Streven. Jaargang 14
(1960-1961)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Het Concilie en de leken
| |
[pagina 36]
| |
de werkzaamheden van een Concilie, en buiten deed de geweldige massa gelovigen uit alle landen en volkeren reeds een nieuwe periode vermoeden. Deze nieuwe tijd had zich intussen nog op een andere wijze aangemeld. Niet alleen werden sommige parlementaire werkmethodes, als vaste commissies, overgenomenGa naar voetnoot1), maar het Concilie zag zich, tamelijk onverwacht, rechtstreeks geconfronteerd met de reacties van de wereld-opinie. In de salons van de Romeinse ambassades, vooral bij de wekelijkse recepties van de Franse gezant, waarop bisschoppen uitgenodigd waren, fleurde de nabloei van oude hoffelijkheid en diplomatie. Voor het eerst echter in de geschiedenis waren moderne journalisten naar Rome gekomen. In Europa en Amerika nam de internationale pers heftig deel aan het debat, vooral in de brandende kwestie van de onfeilbaarheid van de Paus. Daar men geen persdienst had voorzien, moesten deze journalisten hun toevlucht nemen tot de knepen van hun vak. Hetgeen de sereniteit van de discussies helemaal niet bevorderde. Om deze toestand juist te kunnen beoordelen, en meteen de problemen te kunnen afwegen, waar het komende Concilie voor staat, moeten wij ons eerst nog eens even bezinnen op wat een Concilie in de Rooms-Katholieke Kerk eigenlijk is. Slechts enkele punten uit de geschiedenis van de Concilies brengen wij hier nogmaals in herinneringGa naar voetnoot2). | |
De ‘rechters van het geloof’In de Rooms-Katholieke Kerk is een Concilie een vergadering van bisschoppen, en een Oecumenisch Concilie een vergadering van alle bisschoppen van de Kerk in gemeenschap met de Paus van Rome. In de loop van de geschiedenis werden de Concilies op zeer verschillende wijze gehouden. Nooit heeft men echter getornd aan dit principe: in geloofspunten en in zaken van kerkelijke hervorming zijn alleen de bisschoppen, samen met de Paus, in laatste instantie bevoegd om decreten uit te vaardigen die de hele Kerk binden. Het is pas de Reformatie die dit conciliaire voorrecht van de Hiërarchie fundamenteel heeft genegeerd. De grondslag van dit principe is zeer eenvoudig. De wezenlijke structuur van de Kerk, zoals Christus die gesticht heeft en die daarom als zodanig onaantastbaar blijft, is hiërarchisch en episcopaal. Christus | |
[pagina 37]
| |
en Zijn Geest leiden de Kerk door de opvolgers van de Apostelen. De historische verschijningsvormen van de Concilies kunnen zeer van elkaar verschillen en ontsnappen niet aan eigentijdse profane opvattingen en structuren, doch de grondvorm en de wezensstructuur blijven onveranderlijk. Een Concilie is niets anders dan de Kerk in actie. Zuiver democratisch, zoals onze parlementaire vergaderingen, kan een Oecumenisch Concilie nooit worden, ook niet in onze tijd, maar dit belet natuurlijk niet dat parlementaire werkmethodes de activiteit van een modern Concilie op een efficiënte wijze kunnen ten goede komen. | |
De Kerk en de lekenDe bisschoppen zijn niet de Kerk. De Kerk is het Godsvolk, het volk van gedoopten en gevormden, verenigd rond het éne altaar. Paus en bisschoppen zijn in de eerste plaats ‘gelovigen’. Aldus is in de eerste plaats de hele Kerk onfeilbaar in het geloof. Binnen deze corporatieve onfeilbaarheid van het Lichaam van Christus is aan de bisschoppen een eigen en onvervreemdbare functie van geestelijk gezag toevertrouwd. De leken delen in deze onfeilbaarheid, in zover zij samen met alle andere gelovigen en onder de leiding van hun bisschoppen in gemeenschap met de Paus, verbonden blijven met het Ene Hoofd van de Kerk, Christus de Heer. Deze uitwendige verbondenheid in de eenheid van de leer, van de Sakramenten en de eendracht van de liefde wordt inwendig bezegeld, d.i. verzekerd, gevoed en verinnigd door de genadewerking van de H. Geest. Hieruit blijkt al onmiddellijk, dat een Concilie alle gelovigen aangaat. Niet alleen omdat op een Concilie ook over hun aangelegenheden wordt beslist, maar veel dieper nog, omdat zij in de ogen van Christus en Zijn Geest niet buiten datgene staan wat daar gebeurt. Dat wij in onze menselijke ervaring geen duidelijke begrippen vinden om deze genuanceerde verhoudingen juist uit te drukken, hoeft ons niet te verwonderen: als een godmenselijke gemeenschap is de Kerk een unicum in deze wereld. Dat de leken dus een eigen rol te vervullen hebben op een Concilie, dat zij eveneens een onvervreemdbare verantwoordelijkheid bezitten, staat dogmatisch vast. Hoe zij zich concreet van deze taak kunnen kwijten, hangt af van de complexe culturele en religieuze verhoudingen binnen een gegeven tijdperk. Mgr. H. Jedin verklaart, dat de theologie hierover nog niet genoeg heeft nagedacht. Dat is wel waar. Maar het blijft o.i. toch vooral een praktische kwestie. De medewerking van de leken kan slechts vruchtbaar worden binnen het kader van gegeven institutionele vormen. Daarom juist trof het Vatikaanse Concilie het | |
[pagina 38]
| |
zo slecht. De vroegere, sinds eeuwen vertrouwde vormen waren verouderd, en nieuwe waren nog niet gevonden. | |
De Rooms-Byzantijnse keizer-ideeDe eerste acht Oecumenische Concilies werden samengeroepen door de Keizer van Constantinopel, en door hem of zijn vertegenwoordigers, ministers en generaals - leken dus - voorgezeten. Hij was het die de Conciliedecreten tot Rijkswetten bekrachtigde. Stemrecht bezaten alleen de bisschoppen, zodat onze moderne Concilies op dit punt tot de aloude formule zijn teruggekeerd. Geen enkele paus heeft deze eerste Concilies bijgewoond. Zij werden echter gehouden ‘in gemeenschap met de Paus’. Met deze uitdrukking zijn wij jammer genoeg niet voldoende meer vertrouwd, omdat onze aandacht al te zeer gevestigd is op de complementaire waarheid van het pauselijk Primaat, erger nog, omdat wij de eenheid van de Kerk al te zeer beleven van uit haar juridische en organisatorische opbouw. De ‘gemeenschap’ in het geloof drukte zich zichtbaar uit door het zenden van pauselijke legaten, vaak gewone priesters of diakens, soms ook op een negatieve wijze, wanneer de Paus tegen bepaalde decreten protest aantekende. Deze conciliaire vorm dient men te begrijpen vanuit de religieuze en burgerlijke verhoudingen in het Romeinse en Byzantijnse keizerrijk. De oudheid, ook de christelijke oudheid, kende geen onderscheid tussen Kerk en Staat. De Kerk erkende in het Keizerschap een bij uitstek religieus gezag, zodat de keizer in feite over verschillende kerkrechtelijke bevoegdheden beschikte, welke tegenwoordig alleen toekomen aan de Paus en de Romeinse Congregaties. Dit gezag was hem onmiddellijk door God toevertrouwd. Hij was tot ‘wereldlijke heer’ van de Kerk gewijd. | |
Het ‘christelijke gemenebest’Onze Germaanse voorouders hebben deze wederzijdse doordringing van Kerk en Staat uit de Byzantijnse tijd nog aanmerkelijk versterkt. Als Rooms keizer zou Karel de Grote de religieuze bestuursmacht voor het Westen overnemen en uitbreiden. Bisschoppen en abten ontvingen van hem zwaard en scepter, symbolen van hun wereldlijke macht. Graven en hertogen, en later de koningen - ‘prinsen’ genoemd in het oude recht - deelden in de religieuze macht van de keizer. Zo ontstond de ‘respublica christiana’, het ene christelijke gemenebest met een dubbel hoofd, de Paus en de keizer. De geschiedenis van de Middeleeuwen bewijst dat hun wederzijdse competenties niet altijd scherp waren afgebakend. Dit gold eveneens voor hun respectievelijke ondergeschikten | |
[pagina 39]
| |
in het bestuur, de bisschoppen en de prinsen. De Germanen zouden hun opvattingen verder bestendigen door zich te beroepen op het Romeinse en Byzantijnse recht. Religie was staatszaak, zodat de strijd tegen de ketters tevens een kwestie was van publieke orde. De Codex Theodosii zegt: ‘Wat tegen de goddelijke religie wordt bedreven, is een misdaad die allen treft’. In dezelfde richting hadden de middeleeuwse canonisten een principe uit het Romeinse recht op het Concilierecht toegepast: ‘Wat allen raakt, moet door allen worden behandeld’Ga naar voetnoot3). De provinciale en de algemene kerkvergaderingen vanaf het Iste (1123) tot het Vde Lateraanse Concilie (1512) vertonen dan ook een heel eigen aspect. Voortaan worden zij samengeroepen door de Paus, die hierin vooraf keizer en koningen kent. Dat was nog het geval in Trente. Typerend is het antwoord van Innocentius IV op de bezwaren van de gezant van Frederik II tegen de oecumeniciteit van het Iste Concilie van Lyon. ‘Dit huidige Concilie is algemeen, daar de prinsen, zowel de wereldlijke als de kerkelijke, er op uitgenodigd zijn’Ga naar voetnoot4). Rond het einde van de Middeleeuwen, bij het verschijnen van de Derde Stand op de nationale Rijksdagen en Staten, krijgen ook de universiteiten en andere corporaties een rol te vervullen op de Concilies. Daar de middeleeuwse Concilies zich vooral bezig hielden met de hervorming van de Kerk, met de strijd tegen de ketters, met de verovering van het Heilig Land en het vestigen van de ‘Treuga Dei’ onder de Prinsen, was ook om deze redenen hun medewerking nuttig. | |
Conciliarisme en hervormingGedurende de XIVde en XVde eeuw volgen de grote Hervormingsconcilies elkaar op. Het Westers Schisma (1379-1417) had het inzicht in het wezen van het pauselijk Primaat verduisterd en het Conciliarisme versterkt, de leer nl. als zou het Concilie wezenlijker zijn voor de Kerk dan het Pausdom en daarom boven de Paus staan. Nochtans - of beter gezegd: juist daarom - hebben de Concilies nooit zulk een zware crisis doorgemaakt als in die tijd. Het Concilie van Konstanz (1414-1418) werd half schismatisch, en dat van Bazel (1431-1449) werd het helemaal met eigen kerkelijke organisatie en tegenpaus. Hun vermenigvuldiging, hun verscheurdheid en onvruchtbaarheid wekten de algemene onverschilligheid, zodat sommige Concilies moesten worden afgelast bij gemis aan deelnemers. | |
[pagina 40]
| |
De redenen hiervoor zijn velerlei. De Kerk verkeerde in diep verval. Democratische en nationale ideeën werden voor het eerst verspreidGa naar voetnoot5). Bisschoppen en abten stuurden hun ‘procuratoren’, hetgeen de persoonlijke verantwoordelijkheid van het Episcopaat op een Concilie in het gedrang bracht. Het verlangen naar een soort proportionele vertegenwoordiging wekte naijver tussen de machtige kathedraalkapittels, tussen de verschillende standen en zelfs de naties van Europa. Daarenboven werd te Konstanz en te Bazel de ‘incorporatie’ ingevoerd. Op deze wijze kon om het even wie, of hij nu de procurator was van een corporatie - meestal een universiteit - of gewoon een doctor in de theologie of in het kerkelijk recht, door het Concilie als lid worden aanvaard. Te Bazel was de verhouding van de bisschoppen tot de overige leden van het Concilie, priesters, monniken en zelfs leken 1 tot 15. Het werd de grootste volksverzameling uit de Middeleeuwen. Gedurende de Middeleeuwen was aldus het verschil tussen de Rijksdagen, de Staten-Generaal en de Concilies op het eerste gezicht niet zo groot, behalve dat bij deze laatste het initiatief en de eindbeslissing toekwam aan de Eerste Stand, de clerus. Ondanks deze spontane en bewuste vermenging van burgerlijke en kerkelijke competenties, en later tot midden in de conciliaire crisis, blijft duidelijk het besef voortleven, dat de geloofszaken en de zuiver kerkelijke hervormingen in laatste instantie door de bisschoppen worden beslist. De prinsen kunnen het gewicht van hun feodaal gezag in de weegschaal werpen om hervormingen tegen te houden of te bespoedigen; universiteiten en kapittels kunnen een grote medezeggingschap verwerven, doch beslissend in de religieuze zaken blijft uiteindelijk alleen het Episcopaat. | |
De lekenstand, als nieuw probleemVanaf de XVde eeuw valt de oude structuur van het christelijk gemenebest uit elkaar. Na de Renaissance en de Reformatie blijven de prinsen hun religieuze bevoegdheid bewaren. De ‘democratische’ tendensen uit de vorige eeuwen hadden, vreemd genoeg, alleen de kerkelijke structuur aangetast, maar de macht van de prinsen onaangetast gelaten. In de XVIIde eeuw, met de koningen ‘de droit divin’, bereikt het koninklijk absolutisme een nieuw hoogtepunt. Doch de barst zit er in en werkt ongenadig verder. Met de Franse Revolutie wordt het duidelijk dat deze tijd voorbij is. Ofschoon gezanten der koningen op het Concilie van Trente nog een | |
[pagina 41]
| |
grote invloed hadden uitgeoefend, dacht men bij de voorbereiding van het Vatikaanse Concilie nog een ogenblik aan de mogelijkheid om ze opnieuw uit te nodigen. Tenslotte werd dit afgewezen, en de twee hoge balkons in de Concilieruimte waren niets anders meer dan een late hulde aan totaal vergane gebruiken. Het heeft geen zin deze vroegere levensvormen te willen herstellen. Wij leven in een tijd, waarin de scheiding tussen Kerk en Staat beslist voltrokken is. Voor wie de geschiedenis kent en de menselijke natuur, is dit tenslotte een zegen. Ook is sinds de Franse Revolutie de structuur van onze maatschappij grondig veranderd. Toen Kardinaal Bellarmino zijn traktaat De Laicis, Over de Leken, schreef, dacht hij alleen maar aan de adel en de prinsen. Alleen de prinsen beschikten over de volle burgerlijke, sociale en zelfs kerkelijke rechten. Zo verkregen bij het verdrag van Westfalen alleen de prinsen de vrijheid van godsdienstkeuze. Die uitzonderlijke positie van de adel bestaat niet meer. Nu beschikt, althans in rechte, ieder mens over de fundamentele burgerlijke rechten. Deze in de geschiedenis zo geheel nieuwe structuur - zij is nog onbekend in Azië en in Afrika - zal ook binnen de Kerk, voor zover hiermede aan haar goddelijke wezensstructuur niet wordt geraakt, het leven geven aan nieuwe verhoudingen tussen clerus en leek. Dit kan heel wat tijd vergen, maar komen doet het. Het heeft zijn belang in te zien, dat deze vraag naar de plaats van de lekenstand in de Kerk, en dus in het Concilie, geheel nieuw is. Mgr. Jedin wijst terecht op de totaal veranderde situatie van deze problematiek: vroeger had men het impliciet over de ‘Laiengewalten’, nu over de ‘Laienstand’. Of juister gezegd, men had het ook over de leek in de Kerk, doch ging daarbij uit van een voor die tijden evidente veronderstelling: de politieke, sociale en ook religieuze onmondigheid van de leek. Corporatief oefende de leek zijn rechten uit in de persoon van de prins, zoals nu nog in Afrika de zwarte spontaan zijn verantwoordelijkheid overdraagt aan het stamhoofd. | |
De leken op het komende ConcilieZullen de leken bij het komende Concilie in staat gesteld worden om hun eigen verantwoordelijkheid op te nemen? Op het eerste gezicht staan wij niet heel veel verder dan in 1870. De clericaliserende visie op de Kerk, als gevolg van de antireformatorische controverstheologie en het laïcisme van de vorige eeuwen, is in vele landen nog heel sterk, vooral bij de clerus die onbewust in de stelling van de ‘beati possidentes’ wordt teruggedreven. | |
[pagina 42]
| |
Vooral zijn intussen de nieuwe corporatieve institutionele vormen nog niet geschapen, welke de totaal veranderde situatie vergt. Het is maar al te duidelijk, dat in een wereldkerk met 500 miljoen leden. de stem van de enkeling pas waarneembaar wordt tegen het klankbord van een belangrijke organisatie. Het zal al moeilijk genoeg zijn om de 2.800 bisschoppen aan het woord te laten komen. Die hebben echter nooit hun corporatieve verbondenheid verloren, daar zij door de wil van Christus, als opvolgers van het college der Apostelen nog altijd een ‘Ordo Episcoporum’ vormen. Al kan men zeggen dat de theologie dit eigenlijk weer moet gaan ontdekken. Toch is er sinds het Vatikaans Concilie wel iets veranderd. In verschillende landen zijn vele leken zich werkelijk bewust geworden van hun verantwoordelijkheid. En zonder dit zelfbewustzijn blijven de beste organisaties dood. Dat is al heel veel. Maar één onvermijdelijke voorwaarde blijft toch te vervullen van de kant van de leken. Zij kunnen hun eigen verantwoordelijkheid pas opnemen, wanneer zij een diepe, persoonlijke en volwassen kennis hebben verworven van hun geloof. Zolang die er niet is, blijft men bij een steriel ressentiment tegen de ‘papen’. Dit roept als reactie een nieuw clericalisme op, dat verderfelijker is, omdat het vooral affectief geladen is. Toen Paulus III bij de voorbereiding en de leiding van het Concilie van Trente een beroep deed op de leken, was het juist omdat enkele kringen van katholieke humanisten een lekenelite hadden gevormd, die open stond voor de godsdienstige problemen van de tijd. De Venetiaan se gezant Contarini werd kardinaal, de neef van Hendrik VIII, Reginald Pole, en Cervini werden kardinaal en legaten op het Concilie. Cervini werd later zelfs Paus onder de naam van Marcellus II. Massarelli was leek, toen hij tot secretaris van het Concilie benoemd werd; pas later werd hij bisschop gewijd. | |
De publieke opinieEen eerste vorm van samenwerking is de vorming van de publieke opinie. Op het Internationaal Congres van de Pers te Rome in 1950 heeft Pius XII het belang van deze ‘publieke opinie’ voor de Kerk erkendGa naar voetnoot6). De geschiedenis, b.v. van het Concilie van Florence, heeft bewezen, dat zonder deze medewerking van de openbare opinie een Concilie machteloos blijft. Het laatste Vatikaanse Concilie heeft heel wat last ondervonden vanwege een slecht voorgelichte wereldopinie. Het Concilie moet voorbereid en gevolgd worden door alle leken als hun | |
[pagina 43]
| |
eigen zaak. Dit blijft onmogelijk zonder de toegewijde en bevoegde medewerking van de katholieke pers. Dat hierin nog heel wat te doen is, bewees de belangstelling voor de Publizistentagung van de Duitse uitgevers en journalisten te Maria Laach in 1959. Op de berichtgeving en de commentaren van de Osservatore Romano kan men moeilijk afgaan, aangezien deze krant zich soms veroorlooft, pauselijke uitspraken te ‘censureren’, door te verzwijgen wat hem niet bevalt. Wij hebben de indruk, dat onze Nederlandstalige pers, na enkele maanden blindweg de onbetrouwbare informaties overgenomen te hebben van de internartionale neutrale nieuwsagentschappen, intussen haar berichtgeving merkelijk heeft verbeterd. Doch wij menen, dat nog maar weinig katholieke kranten zich de moeite getroost hebben om uit te zien naar een bevoegde specialist in conciliaire aangelegenheden. | |
De onmiddellijke medewerkingTot nog toe werd de mening ingewonnen van de bisschoppen en van de andere kerkelijke gezagsdragers, alsook van de katholieke universiteiten en faculteiten van theologie. Dat de theologische faculteiten aan de Duitse en Oostenrijkse staatsuniversiteiten echter niet geraadpleegd werden, heeft niet alleen daar ontstemming gewekt. Wat de leken betreft, zien wij drie instellingen, die op dit ogenblik hun medewerking kunnen en dus moeten geven. Het kan best zijn, dat sommige reeds werden geconsulteerd. Uiteraard zijn deze rapporten niet publiek. Maar wij hoeven niet altijd te wachten tot men ons om ons advies vraagt, tenminste wanneer wij iets belangrijks te zeggen hebben. Vooreerst hebben wij de Romeinse lekeninstellingen, als de Pauselijke Academie voor Wetenschappen, en vooral de Centrale Organisatie voor de Wereldcongressen voor het Lekenapostolaat, met de uitgegeven Besluiten van de Wereldcongressen van 1951 en 1957, en de vele belangrijke congressen in Azië, Afrika, Europa en Amerika. Verder komen in aanmerking de Internationale Katholieke Organisaties met hun secretariaat in Fribourg, hun informatiecentra in Rome, New York, Genève en Straatsburg, en hun coördinatiecentrum bij de UNESCO te Parijs. Tenslotte nog nationale organisaties met internationale, en dus werkelijk universele contacten, als de werkliedenorganisaties, de standenorganisaties enz. Wij zouden tenslotte nog speciaal willen wijzen op de belangrijke rol van de R.K.-Universiteiten, als bij ons de Universiteit van Leuven en van Nijmegen. Leuven is de oudste R.K.-Universiteit en de grootste, en bezit wereldfaam. Wij denken hierbij niet aan de faculteiten van theologie. Deze werden reeds geconsulteerd, en vanzelfsprekend zal ook | |
[pagina 44]
| |
verder nog een beroep op hun medewerking worden gedaan. Maar ook de faculteiten van de Rechten en van de Geneeskunde, die vooral aan leken zijn toevertrouwd, kunnen voor de vraag staan, of zij niet op belangrijke hervormingen of op brandende problemen móéten wijzen. Het zou niet de eerste maal zijn in de geschiedenis dat Universiteiten een belangrijke rol spelen in het leven van de Kerk. Deze medewerking veronderstelt, dat men zich bewust is van zijn verantwoordelijkheid, en ook van de mogelijkheid om iets te bereiken. Men kan natuurlijk altijd voorwenden: het helpt toch niets! Dat is niet waar! In deze zaken, en vooral bij het grote aantal rapporten, is het alleen de kwaliteit die de aandacht trekt. Het kan best zijn, dat alle voorstellen op het Concilie niet kunnen worden behandeld, maar zoals het gebeurd is na 1870, blijven deze rapporten nog lang nawerken. Men vergeet altijd, dat juist deze uitgebreide consultatie van de Kerk het werk van de grote Pausen, als Leo XIII en Pius X, heeft mogelijk gemaakt. Zij werd ook benut bij de codificatie van het kerkelijk recht vòòr 1918. Tenslotte kan deze medewerking op verschillende wijzen geschieden. Door publikaties, waarin bepaalde suggesties worden uiteengezet, als in Revue Nouvelle van december 1959, of in de drie laatste afleveringen van Wort und Wahrheit. Men kan ook samenkomen om gemotiveerde rapporten op te stellen, en die naar Rome sturen langs de officiële weg. Deze laatste methode dringt zich vooral op voor delicate aangelegenheden. Tenslotte kan men ook bepaalde problemen bespreken met zijn bisschop. Er zijn bisschoppen die reeds spontaan het advies van leken hebben ingeroepen. Maar wie niets doet, moet niet klagen, dat men hem niet laat spreken. Het wil ons voorkomen, dat ook gedurende het Concilie door de leken nog veel kan gedaan worden. Terwijl het Concilie van het Vatikaan gehouden werd, werden te Rome grote tentoonstellingen ingericht over de missies en over religieuze kunst en literatuur, die zelfs door de Paus bezocht werden. Waarom zou men voor dit Concilie geen goed voorbereide en competente documentatiecentra kunnen oprichten over familiale, sociale en internationale activiteiten en problemen, waar de bisschoppen betrouwbare inlichtingen kunnen vinden? Het is een unieke gelegenheid voor de leken om hun verantwoordelijkheid in deze totaal nieuwe historische situatie op te nemen. Dat men hiermede tevens een daad stelt van uitzonderlijke oecumenische beteken nis, bewijst het feit dat vooral deze vraag van de medeverantwoordelijkheid van de leken bij onze afgescheiden broeders een der grootste bezwaren blijft tegen het Concilie, zoals zij het zich bij ons voorstellen. |
|