| |
| |
| |
Internationale kroniek
Wat is er in Turkije gebeurd?
Zyrill Boldirev
DE mei-revolutie in Turkije is ook wel te verklaren door invloeden van de internationale politiek en persoonlijke antagonismen onder de leiders van het volk, maar de laatste oorzaak dient te worden gezocht in het naast elkaar bestaan van ‘twee Turkijes’ in één land. Het ene Turkije wortelt in de aarde, leeft van traditie, staat wantrouwig jegens elke beïnvloeding van buiten, en steunt op de bijna 80% der bevolking omvattende boerenstand. Deze compacte meerderheid wordt door een kleine groep van grootgrondbezitters, financiers en mohammedaanse geestelijken op het voorplan geroepen telkens wanneer officieren en intellectuelen, in hun koene hervormingsijver, het andere, stedelijke, zich op westers-linkse voorbeelden inspirerende Turkije met het vaderland en diens enig heil willen identificeren.
Had het van de aartsconservatieve meerderheid der Osmanen afgehangen, dan zou Mustafa Kemal nooit zijn groots werk kunnen voltooid hebben. De Sultans heersten nog in Yildiz Kiosk, iedere vrijdag reden zij in hun wagen naar de moskee, ministers liepen te voet achter hen aan, soldaten vormden de haag en huldigden de monarch met hun ‘Padischahim tschok jascha’. Tschok jascha, duizend jaar, heeft de heerlijkheid van de Padischah niet geduurd. In 1923 heeft Mustafa Kemal er een eind aan gemaakt, in 1924 schafte hij het Kalifaat af, in 1928 hief hij de Islam op als staatsgodsdienst: de godsdienst en zijn bedienaars maakte hij het leven zuur zoals men dat slechts van een Franse vrijdenker-minister tegenover de Kerk kon verwachten. De boeren van Anatolië moesten zich dit laten welgevallen, de Hodscha's vermochten niets tegen dit harde staatsgeweld. Tot aan de dood van de tot Ataturk, ‘vader der Turken’, gepromoveerde dictator was het kemalistische Turkije een burcht van nationalisme, democratie - zoals Ataturk die dan verstond -, dynamisme, etatisme en vooral van laïcisme: de vijf principes van de nieuwe staat, die niet alleen om wille van het vijftal aan de grondthesen van de Chinese Kuo Min-Tang herinnerden. Doch na de dood van de bewonderde, geduchte, mateloos geliefde of gehate alleenheerser, op 10 november 1938, herhaalde zich hier het schouwspel dat ons van oudsher in Klein-Azië vertrouwd is: een verwoede diadochenstrijd om de opvolging van de Onvergelijkbare. Hier stonden twee mannen tegenover elkaar in een bittere haat, welke zowel uit hun karakterverschil als uit hun bandeloze eerzucht voortsproot. Tot op vandaag zijn zij deze vijandschap trouw gebleven. Ismet Pascha en Celal Bay zijn beiden in hetzelfde jaar 1884 geboren; de een is soldaat in lichaam en ziel, de ander financie-man; beiden hebben een schitterende carrière achter de rug. Ismet was nauwelijks dertig jaar toen hij generaal werd; in 1919 werd
hij Mustafa Kemals belangrijkste militaire medewerker; als minister van buitenlandse zaken bewerkte hij in 1922 in Lausanne een voor Turkije dragelijk vredesverdrag in plaats van het
| |
| |
Dictaat van Sèvres dat men het wilde opleggen; van 1923 tot 1937 was hij ministerpresident. Zijn populariteit heeft hij echter vooral te danken aan zijn overwinning op de Grieken bij Inönu in 1921. Toen later in Turkije iedereen door de wet verplicht werd een familienaam aan te nemen, noemde hij zich Inönu. Celal, die zich toen Bayar noemde, was bankier, werd miljonair, minister van economische zaken en een gevaarlijke rivaal voor Inönu. In 1937 loste hij hem af als regeringsleider en verdrong hem van de tweede plaats naast Ataturk. Inönu nam echter weerwraak. Na de dood van Mustafa Kemal was hij het, en niet Bayar, die tot president van de republiek werd gekozen. Enkele maanden later, begin 1939, moest Bayar aftreden. We vinden hem pas in de voorste linies terug, als een oppositiepartij, de democratische, zich begint in te spannen om het monopolie van de heersende Volkspartij te breken. Bayar werd de leider van deze scheurpartij, die bij de verkiezingen in 1946 echter slechts 33 zetels verwierf van de 465. Bij de volgende verkiezingen, in 1950, veranderde de situatie echter terdege; de Democraten wonnen 411 van de 485 zetels. Inönu moest het presidentschap overlaten aan de leider van de nieuwe meerderheid en zichzelf tevreden stellen met de leiding van de oppositie. Vandaag, nu Bayar en zijn aanhangers de zondebokken zijn en van alle denkbare, niet alleen politieke maar ook gemeen-rechterlijke misdrijven worden beschuldigd, past het eraan te herinneren, dat de Volkspartij zich gedurende de dertig jaren van haar alleenheerschappij aan even grote misbruiken is te buiten gegaan als de Democraten in 't laatste decennium. Mustafa Kemal liet zijn tegenstanders gevangen nemen, vervolgen, af en toe ook terechtstellen, zoals de gehangenen van Ismir in 1926. De voornaamste argumenten van de Democraten tegen de Volkspartij waren: de mislukte, etatistische economische politiek, de dictatuur van de politie, het
onderdrukken van de persvrijheid, de vervalsing der verkiezingen, de corruptie in de leidende posten; het zijn precies dezelfde slagwoorden waarmee de Volkspartij nu de Democraten te lijf is gegaan. In beide gevallen zat er in de verwijten meer dan een korreltje - laten we gerust zeggen: een blok anatolisch marmer - waarheid.
Toen de Democraten, tien jaar geleden, het roer in handen namen, kwam aan het gejubel geen eind. Het bureaucratisme, het harde staatsdirigisme waren door de stemmen van de vrije kiezers weggeveegd. Met uitzondering van de onttroonde grote en kleine Kaziken en de kleine groep van stedelijke intellectuelen, kon iedereen tevreden zijn: de boeren, 4/5 de van de bevolking, werden niet langer met prijscontrole geplaagd en kregen meer geld voor hun waar; de Islam leefde weer op, zijn bedienaars werden door de regering financieel gesteund, het staatslaïcisme stortte ineen; industriëlen en handelslui gingen een periode van hoogconjunctuur tegemoet; vroegere hofbeambten en grootgrondbezitters werden in hun eer en bezit hersteld; de ideologisch onafhankelijke vrije beroepen en de beter betaalde arbeiders verheugden zich in de stroom van goederen die nu toevloeiden uit het gouden Westen. In een koortsachtige haast werden tractoren en parfumerieën, Engelse kledingstoffen en Duitse huishoudartikelen, Franse damestoiletten en auto's geïmporteerd. Er werd gebouwd, geelektrificeerd, gemotoriseerd. Er was krediet in overvloed. Zelfs officieren, professoren en studenten, die toch de natuurlijke verbondenen van de Volkspartij waren en zijn, werden aanvankelijk meegesleurd in het enthousiasme. Het leger kreeg moderne wapens. Patriotische gevoelens werden gevleid door het aanzien dat Turkije verwierf in de wereld: lid van het Atlantisch Pact, van het Baghdad- | |
| |
Pact, van het Balkan-verbond, kostbare schakel in de Amerikaanse gordel om de Sovjetunie en als zodanig door de Verenigde Staten gekoesterd, werd Turkije een der sleutelposities in West-Azië.
De leiding van het land was voornamelijk in handen van drie democratische politici, die elkaar aanvulden. President Bayar, die op het ogenblik van zijn verkiezing reeds 66 jaar was, beperkte zich wel niet tot de rol van een decoratief staatshoofd, maar liet de leiding van het staatsapparaat, het dagelijks bestuur van binnen- en buitenlandse zaken toch over aan twee jongere partijgenoten, die met elkaar verwant waren en uit dezelfde kring van welgestelde landeigenaars stamden. Adnan Menderes, in 1899 geboren, erfgenaam van 15.000 ha vruchtbaar land, elegant, luchthartig, driftig, zelfzeker, zonder scrupules, geen enkel risico ontziend, door geen boekenwijsheid aangetast, vast gelovend in zijn gesternte, in dat van zijn partij en van het vaderland, vol waardering voor het Westen zonder zich evenwel te laten knechten, verschilde niet heel veel van Zorlu, de Minister van Buitenlandse Zaken en de derde man aan het stuur.
Bayar, Menderes en Zorlu konden naar willekeur handelen zolang de ‘boom’ duurde. Bij de verkiezingen in 1954 behaalden zij nog een verpletterende meerderheid van 501 op 541 zetels. Doch van toen af begon men de gevolgen te ondervinden van de oververhitte conjunctuur, die te veel vroeg van de krachten van een landbouwland, dat al te snel op volle toeren was omgeschakeld op de industrie. De munt zakte, de banken verloren hun solvabiliteit, de import moest in allerijl en drastisch beperkt worden, weldra maakte de overvloed plaats voor gevoelige bezuinigingen. De bevolking voor wie koffie eeuwen lang een vanzelfsprekendheid was geweest, zag zich deze nationale drank ontzegd; tractoren en machines konden geen mislukte oogsten voorkomen; de inflatie tastte de lonen aan en dreef de levensduurte op. Overal rees verbittering tegen de coryfeeën en profiteurs van het regime, de enigen die niets te kort kwamen. De ontevredenheid trad duidelijk aan het licht bij de verkiezingen van 27 oktober 1957. Met hun 424 zetels tegenover de 178 van de Volkspartij behielden de Democraten de meerderheid, maar wie een beetje vertrouwd is met oosterse toestanden weet, wat het betekent wanneer een oppositiepartij haar aantal zetels ineens verzesvoudigt. Bovendien sprak de verdeling der stemmen een duidelijke taal: 47% voor de Democraten, 41% voor de Volkspartij, de rest stemde blanco of voor kleinere, ook tegen de regering gerichte, partijen. En dat dit resultaat alles bij elkaar voor de regeringspartij nog zo gunstig uitviel, was alleen te danken aan uitgebreide vervalsingen en scherpe druk vanwege de administratie. Bayar en Menderes dachten er echter niet aan, uit dit referendum de nodige lessen te trekken, het bandeloze economische liberalisme op te geven, de corruptie te lijf te gaan, een modus vivendi met de Volkspartij te zoeken of zich bijtijds terug te trekken.
De internationale toestand scheen de vasthoudendheid van de democratische leiders gelijk te geven. De Verenigde Staten verleenden hun waardevolle bondgenoot, op wiens gebied zij onontbeerlijke steunpunten bezaten en die het beste leger rondom de Sovjetunie bezat, aanzienlijke financiële hulp. Menderes behaalde belangrijke diplomatieke successen, b.v. in de Cyprus-kwestie. Toen hij van de Conferentie in Londen terugkeerde, nadat hij als bij wonder levend uit een vliegtuigongeluk was ontsnapt, vielen hem hartelijke en oprechte ovaties ten deel. Zijn redding was voor hem het bewijs, dat Allah hem zijn bijzondere genade schonk en voor hem nog grote dingen weglegde.
| |
| |
De oppositie dacht daar anders over en bestreed hem des te heftiger naarmate de economische situatie verslechterde en scherper maatregelen getroffen werden. Op papier was het kemalistische Turkije een democratie, in werkelijkheid echter ontwikkelde zich een zware politieterreur. De censuur woedde; journalisten, zelfs publicisten van formaat, vlogen voor jaren of maanden in de gevangenis; professoren, studenten en schrijvers werden ruw aangepakt. In het leger probeerde men door middel van provocateurs en verklikkers iedere neiging tot oppositie de kop in te drukken. Wie wind zaait, zal meer dan een briesje oogsten. De studenten keerden zich tegen een regime dat alle reden had om de stedelijke eliten om zich heen te scharen. Menderes echter zette steeds exclusiever alles op de landbouwbevolking, waarvan hij meende dat ze hem onverbrekelijk trouw zou blijven, en Bayar was overtuigd dat de Amerikaanse protectie samen met de ruggesteun van de hoge financiën en de groot-industrie zou volstaan om hem in het zadel te houden. De democratische leiders zagen niet in - en dit was de beslissende fout - dat de rooskleurige rapporten van enkele generaals helemaal niet de ware gezindheid van het lagere officierencorps weergaven. Alleen op deze wijze laat zich de dwaze repressiecampagne verklaren waaraan de regering zich sedert maart van dit jaar schuldig maakte. Begin april bood de Minister van Justitie, Budakoglu, zijn ontslag aan, omdat hij weigerde kleinzielige en onwettige maatregelen te nemen tegen de grijze nationale held Inönu. Verschillende hogere officieren verlieten het leger, omdat zij zich niet wilden laten misbruiken om de oppositiepartijen in de vrijheid van hun politieke activiteit te hinderen. Menderes legde de waarschuwingen naast zich neer. Op zijn voorstel wordt een commissie met buitengewone volmachten in het leven geroepen, die heel sterk doet denken aan het Comité du Salut Public onzaliger gedachtenis. Voor drie maanden worden alle
publieke vergaderingen verboden. Briefgeheim, onschendbaarheid van woonplaats, bescherming tegen willekeurige gevangenneming en andere fundamentele rechten bestonden niet meer. De oppositie verliet het parlement voor de stemming van deze wet.
De studenten beantwoordden de aanslag op de vrijheid met geweldige demonstraties, eerst in Istanboel, daarna in Ankara. Volgens officiële communiqué's vielen er de eerste keer negen, de tweede keer twee doden. Tegen het bevel van Gedik, de Minister van Binnenlandse Zaken, in schoot de politie op de universitaire jeugd. Enkele bevelhebbers van de te hulp geroepen troepen volgden dit voorbeeld na. In het algemeen gedroeg het leger zich veel gematigder. Later bleek dat er nagenoeg honderd studenten gedood waren. Men begroef ze in het geheim. Aanvankelijk dachten hun verwanten dat ze slechts ‘vermist’ waren, d.w.z. gevangen genomen. Inderdaad zaten duizenden studenten en andere demonstranten in de gevangenis. Doch dit belette niet dat de betogingen zich herhaalden en uitbreidden. De staat van beleg werd afgekondigd in Istanboel, Ankara en Ismir. Militairen patrouilleerden door de straten; het was verboden groepen van meer dan vijf personen te vormen. In deze sfeer had in de uitgestorven stad aan de Bosporus de ontmoeting plaats tussen de Ministers van Buitenlandse Zaken van de Nato. Staatssecretaris Herter stak zijn mening over de toestand niet onder stoelen of banken, en ook de andere hoge gasten waren diep onder de indruk van wat ze hier te zien kregen, en meer nog van wat ze niet kregen te zien. Dat Menderes zich op enkele representatieve bijeenkomsten liet excuseren, maakte een heel onsympathieke indruk. De tegen- | |
| |
stelling tussen de schitterende ontvangst in het vroegere sultanpaleis, dat helverlicht straalde in de donkere nacht, en de lege, doodse straten van de stad, werd door iedereen gezien als een symbool van een onhoudbare spanning. Toch kwam het gedurende de Nato-conferentie niet tot grotere onrust. Maar nauwelijks waren de buitenlandse ministers vertrokken, of de vlammen van de toorn der studenten sloegen weer hoog op. Tegelijkertijd werd het nieuws bekend dat generaal Gursel, de opperbevelhebber van het leger,
die weigerde het leger in te zetten tegen de demonstranten, ontslagen was. Zijn afscheidswoorden, welke verborgen bedreigingen tegen de tirannie inhielden, mochten natuurlijk niet gepubliceerd worden. Ongeveer tien dagen later kookte het in Ismir, waar Menderes het woord voerde op een bijeenkomst van zijn aanhangers. Op 19 en 20 mei verschoof het centrum der spanning zich weer naar Ankara, eerst naar aanleiding van het jeugdfeest, toen afgevaardigden uit de oppositie een krans wilden neerleggen bij het monument van Ataturk, daarna bij de aankomst van Nehru, die net zoals de Nato-ministers een aanschouwelijk onderricht kreeg over de stemming onder het Turkse volk. De gevaarlijkste demonstratie, die een laatste waarschuwing aan het adres van Bayar en Menderes vormde, en die eigenlijk reeds het voorspel tot de revolutie betekende, was de stilzwijgende mars van de duizend cadetten der beroemde Harbiye, het Turkse St.-Cyr. Zij stapten door de straten van Ankara, aangevoerd door hun commandant en leraren. Iedereen wist wat hiermee bedoeld was en de massa der burgers juichten hen toe. De politie durfde niet tussenbeide komen en het leger hield zich passief.
De machthebbers antwoordden 's anderendaags, de 22e mei, met de sluiting voor drie maanden van alle universiteiten, met een uitgaansverbod van 8 uur 's avonds tot 5 uur 's ochtends en met andere dwangmaatregelen. In de Karnutay, de Nationale Vergadering, kwam het tot stormachtige scènes. Na een kloppartij tussen meerderheid en oppositie, werd het parlement op 25 mei op vakantie gestuurd. Het zou niet meer samenkomen.
Menderes schijnt toen eindelijk begrepen te hebben hoe wankel zijn almacht was geworden. Op 22 mei had hij zijn voor de volgende weken voorziene en eigenlijk belangrijke reis naar Griekenland afgezegd. In de plaats daarvan trok hij nu op propagandatournée in Anatolië om daar zijn partijgangers, vooral de boeren, wakker te schudden. Hij was verder van plan, enkele concessies te doen aan de Volkspartij en nieuwe verkiezingen uit te schrijven, wellicht zelfs zich een eervolle terugtocht te verzekeren. Maar Bayar dacht er anders over. Hij en zijn Minister van Binnenlandse Zaken, Gedik, bleven blind en hardnekkig. Evenzo de Minister van Buitenlandse Zaken, Zorlu, die op 26 mei aan buitenlandse journalisten verklaarde dat het leger gedisciplineerd was, zich van alle politiek afzijdig hield en trouw was aan de regering. Die avond begaf hij zich naar een pokerpartijtje, dat tot in de vroege ochtenduren duurde. Wellicht had de pret nog langer geduurd, indien ongewenste indringers het spel niet hadden onderbroken om Zorlu te komen verzoeken, onder hun geleide de krijgsschool met zijn bezoek te vereren. Daar waren ondertussen andere illustere tijdgenoten gearriveerd die, van hun kant, tenminste symbolisch, een partij poker hadden gespeeld en.... verloren.
Rond middernacht was een militaire samenzwering uitgebroken, die in haar aanvang wel terugging op het begin van de lente, doch na het ontslag van generaal Gursel in snel tempo was gerijpt. Naar voorbeelden in de geschiedenis
| |
| |
van Turkije hoefde men niet lang te zoeken: de Jong-Turken tegen Abd-ul Hamid, Mustafa Kemal tegen de sultan-monarchie. Ismet Inönu, de vanzelfsprekende beschermheer van deze nieuwe officierenopstand, en generaal Gursel, de leider ervan, hadden in hun jonge jaren aan deze revoluties zelf deelgenomen. Alles klopte feilloos. President Bayar werd uit zijn slaap gewekt en met alle respect in veiligheid gebracht. De voorzitter van de kamer, Koraltan, die er gewoonten op nahield welke zijn te vergelijken met zijn Franse ex-collega Le Troquer, werd weggehaald uit een ‘Ballet rose’ in het nachtelijke Ankara. De regeringsleider, Menderes, werd op zijn reis dwars door Anatolië opgepikt door een helicopter.
Zonder enige weerstand nam generaal Cemal Gursel de macht over. In 1895 geboren, was deze beroepssoldaat, die onder Damad Enver Pascha en Cemal Pascha zijn sporen verdiend had in de eerste Wereldoorlog, lange jaren diende onder Ismet Pascha (Inönu), een leidende plaats bekleedde in de generale staf, om tenslotte Or-generaal (zoiets als kolonel-generaal) te worden, ongemeen populair in het officierencorps, ofschoon - of juist omdat - hij onder een ruwe schors een.... ruw hart bezat. Koppig, integer en ongenaakbaar, een gezworen vijand van alle corruptie, ondanks zijn geringschatting van alle partij-agitatie een aanhanger van de Democratie, tenminste zoals Mustafa Kemal die opvatte en, ofschoon een gelovige Mohammedaan, voorvechter van de lekenstaat: zo zag de man er uit die nu het roer in handen nam. Of hij zich slechts als de stadhouder van Inönu beschouwde, is de grote vraag waarop de eerste weken al bescheid gaven. Aanvankelijk zagen de betrekkingen van Gursel en het officierenverbond tot de Volkspartij er goed uit, zonder van hartelijkheid over te vloeien.
In de nieuwe regering vonden we slechts één markante partijpoliticus: de Minister van Financiën, Ekrem Alinçan, die in 1955 met Menderes gebroken had, maar niet naar de Volkspartij, doch naar een van de kleine oppositiegroepen was overgelopen. Onder de achttien leden van het kabinet bevonden zich twee generaals: de ex-chef van de generale staf Mukarrem Kiziloglu, een intimus van Gursel, als Minister van Binnenlandse Zaken, en Sitki Ulay, de commandant van de officierenschool, die op die historische zaterdag de betoging van de cadetten aanvoerde, als Minister van Verkeer. De leiding van Buitenlandze Zaken was toevertrouwd aan de gewiekste diplomaat Selim Sarper, gewezen hoofd van de delegatie bij de Uno en de Nato. Verder werd de regering aangevuld door drie professoren en andere technici.
Gursel zou zo spoedig mogelijk verkiezingen uitschrijven en Menderes cs. in een groots proces ter verantwoording roepen voor hun misdrijven tegen de grondwet. De meest gehate van hen, Gedik, die Minister van Binnenlandse Zaken was, pleegde drie dagen na zijn gevangenneming zelfmoord; verdere zelfmoordpogingen zouden geen verrassing zijn. Honderden vertegenwoordigers van de Volkspartij en hoge ambtenaren werden geïnterneerd en wel op een van die eilanden in de Zee van Marmora, waarnaar men vroeger lastige prinsen van het huis Osman, later de nog lastiger verloren honden van Istanboel transporteerde. Van die prinsen is er bijna geen enkel levend teruggekomen. Het huilen van de aan de hongerdood overgeleverde honden was vele dagen te horen. Laten we hopen, dat het de on-democratische Democraten beter mag vergaan.
Verschillende tekenen wijzen er echter op dat het nieuwe regime precies dezelfde methoden gaat gebruiken als de twee regimes die het bestrijdt. Wat
| |
| |
betekent immers het voornemen om alle ‘politieke misdadigers’ te bestraffen ‘volgens het collectieve geweten van de natie’? Wordt hier geen welbekende toon aangeslagen, die het hart van iedere ‘openbare aanklager’ sneller doen kloppen? In ieder geval is dit een belofte welke de nieuwe machthebbers zullen houden. Minder optimistisch staan we tegenover hun andere beloften: of ze werkelijk zo spoedig mogelijk verkiezingen zullen uitschrijven en na volbrenging van hun vaderlandslievende taak zullen aftreden, is al niet meer zo zeker.
Ugolino uit Dantes Divina Commedia, die samen met zijn kinderen tot de hongerdood was verdoemd, vrat, volgens een interpretatie van de Franse pre-surrealist Jarry, zijn kinderen op ‘om ten minste hun vader te redden’. Dit is precies wat de huidige heersers in Turkije doen met de democratie. Zij houden zo hartstochtelijk van dit lievelingskind hunner politieke dromen, dat zij het liever zelf opvreten dan het door een ander - in casu Inönu en de Volkspartij - te laten verslinden. Al heel spoedig na de putsch zijn de huldemanifestaties voor de nu bijna tachtigjarige ex-president herleid tot het strikte minimum. De verwachting, welke Inönu in zijn persconferentie op 1 juni nog bleek te koesteren, dat hij door de natie zou geroepen worden om het offer te brengen van een nieuwe machtsovername, is uiteengespat als een zeepbel. In de kringen van de overwinnaars van 27 mei hoort men steeds luider en vaker beweren dat de Volkspartij al niet veel beter is dan de democratische. De nieuwe ‘democratie’ gaat sterk lijken op die in Egypte. Dit blijkt duidelijk uit de nieuwe voorlopige Grondwet.
Oorspronkelijk zou die uitgewerkt worden door Sami Onar, professor aan de universiteit te Istanboel, een vooraanstaand jurist en het idool van de studenten die samen met de jonge officieren in de revolutie de hoofdrol hebben gespeeld. Doch de grondwet die op 13 juni gepubliceerd is, verraadt meer de hand van militairen dan van een universiteitsprofessor. De wetgevende macht wordt uitgeoefend door het Comité voor Nationale Eenheid, dat zijn bevoegdheid beweert te ontlenen aan de volkswil. Voorshands klopt dit waarschijnlijk. Het volk is ontzaglijk blij dat het van Bayar en Menderes af is en breekt zich het hoofd niet over de bedoelingen en de methoden van de nieuwe heren. Enige ontgoocheling en ontevredenheid is er wel bij de studenten en de liberale intellectuelen, die gerekend hadden op de terugkeer van een gezuiverde Volkspartij. De militairen laten echter niet met zich spotten. Zij zitten vast in het zadel. Een georganiseerde tegenmacht, die over het enig beslissende argument: wapens en geoefende troepen, zou beschikken, bestaat niet en kan niet bestaan. Aldus ziet het er naar uit dat in Turkije precies hetzelfde zal gebeuren als in Egypte: de leiding van het hele staatsapparaat zal in handen blijven van de officieren, d.w.z. van de Generale Staf.
Van parlementsverkiezingen is steeds minder sprake. Eerst werd gezegd dat ze ‘zo spoedig mogelijk’ zouden gehouden worden, binnen de maand ongeveer; op 2 juni was het ‘spoedig’ geworden; vanaf 10 juni werd meer en meer de nadruk gelegd op allerlei preliminaire voorwaarden. Minstens drie maanden zouden verlopen eer de schuldigen van het vorige regime berecht konden worden, de administratie gezuiverd, de economie gereorganiseerd. Dit zou ons al tot in de herfst brengen. Vanaf oktober wordt het in Anatolië echter te koud om de mensen naar de stembus te roepen. Bijgevolg zullen wel geen verkiezingen mogelijk zijn vóór het voorjaar 1961. Zullen ze dán plaats hebben? De vraag is voorlopig al niet meer actueel, en louter ‘academisch’: in de grond
| |
| |
interesseren zich voor deze aangelegenheid alleen professoren, studenten, advocaten, journalisten en literatoren.
De handelslui en de massa van de boeren, arbeiders en bedienden vragen zich vooraf af, hoe de economische toestand zich zal ontwikkelen. Ongetwijfeld gaat men de weg op van een streng dirigisme, dat een einde moet stellen aan het spilzieke en in deze landen zo gemakkelijk tot corruptie leidende liberalisme en aan de krasse tegenstellingen tussen de armoede der grote massa's en de weelde der grote rijken. Daar komt bij dat de banden met het Westen, met name met de V.S. en de O.E.E.S., losser zullen gemaakt worden, zo al niet verbroken. De nieuwe Minister van Handel, Iren, heeft op 10 juni reeds verklaard dat het toetreden tot de O.E.E.S. - een van de voornemens van Menderes - moest worden uitgesteld. Waarschijnlijk betekent dit niets anders dan dat dit punt van de agenda is geschrapt.
Belangrijke problemen van binnenlandse orde zijn verder: Zal het nieuwe regime erin slagen, voldoende steun te blijven vinden bij de stadsbevolking en de intellectuelen, in plaats van bij de boeren, de grootgrondbezitters en de hoge financiën? En in de tweede plaats: zal de goede verstandhouding tussen regering en Islamitische clerus, die onder Menderes heerste, plaats moeten maken voor een agressief laïcisme?
De eerste van deze twee vragen komt hierop neer: zullen de intellectuelen en de studenten op de duur de dictatuur van de Generale Staf blijven verdragen? Zullen de jonge officieren die nu naar hun regimenten terug zijn gestuurd, genoegen nemen met de rol van de ‘Mohr’ die ‘seine Schuldigkeit getan’ heeft? Er zijn twee redenen om daaraan te twijfelen. Een hoger motief: jonge idealisten, officieren en studenten, zullen er niet gemakkelijk vrede mee nemen dat ze, in plaats van de voorbije systemen, nu weer een derde moeten dulden dat net als de andere de vrije volkswil onder curatele stelt. Een lager motief: het Comité voor Nationale Eenheid kan wel enkele dozijnen van de samenzweerders met een hoge post belonen, enkele honderden met een wat bescheidener baantje, maar de meeste jongeren zullen met lege handen moeten aftrekken. Ook voor de professoren valt niet veel te rapen; en de journalisten voelen alweer de hand van de regering, al weegt die (nog) niet zo zwaar als vóór de revolutie.
Hoe de betrekkingen tussen Staat en Islam zich ontwikkelen, is niet te voorzien. Bij de generaals heerst zeker geen Kulturkampf-stemming; Generaal Gursel is b.v. een gelovige, praktiserende Moslem. Doch er wordt zo veel gesproken over het ‘terugdringen van de Hodscha's in hun moskeeën’ en sommige intellectuele meelopers gedragen zich zo fanatiek ‘aufgeklärt’, dat men de twijfel niet kan onderdrukken, of het regime daar veel mee zal bereiken bij de landelijke bevolking.
De richtlijnen die in de schoot van het 48 leden tellende Comité voor Nationale Eenheid de overhand krijgen, zullen het hele regime bepalen. Het feit dat hier 5 generaals en 25 stafofficieren zetelen en dat 29 leden ouder zijn dan 40 jaar, laat vermoeden dat voorlopig geen onbedachtzame radicale maatregelen zullen getroffen worden. Doch laten we ons hier niet misleiden door een rekenkundige illusie? Generaal Gursel is ogenschijnlijk met de grootste macht bekleed. Hij is staatspresident, voorzitter van het Comité voor Nationale Eenheid, ministerpresident en opperbevelhebber van het leger. De vraag is echter
| |
| |
of op deze Turkse Nagib geen Nasser zal volgen. Staat deze Nasser wellicht al gereed? Is het Ertrogul Alatli, die steeds sterker op de voorgrond treedt?
De vraagtekens worden nog talrijker wanneer wij het gebied van de buitenlandse politiek betreden. Minister Selim Sarper heeft direct plechtig verzekerd dat Ankara trouw zou blijven aan de Nato en aan zijn vroegere buitenlandse koers. Maar verschillende symptomen wijzen er op, dat we deze verklaring met de nodige voorzichtigheid moeten nemen. De Turkse brigade in Korea, die zich daar voor enkele jaren schitterend heeft onderscheiden en een zichtbare borg was voor de band met het Atlantisch Pact, is al herleid tot een compagnie. De nadruk wordt gelegd op de noodzakelijkheid om voortaan een zelfstandige buitenlandse koers te volgen. De tijd dat de V.S. onvoorwaardelijk op Bayar, Menderes en Zorlu konden rekenen, is voorbij. De Sovjetunie heeft dan ook direct ingehaakt. Onmiddellijk heeft zij ‘de regering van de Turkse republiek met aan het hoofd Zijne Excellentie Generaal Gursel’ erkend en de hoop uitgedrukt dat de betrekkingen tussen Moskou en Ankara nu die van ‘een goede nabuurschap en vriendschap’ zouden worden. Zal Turkije aan deze zoete verlokkingen van de grote verleider kunnen weerstaan? Zal het niet afglijden naar een neutralisme of ten minste, binnen de Nato, naar een houding als die van Denemarken en Noorwegen? Wat er in Turkije op binnenlands gebied is losgeslagen, kan ons in het Westen niet onverschillig laten, al was het maar om wille van de naklank die het vindt in het hele Midden-Oosten, maar méér nog geldt onze belangstelling de vraag, of hiermede een van de belangrijkste verdedigingspijlers van Europa bedreigd wordt of misschien reeds vermolmd is.
|
|