Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1068]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 1069]
| |
Socrates: Welaan dan, als iemand aan alle poëzie de muziek, het ritme en de maat zou ontnemen, zou dan niet het restant alleen maar woorden zijn (‘words, words’)? We zien dus uit bovenstaand betoog, dat Plato een evengrote minachting heeft voor de tragedie (en poëzie in het algemeen) als voor de retoriek, die hij immers ook qualificeert als vleierij. Maar, goed ras verloochent zich nu eenmaal nooit, en ook bij Plato kruipt het artistieke bloed waar het niet kan gaan. Want ondanks het feit, dat Plato de reële waarde betwist van alle kunst, heeft hij zelf in zijn dialogen kunstwerken geschapen, die in de westerse beschaving optorenen als werken van de eerste rang, die het Homerische epos en de Attische tragedie evenaren of zelfs overtreffen. En nu is het merkwaardig, dat deze geniale door-God-begenadigde artiest, die de in zijn jeugd geschreven drama's verbrandde, terugkerend naar zijn ‘premiers amours’, van zijn dialogen drama's heeft gemaakt met (disputerende) acteurs van vlees en bloed, elk de volmaakt eigen rol spelend. Deze visie op Plato's dialogen is niet nieuw, want reeds honderd jaar geleden schreef Thiersch zijn artikel: Ueber die dramatische Natur der Platonischen Dialoge,Ga naar voetnoot3), nagevolgd door vele anderen, waarvan speciale vermelding verdienen de Franse geleerde Rivaud, Platon auteur dramatique (in de Rev. d'hist. de la Philos. I, 1927, pg. 125 vg.) en door Louis Dyer, Plato as a Playwright (in Harvard Studies in classical Philology, vol. XII 1901 pg. 165 sq.). Plato is de enigste geweest onder alle oude en moderne denkers, die echte dialogen heeft gecomponeerdGa naar voetnoot4). Bijna geheel zijn verloren gegaan de dialogen, geschreven door preplatonische filosofen; wat de moderne filosofen betreft, Descartes, Locke, Leibniz en vele anderen hebben gepoogd Plato te imiteren, tevergeefs echter, want ze hebben geen echte dialogen geschreven; hun discussies zouden beter zijn verlopen in een niet dialogerend exposé. Ik herinner eraan, dat ook Cicero dikwijls begint met de dialoogvorm, maar spoedig overgaat tot de monoloog. Neen, er is slechts sprake van een echte dialoog, waar een drama, een conflict is, niet alleen van theorieën en formules, maar van reële personen van verschillend temperament en tegenstrijdige belangen, terwijl daarentegen ‘un dialogue philosophique est une dissertation (tractaat) coupée par artifice en développements alternés, embarrassée de toutes les “chevilles” imposés par une convention aussi fatiguante qu'inutile’ (Rivaud pg. 127). Maar Plato is de enige, die erin geslaagd is - niet altijd echter - echte drames d'idées te componeren, waar de discussie over de doctrines wordt verlevendigd door een grondige analyse van de karakters, waarbij ten tonele verschijnen mensen van vlees en bloed, zoals Socrates, Protagoras, Gorgias en vele anderen, die springlevende wezens zijn en geen metafysische marionetten. Zijn ideeën levend maken, zijn gedachten gestalte geven in de vorm van een drama, in de plaats van de traditionele tragische conflicten van hartstocht de worsteling van doctrines stellen, die doctrines laten zien, niet dood en gemummificeerd in boeken, dat is mijns inziens het doel, dat Plato zich stelde. Op de keper be- | |
[pagina 1070]
| |
schouwd had Plato het met het schrijven van zijn drames d'idées veel moeilijker dan de auteurs van de echte drama's. Hier geen theater, geen acteurs met gebaren en stembuiging, geen toeschouwers die opgingen in de zielsconflicten, het drame d'idées raakt slechts de lezer, eenzaam en zwijgend, het heeft geen episodes, geen schokkende gebeurtenissen om de aandacht te boeien (behalve dan in de Phaedo). Maar om nog een andere reden had Plato het moeilijker, want nog meer dan het gewone drama vereist het drame d'idées waarheid. Hij moet ‘unir l'exposé le plus précis, le plus nuancé des systèmes avec la biographie psychologique la plus pénétrante’ (Rivaud pg. 131). Tijdgenoten of onmiddellijke voorgangers van Plato, al de historische personen, die Plato ‘op de planken’ zet, waren zeer goed bekend in Athene in de tijd, dat de dialogen werden gepubliceerd. Ook is het drame d'idées onderworpen aan de eenheid van tijd, het kan alleen mensen bij elkaar brengen, die elkaar goed hebben gekend of in elk geval elkaar hebben kunnen kennen. Wanneer Plato de dialogen bijvoorbeeld had laten spelen in de onderwereld - zoals later Lucianus zou doen - dan had hij wel representanten van verschillende generaties bij elkaar kunnen brengen, maar het noodzakelijk element van waarheid was totaal verloren gegaan. Als het Platonische dialoogdrama een getrouwe afbeelding wil zijn, mag geen van zijn acteurs een betoog houden, dat hij niet had kunnen houden volgens de waarschijnlijkheid, want de geschriften van vele debaters zijn nog voorhanden en ieder kan ze raadplegen. Socrates heeft wel niets op schrift gezet, maar vele getuigen van zijn optreden en redeneren zijn nog in leven om de uitlatingen van zijn ‘tolk’ te verifiëren. Bovendien bevatten de Protagoras, Gorgias, het Symposium, de Phaedrus imitaties van lange passages uit de geschriften van Protagoras, Gorgias, Hippias en anderen, waar de stijl van de auteurs op zulk een getrouwe wijze is weergegeven, dat men zich afvraagt, of Plato niet letterlijk gehele stukken copieert. Daartegenover staat, dat Plato dikwijls zijn figuren groter en dieper van inhoud maakt dan ze waren. Plato leert ons bijvoorbeeld niet alleen wat Parmenides verkondigd heeft, maar wat hij had moeten zeggen, als hij zichzelf gebleven was tot het eind. Een talentvol portretschilder zoekt immers achter het zichtbare ‘masker’ van zijn model de verborgen psyche, het inwendige verborgen leven. ‘Le portrait platonicien est un portrait de maître..., il n'y a pas là seulement transposition, mais extension et enrichissement’ (Riv. 137/138). Samenvattend kunnen we vaststellen, dat Plato door een getrouwe schildering van de wereld, waarin hij leefde, gepoogd heeft de geest, de mentaliteit te bepalen, die de geleerde en politicus moeten bezielen; hij is te werk gegaan als dramaturg en niet als professor; tenminste in de dialogen van zijn jeugd en rijpere jaren, de latere hebben veeleer het karakter van monologen gekregen. Want bij het schrijven van zijn dialogen heeft Plato een ontwikkelingsgang doorgemaakt en is van leerjongen in dit genre tot meester uitgegroeid. Over deze ontwikkelingsgang handelt L. Dyer in bovengenoemd artikel in de Harvard Studies uitvoerig, waarbij hij drie fasen onderscheidt. Vooraf (pg. 166) vermaant hij ons niet te vergeten: ‘that the experience of a long life spent in hard thinking was required, before Plato dreamed of undramatized logic, of any form of argument that could be effective without a compelling personality represented in the very act of using it’. In de eerste fase, bij het beschrijven van de fascinerende persoonlijkheid van Socrates, schijnt Plato te hebben gedacht, dat woorden zijn als gevleugelde pijlen (ἔπεα πτεϱόεντα), die in niet | |
[pagina 1071]
| |
te stuiten vaart het doel raken, mits gericht door de juiste man. In de tweede periode vervaardigde hij meesterwerken van volmaakte dramatische dialogen, waarin de ‘protagonist’ niet meer een Platonische Socrates, maar een Platonizerende Socrates is. Toen reeds werd echter de ontgoocheling bij hem merkbaar en bedacht Plato bitter gestemd: ‘dat woorden van de dramatizerende dialoog, in de mond gelegd van welke “acteur” ook, inerte en hulpeloze dingen worden, zodra ze eenmaal zijn neergeschreven, beurtelings wel- en misverstaan zonder dat hun “ouders” hen kunnen beschermen tegen letsel’ (Phaedrus pg. 275 E). Deze ontgoocheling was zo echt, dat hij zich gedurende twaalf jaren bepaalde tot mondelinge lessen. Daarna bekeerd, produceerde hij nog twee talentvolle drames d'idées, de Theaetetus en Parmenides (ofschoon deze laatste van geringere dramatische kracht). In de laatste dialogen (Sophistes, Philebus, Timaeus, Critias) staakt de auteur met het op de achtergrond schuiven of geheel verbannen van de protagonist Socrates zijn dramatisch filosoferen en schrijft dialogen, die in werkelijkheid slechts filosofische traktaten zijn. Het zou ondoenlijk zijn alle dialogen uit de eerste en tweede fase te toetsen op hun dramatische kracht, alleen de Apologie, Protagoras en Gorgias zullen we iets breedvoeriger behandelen. De Apologie heeft de eerste stoot gegeven tot Plato's ontwikkeling als schrijver van ‘drames d'idées’: ‘it was this unforgettable drama which made of Plato the dramatist of philosophy’ (Dyer pg. 167)Ga naar voetnoot5). Gloeiende verontwaardiging over de ‘gerechtelijke moord’ op zijn beminde leermeester dreef hem ertoe in de Apologie een beeld te schetsen van de integere figuur van Socrates. En hoe markant is Socrates' portret getekend met zijn scherp vernuft, zijn kwasi-nonchalante ironie, zelfs in de ure des gevaars, waar het om zijn leven ging. Wat steekt de ‘houten’ Socrates van Xenophon daar maar povertjes bij af!Ga naar voetnoot6). Kunnen we Plato's portret van Socrates in de Apologie vergelijken met een eerste schets in zwart en wit, in de vijf daarop volgende korte dialogen van de eerste periode (de Eutyphro, Crito, Charmides, Laches en Lysis), hebben we genre-stukjes van ‘finished colouring’ en zien we, dat Plato met groeiend succes vorderingen maakt in de dramatische constructie van zijn dialogen bij zijn pogen om het portret van zijn Meester te acheveren en in een passende lijst te plaatsen. In de daarop volgende grotere dialogen, zoals de Protagoras, Gorgias, Euthydemus en de Meno ontwerpt zijn reeds geoefende hand een serie van ‘historical pictures’; nu komt er immers serieuzer werk aan de winkel, omdat Socrates' gesprekpartners van groter formaat zijn dan een onbeduidende Euthyphro of de brave soldaat Laches. In de discussie met Protagoras, Gorgias, Euthydemus en Anytus (die Plato bovenal schuldig acht aan de veroordeling van zijn Meester), toont Plato zich reeds een volleerd meester. De Protagoras verdient speciale vermelding wegens zijn losstaande proloog en de narratieve vorm van de daarop volgende dialoog. Deze narratieve vorm is bij uitstek geschikt om de aandacht te vestigen op de entourage en de bonte verscheidenheid van karakters van de ‘acteurs’, die door talrijke ‘terzijdes’ in het zonnetje worden gezet. Hoogst vermakelijk is de beschrijving van de troep veelal jonge bewonderaars, die als een tragedie-koor Protagoras omringden en als het ware aan zijn lippen hingen. | |
[pagina 1072]
| |
In caput VI verhaalt Socrates namelijk, hoe hij met zijn jonge vriend Hippocrates het huis van Callias binnen trad, waar Protagoras logeerde: ‘Toen wij naar binnen waren gegaan, troffen we Protagoras aan in de gaanderij, waar hij rondwandelde en samen met hem in één rij wandelden aan zijn ene zijde Callias, de zoon van Hipponicus en Paralus, broer van Callias van moederszijde, een zoon van Pericles, benevens Charmides, de zoon van Glauco; aan zijn andere zijde Xanthippus, de tweede zoon van Pericles, dan Philippides, de zoon van Philomelus en Antimoerus uit Menda, de meest bekende leerling van Protagoras en die van zijn studie een beroep wil maken om zelf sofist te worden. Achter hen kwam een groep van aandachtige toehoorders, voor het merendeel vreemdelingen, scheen het, welke Protagoras uit elke stad, waar hij doortrekt meevoert: als een tweede Orpheus betovert hij hen met zijn stem en zij klitten aan hem door die stem betoverd; toch waren er in het koor ook enkele mensen van hier. Bij het zien van dit koor had ik een groot plezier, dat ze zo keurig oppasten nooit Protagoras voor de voeten te lopen, maar telkens wanneer hij en zijn metgezellen van de voorste rij zich omkeerden, splitsten de toehoorders zich heel netjes en in orde naar links en rechts en in een boog om hem heengaande gingen ze telkens weer heel sierlijk achter hem staan’. De losstaande proloog - in Euripides' trant - wil annonceren, dat Plato bezig is het portret van Socrates te completeren door hem op het toneel te brengen met een tegenspeler, die hem in jaren en faam overtreft. Met stijgende bewondering zien we, hoe Plato aan de ene kant de waardigheid van de belangrijke man Protagoras met een gracieuse dramatische vindingrijkheid weet te bewaren, terwijl aan de andere kant en terzelfder tijd ‘he reveals in the young Socrates a mind of far greater flexibility and a heart of a far better man than the eminent Protagoras’ (Dyer pg. 172). Ook de Gorgias heeft een proloog, met dezelfde functie als die van de Protagoras, nl. die van een soort titelblad. De daaropvolgende dialoog is niet in narratieve vorm; hier geen satirische ‘terzijdes’ of humoristische beschrijvingen van de entourage en de dramatis personae. Integendeel, Plato redt zelfs Gorgias' ‘gezicht’ door hem zoveel mogelijk buiten de discussie te houden, die soms hoog loopt tussen de Platonizerende Socrates en de driftige Polus, die in zijn ijver om zijn leermeester Gorgias te verdedigen door zijn drift zijn flank ongedekt laat voor het vlijmscherpe rapier van Socrates' ironie en vernuft. Eenvoud, klaarheid en directheid zijn de elementen, die deze dialoog sieren, waarvan de dramatische vorm minder gecompliceerd is dan die van de Protagoras. Wanneer we de dialogen van Plato, voornamelijk die van de eerste en tweede periode met stijgende bewondering hebben gelezen, dan beseffen we eerst, welk een geluk het voor onze westerse beschaving is geweest, dat Plato op zulk een geniale en artistieke wijze aan zijn gedachten blijvende vorm heeft gegeven, hij, die later zijn eigen schrifturen zou achterstellen bij het mondeling gesprek tussen professor en student in de Academie. Dáár wordt, volgens hem, de echte levenskunst beoefend, die zoveel dichter bij de realiteit staat dan het bedrijf der schone kunsten, dat slechts op schijn en imitatie berust. Ons overvalt een koude huiver bij de gedachte, dat alleen de dictaatcahiers van Plato's leerlingen zouden zijn bewaard gebleven met daarin de theorema's van mathematica, muziek, wetsontwerpen enz. (behandeld in de colleges van Professor Plato) en dat ze de uiterst-artistieke dialogen, de drames d'idées van de dramaturg Plato voorgoed zouden hebben verdrongen. |
|