakt.
Dit nadelig saldo wijst op een diepere werkelijkheid in de internationale verhoudingen en brengt ons tot een zeer belangrijke overweging: ontwapeningsonderhandelingen en -maatregelen krijgen pas dan hun volle betekenis, wanneer zij gezien worden in functie van de structuur van de internationale maatschappij en van de krachten welke binnen die maatschappij aan het werk zijn.
Na de Napoleontische oorlogen werd het behoud van orde en vrede in Europa niet uitsluitend meer toevertrouwd aan het loutere spel van het evenwicht tussen de machten, maar aan een groepering van grootmachten die, onder de benaming van Europees Directorium, zich als de verantwoordelijke instantie aandiende om de vredelievende betrekkingen te waarborgen. Door de industriële ontwikkeling, door een politiek van bewapening, door tegenstrijdige allianties werd de band van het directorium echter verbroken en de veiligheid van ons continent viel opnieuw in de handen van een wispelturige evenwichtspolitiek. Dit had de chaos van de Eerste Wereldoorlog tot gevolg. Voortbouwend op de gunstige ervaringen welke men had opgedaan met het Europees Directorium, werd, samen met de ondertekening van het Verdrag van Versailles, de Volkenbond opgericht. Deze eerste wereldorganisatie wilde haar idee van orde en vrede verwezenlijken onder het drievoudige actiemotto: arbitrage, ontwapening, sancties. De bindingen door het Volkenbondspakt gelegd bleken weldra echter niet bestand tegen de middelpuntvliedende krachten welke tot uiting kwamen in machtspolitiek en nationalisme. De Organisatie moest wijken voor een onzekere evenwichtspolitiek welke alle pogingen tot ontwapening aan zich ondergeschikt maakte. De ontwapening moest wijken voor de oorlog. Na de Tweede Wereldoorlog werd nu vijftien jaar geleden te San Francisco de Organisatie van de Verenigde Naties opgericht. In het U.N.O.-Handvest was het principe van de samenwerking en de solida- | |
| |
riteit van de zegevierende grootmachten ingebouwd. Deze machten, permanente leden van de Veiligheidsraad, namen bijzondere verantwoordelijkheden op zich met betrekking tot behoud van veiligheid en vrede. Hun eensgezindheid zou iedere evenwichtspolitiek overbodig en een doelmatige ontwapeningspolitiek mogelijk maken. De U.N.O. zou zelf over een politiemacht beschikken om gebeurlijke overtreders van het recht en verstoorders van de
vrede tot de orde te roepen en te straffen. Dit mechanisme heeft echter nooit in belangrijke aangelegenheden en volgens de vooropgestelde regels kunnen werken. Om een zekere efficiëntie te bereiken had aan de éne grondvoorwaarde voldaan moeten zijn: de eensgezindheid van de grootmogendheden. In plaats van samenwerkers werden de grootmachten rivalen met tegengestelde belangen. Spanningen en geschillen tussen hen vormen de substantie van de koude oorlog. De orde in de wereld, - een zeer wankele orde -, steunt niet op de beginselen van de collectieve veiligheid zoals in het U.N.O.-Handvest geschreven staat, maar op het machtsevenwicht tussen de twee werelden die zich, de ene rond Moskou, de andere rond Washington geschaard hebben. In tegenstelling tot vroegere tijden is dit machtsevenwicht niet meer gestructureerd rond een veelvuldigheid van machtskernen, waarvan er één de functie op zich kon nemen de balans in evenwicht te houden, maar is opgebouwd rond twee polen die elkaar in bedwang moeten houden door hun eigen macht. Bij de klassieke machtsfactoren heeft er zich in de laatste decennia een nieuwe gevoegd die, verre van stabiel te zijn, voortdurend in ontwikkeling is: wetenschap en techniek. De moderne wetenschap en techniek hebben wapens van massale vernietiging en de middelen om ze op lange afstand te vervoeren voortgebracht. Aldus is het evenwicht waarop de orde van de wereld thans berust, een balance of terror.
Een politiek van ontwapening moet thans gevoerd worden binnen zulk een stelsel. Het wordt dan ook begrijpelijk, dat het streven naar ontwapening geen zelfstandige kracht vormt in de internationale betrekkingen, maar dat het bestendig afhankelijk wordt gehouden van de eisen welke het machtsevenwicht tussen de grootmachten bepalen. Alle ontwapeningsonderhandelingen zijn dan ook aan de volgende dwingende regel onderworpen: in iedere fase van de voorgenomen ontwapening moet het evenwicht tussen de machtspolen bewaard blijven.
Terwijl zij dit behoud van het evenwicht als grondeis van hun nationaal belang stellen, streven de grootmachten er ook naar het evenwicht in hun voordeel te verstoren, soms door wapengeweld, in de meeste gevallen echter door middelen van politieke aard.
Aansturen op ontwapeningsonderhandelingen, -besprekingen of
| |
| |
-conferenties kan nu juist zulk een middel van politieke en diplomatieke aard zijn waardoor de ene of de andere mogendheid hoopt de machtsbalans steviger in evenwicht te brengen of in haar voordeel te doen overslaan. Bij gevolg kunnen ontwapeningsonderhandelingen op zich zelf vruchten afwerpen, geheel afgezien van de wil van de partners om tot een akkoord te geraken dat legaal ten uitvoer kan gelegd worden. Op verschillende wijzen kunnen zij bijdragen tot het behoud van de vrede. Onvermijdelijk immers worden op zulke besprekingen, hetzij rechtstreeks, hetzij door deductie belangrijke inlichtingen ingewonnen. Aldus kunnen zij 1) bijdragen tot een duidelijker inzicht in de feitelijke samenstelling van het krijgsapparaat en de militaire paraatheid van de verschillende partijen, waardoor oorlogsavonturen door onderschatting of overschatting van de tegenstander, oorlogen door misrekening, verrassingsaanvallen enz. gemakkelijker voorkomen worden; 2) zij kunnen leiden tot een beter inzicht in de vraag, welke militaire maatregelen door de tegenstander als een casus belli worden beschouwd; 3) zij verduidelijken voor de gesprekspartners, welke bedoelingen schuilgaan achter bepaalde militaire maatregelen. Maatregelen waarin men vóór de gedachtenuitwisseling een offensieve daad zou gezien hebben, kunnen nadien als defensieve handelwijzen aanvaard worden die geen tegenmaatregelen eisen.
Kortom, reeds op zichzelf, afgezien van elk resultaat, kunnen ontwapeningsbesprekingen het evenwicht verstevigen. De status quo van de machtsposities kan in sommige gevallen juist de bedoeling zijn van zulke onderhandelingen. In deze gedachtengang treffen de ontwapeningsmaatregelen niet zozeer de eventuële verdragspartners zelf, maar de outsiders die dingen naar een nieuwe machtspositie.
De hegemonie van de grootmogendheden hangt voor een groot deel af van het overwicht aan gewapend geweld dat zij bij een gebeurlijke oorlog kunnen inzetten. Wanneer zij door onderlinge overeenkomsten tot een vermindering van hun eigen macht zouden overgaan, verzwakken zij meteen hun overheersingspositie ten overstaan van een mogelijke coalitie van kleinere Staten. Aldus bezitten de twee grote rivalen tenminste één gemeenschappelijk belang: zich het initiatief voor te behouden om, ongehinderd door de inmenging van kleinere mogendheden, de wereld onder elkaar in invloedssferen te kunnen verdelen. Steeds hebben de grootmachten zich het voorrecht voorbehouden om onder elkaar ontwapeningsbesprekingen te voeren los van een meer universele conferentie. Gelijktijdig met de algemene ontwapeningsconferentie in 1932-1933 te Genève voerden de grootmogendheden van het ogenblik besprekingen te Lausanne. Afgezien van de blijvende
| |
| |
bevoegdheid van de Algemene U.N.O.-Vergadering om de ontwapeningsvraagstukken te onderzoeken, hebben de grootmachten er steeds voor gezorgd dat zij elkaar in een kleinere en gesloten kring zouden kunnen ontmoeten. Des te ernstiger zullen zij zich met de ontwapening bezig houden, daar zij weten dat de voorgestane maatregelen niet zozeer henzelf en hun verworven rechten kunnen deren als wel de opkomende machten. Een van de hoofdbedoelingen van de ontwapeningsconferentie van 1932 is zeker geweest, het herstel van de militaire macht van Duitsland te voorkomen. Een zeer bijzonder opzet in de conferentie met betrekking tot het stopzetten van de kernproeven, bestaat er in te voorkomen dat de Chinese Volksrepubliek en de Duitse Bondsrepubliek atoommachten zouden worden en een plaats veroveren in de opperste raad van de beheerders der wereld.
Een staat kan ook het initiatief tot ontwapeningsconferenties nemen, met de bedoeling, niet om tot doeltreffende resultaten te komen, maar uitsluitend om zijn eigen voordeel te dienen, om namelijk door dit politieke middel een voor hem gunstige verschuiving in het machtsevenwicht te bereiken. De vrees voor de rampen van de oorlog, de druk van een min of meer goed ingelichte publieke opinie, de kans, hoe mager ze ook weze, op een doelmatig ontwapeningsakkoord, deze en andere redenen kunnen er andere machten toe brengen in te gaan op een verzoek van besprekingen. Het voordeel dat een macht uit een conferentie hoopt te trekken kan van zeer uiteenlopende aard zijn.
1) Het behendig optreden van één der partijen kan de andere partij voor de wereldopinie als een oorlogsophitser doen doorgaan; 2) de timing, de keuze van het ogenblik waarop de onderhandelingen worden aangeknoopt, kan een kostbare aanduiding geven omtrent de bedoeling van bepaalde partijen. Het onderhandelingsinitiatief kan door één der machten genomen worden op het ogenblik dat zij overgaat van één wapensysteem naar een nieuw, krachtiger en meer doeltreffend. De Sowjet-Unie kon b.v. niet weigeren deel te nemen aan de werkzaamheden van de U.N.O.-Atoomcommissie in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog, op het ogenblik dat de Verenigde Staten reeds in het bezit waren van de bom en zij volop bezig waren hun atoom-wapen te ontwikkelen. Uit de netelige positie van de Sowjets konden de Amerikanen natuurlijk politiek voordeel trekken. Later, tussen 1955 en 1957, gedurende de werkzaamheden van de subcommissie voor ontwapening die te Londen zetelde, had Frankrijk gedeeltelijk schuld aan de mislukking van dit U.N.O.-lichaam: Frankrijk was er op dat ogenblik op gesteld tijd te winnen om zijn eigen atoombom te kunnen ontwikkelen. 3) Ontwapeningsvoorstellen kunnen juist die punten betreffen welke
| |
| |
wijzen op een machtsoverwicht van de tegenstander of om strategische redenen van overwegend belang zijn voor de tegenpartij. Een verschuiving van prioriteit of een sequentieverandering in plannen voor geleidelijke ontwapening kan de ene of de andere mogendheid treffen in hun meest vitale verdedigingsmiddelen en bijgevolg, al was het maar tijdelijk, het evenwicht in de machtsbalans verstoren.
Deze bevindingen leiden ons tot de volgende conclusies. Onderhandelingen die niet tot een formeel akkoord leiden zijn daarom nog niet nutteloos. Van de andere kant zijn zij ook niet noodzakelijk bevorderlijk voor het behoud van de vrede. Veel hangt af van de omstandigheden waarin de onderhandelingen zijn aangeknoopt, veel meer van de bedoelingen waarmee zich de partners tot de conferentietafel begeven. Bij gebrek aan een centraal orgaan, dat over de bevoegdheid en de middelen beschikt om ontwapening af te dwingen en aldus veiligheid en vrede te handhaven, is de orde in de internationale maatschappij afhankelijk van een machtsevenwicht. Dit machtsevenwicht, op zijn beurt, bepaalt zin en doelmatigheid van alle ontwapeningsbemoeienissen.
Een onverbiddelijk doorgevoerde ontwapeningspolitiek veronderstelt niet alleen een omwenteling in de internationale betrekkingen, maar ook een grondige herziening van onze opvattingen over de Staat, en dit niet alleen op het niveau van de theoretische grondwettelijke begrippen, maar ook op dat van de houding en gedraging van de burgers tegenover Staat en Natie.
Volgens zijn begrips- en werkelijkheidsinhoud steunt de moderne staat op de vereenzelviging van Staat en Natie. De legitimiteit van het Staatsgezag steunt op zijn nationaal karakter. In artikel 25 van de Belgische Grondwet b.v. wordt dit beginsel op kernachtige wijze vastgelegd: ‘Alle machten gaan uit van de Natie’. Deze vereenzelviging van Staat en Natie wordt op zeer doeltreffende wijze bewerkt door het oproepen van de jeugd tot dienstplicht in de strijdkrachten van de Staat. De dienstplicht wordt gewettigd door de verplichtingen die ieder burger heeft tegenover zijn Vaderland. De nationale eensgezindheid vindt een sterke symbolische uitdrukking in troepenschouwingen, parades, huldebetuigingen aan de gesneuvelden. Meer nog, wanneer hij bedreigd is in zijn bestaan, is de Staat er toe gemachtigd het offer van het leven te eisen door een beroep te doen op de vaderlandse plicht.
De staatssoevereiniteit, de onschendbaarheid van het grondgebied en de politieke onafhankelijkheid steunen in laatste instantie op het leger. Zonder strijdkrachten is de Staat machteloos, zonder leger is de soevereiniteit een hol begrip. Tegen deze opvatting kan opgeworpen wor- | |
| |
den dat in de huidige staat van bewapening en in de tegenwoordige vorm van de allianties elke bewapening een utopie is, een fata morgana, een hopeloos zich vastklampen aan voorbije tijden. In werkelijkheid is dit ook zeer waarschijnlijk zo, maar de politieke gedachte en de gevoelens van de mensen hebben zich aan de gewijzigde realiteit nog niet aangepast. Alle theorieën van het communisme, die het Rode Leger voorstelden als het leger van het internationaal proletariaat, dat geen nationale bindingen mocht kennen, moesten gedurende de Tweede Wereldoorlog wijken voor de noodzakelijkheid om de weerbaarheid en de offergeest van het Russische volk aan te wakkeren. Stalin zelf deed toen geen beroep op de eis om de voorrechten van het proletariaat te beschermen, maar op de plicht om ‘Moedertje Rusland’ te verdedigen. In de uiterste nood lag ook in Sowjet-Rusland de opperste rechtvaardiging van het offer voor de Staat in de vereenzelviging van Staat en Vaderland. Alle plannen voor integratie van de strijdkrachten die na de Tweede Wereldoorlog in het Westen werden gemaakt, leden schipbreuk op de klippen van het nationaal bewustzijn. Men herinnere zich de lotgevallen van de Europese Defensie-Gemeenschap, of de tot heden vergeefse pogingen om een sterker centraal gezag in de N.A.T.O. in te voeren. Strijdvaardigheid en offerbereidheid kunnen alleen verkregen en verantwoord worden wanneer zij steunen op het motief van de Vaderlandsliefde. Een bewijs a contrario van deze stelling werd geleverd in de Korea-Oorlog. De Amerikaanse en U.N.O.-interventie in Korea werd voor de strijdkrachten in de publieke opinie
verantwoord door een beroep, niet op de plicht om de nationale belangen te verdedigen, maar op de noodzaak om de beginselen van collectieve veiligheid zoals die in het U.N.O.-Handvest liggen vastgelegd, veilig te stellen. Dit belette echter niet dat de publieke opinie de vrijwilligers voor Korea vaak als avonturiers beschouwde. De motivering vond zo weinig ingang bij de Amerikaanse strijdkrachten, dat haast één derde van de Amerikaanse krijgsgevangenen zich op een of andere manier schuldig maakte aan collaboratie met de vijand.
Indien de regeringen nu akkoord zouden gaan om het principe van algehele en algemene ontwapening te aanvaarden, dan laten zij meteen het doodvonnis uitspreken over de nationale legers. Welnu, wie het leger raakt, raakt de Natie; wie de Natie raakt, raakt de grondslag zelf van de moderne Staat. Indien dit waar is, dan moeten wij ons afvragen, welke regering, die het aandurft de weg naar de ontwapening te verkennen, daar ook de consequenties uit trekt op het nationale vlak. Zulk een regering zou het Staatsbestel waarop haar macht steunt ondermijnen. Welke regering, vooral van een grootmogendheid, zou deze stap
| |
| |
dan durven wagen? Willen wij het probleem van de ontwapening niet vervalsen, dan moeten we durven inzien dat een consequent doorgevoerde ontwapeningspolitiek noodzakelijkerwijze moet leiden tot een herziening van de begrippen: soevereiniteit, Natie, nationaal leger, met al wat die begrippen inhouden aan gevoelswaarde en drijfkracht.
Er is nog een laatste gebiedende factor in het ontwapeningsvraagstuk die wij even van naderbij moeten onderzoeken: de nieuwsgierigheid en vindingrijkheid van de mens om produkten en tuigen te vervaardigen die zowel tot heil als tot vloek voor de mensheid kunnen worden. Niets kan de mens beletten te zoeken, experimenten en ontdekkingen te doen. Alles hangt af van het doel waarvoor hij zijn vindingen gebruikt, doch zodra de mens in het bezit is van een gevaarlijk tuig, wordt hij bekoord om er gebruik van te maken. Naast zijn vernuft moet de mens ook de wijsheid hebben om zich zelf in de onmogelijkheid te stellen er een verkeerd gebruik van te maken, vooral wanneer dit vernietiging van leven en beschaving tot gevolg kan hebben.
Terecht gaat de mens groot op zijn vindingrijkheid, doch hij dient zich ook neer te buigen over een andere werkelijkheid van zijn natuur die hem tot nederigheid moet stemmen. Wedijver, geschil, onenigheid, betwisting horen bij het geschonden beeld van de mens als enkeling en als sociaal wezen. Men herinnere zich de bedenking van Cavour: ‘Welke booswichten zouden wij zijn, indien wij voor ons zelf deden hetgeen wij voor ons land doen’. Terwijl er echter binnen elke geordende Staat een rechtsmacht en een politiemacht bestaan om deze onvermijdelijke twisten te beslechten en de orde te handhaven of te herstellen, ontbreken dergelijke instellingen met een zelfde doelmatigheid in de internationale maatschappij. In dit tussenstaatsverband leven de mensen nog in anarchie of, indien men dit verkiest, zijn zij nog onderworpen aan het recht van de sterkste. Nog steeds zijn wij dus blootgesteld aan het vonnis van de kracht. Zolang die toestand blijft bestaan, zullen de Staten er alles op zetten om hun macht te vergroten.... ook door een waanzinnige bewapening.
Geen enkel plan tot ontwapening kan de vindingrijkheid van de mens teniet doen. Geen enkel plan van ontwapening kan een einde maken aan de conflicten tussen mensen en mensengroepen. Met het oog op de wapens van massale vernietiging welke nu reeds in het arsenaal van de grootmachten voorhanden zijn of door wetenschap en techniek in de toekomst kunnen uitgedacht en vervaardigd worden, bestaat er voor de menselijke maatschappij geen veiligheid tenzij in een elementaire wereldregering die over zeer beperkte, doch voldoende bevoegd- | |
| |
heden en macht zou beschikken om een wereldorde te bepalen en desnoods af te dwingen. Het moge volstaan hier de besluiten van het Lilienthal-verslag van 16 maart 1946 aan te halen. De auteurs van dit verslag, waaronder zich Robert Oppenheimer bevond, schreven daar: ‘Wij zijn eenparig tot de conclusie gekomen, dat er geen veiligheid tegen een atoomoorlog te voorzien is in een systeem van internationale overeenkomsten waardoor de atoomwapens verbannen worden en de controle slechts wordt overgedragen aan een systeem van inspectie of andere dergelijke methodes’. En verder: ‘Wij zijn tot een dubbele conclusie gekomen: 1) alleen wanneer de gevaarlijke aspecten van de atoomenergie uit nationale handen genomen en overgedragen worden aan internationale handen, bestaat er een redelijk vooruitzicht om beveiligingsmiddelen te bedenken tegen het gebruik van atoomkracht voor bommen, en 2) alleen indien het internationaal lichaam belast wordt met de ontwikkeling en het beheer, kan het zich behoorlijk van zijn taak kwijten als beschermer van de toekomst van de wereld’. De conclusies van dit verslag lagen ten grondslag aan het plan dat de V.S. in 1946 aan de UNO voorlegde en waarin de oprichting van 'n Atomic Development Authority werd voorzien. In de kern zou dit gezag een elementaire wereldregering met zeer beperkte functies zijn. De noodzaak om zulk een instelling op te richten bleef
onomstotelijk vaststaan door de jaren. Thans, in de ontwapeningsplannen van Oost en West welke in de laatste maanden te Genève ter tafel kwamen, wordt voor de eerste maal het principe van een internationale politiemacht aanvaard. Op het niveau van de ideeën is dit alweer een stap verder op de weg naar een internationaal executief orgaan.
De dimensies en de moeilijkheden van de ontwapening zijn van internationale en nationale aard; zij zijn zowel moreel als technischwetenschappelijk gebonden. Indien wij op korte termijn alle krachten moeten steunen welke bijdragen tot een eerlijke ontwapening en ontspanning en alles in het werk moeten stellen om het prestige van de Verenigde Naties te verhogen, dan dienen wij ons bovendien op lange termijn vertrouwd te maken met de idee van een wereldregering met beperkte bevoegdheden en daadwerkelijke machten. Op die voorwaarden kunnen wij ons, en de opinie rond ons, voorbereiden om bij te dragen tot een duurzame internationale ontspanning. ‘De romantici zijn diegenen die nog steeds geloven dat de moderne bewapening aan een Natie veiligheid kan schenken’ (Philip Noel-Baker).
|
|