Kunstkroniek
Collages van Matisse
Overpeinzingen bij kinderlijke oppervlakkigheid of verruiming der stilte
Marius van Beek
‘HET wordt leeg op de Parnassus van de schilderkunst, angstig leeg. En de kille adem van de dood, die erover blaast, voert geen fluistering mee van nieuwe beloften. Er zijn geen nieuwe figuren, die te lang overschaduwd werden door anderen, wier dood haast kwam als een bevrijder. Er zal te veel tijd zijn om bloemen te strooien op de graven, felkleurige bloemen, zoals Matisse ze zelf had kunnen schilderen’. Dit schreef Jac van der Ster in De Groene van 13 november 1954. Hij duidde een emotie aan, die ik vooral ervoer bij het zien van de tentoonstelling ‘50 jaar moderne kunst’ op de Expo te Brussel: wat zijn er een wonderlijk aantal krachten in het begin van deze eeuw in Europa en daar buiten werkzaam geweest, verrassende exponenten, die de tijdgenoten weinig of nauwelijks gekend hebben en wat is er van over? waar liep dit alles op uit?
In de eerste wereldoorlog ontvielen ons de vroege pioniers: Macke, Marc, Apollinnaire. Anderen werden iets ouder, doorgaans veel ouder; Modigliani, Lehmbruck, Soutine, Klee, Schlemmer, Paula Modersohn, Kandinsky, Barlach en de zo zwaar geteisterde Käthe Kollwitz. Na de laatste oorlog begon de afbraak der sterken: Dufy, Permeke, Vlaminck, Mondriaan, Charley Toorop, Raedecker, Tijtgat, Beckmann, Utrillo, Léger, Sluyters, Matisse.... Het zijn namen, die u bij een quizz zo uit de mouw zou kunnen schudden. Een kerkhof van namen, allen met dierbare herinneringen. En bij de doden leeft men niet, heeft Michel Florisoone eens gezegd, hoewel aarzelend voeg ik er aan toe: en bij de doden begint men te leven. Al wordt het dan leeg, angstig leeg op de Parnassus, al bestaan de grote figuren van nù dan voor tachtig procent uit schijnsuccessen, goed voor kunsthandel en blasé-publiek, we doen er goed aan te beseffen dat de moed der kunstenaars uit de eerste helft der twintigste eeuw gelegen is in de wellustige afbraak van oude vormen. Er is met veel liefde geploegd en geëgd, er zijn meer lupine, brandnetels en distels gezaaid dan tarwe of rogge. De aarde scheen in kunstzinnig oogpunt kapot te gaan, in werkelijkheid viel er veel schoons te oogsten terwijl de aarde letterlijk in bloed gesmoord werd. Er zijn mensen die meer het land hebben aan Picasso dan aan Eichmann.
Picasso zal als enig antwoord de ‘Guernica’ tonen en daarna komen de pennen in beweging... Picasso leeft nog, maar ook de doden zijn nog levend. Dat bespeurde ik bij de felle reacties op de collages van Matisse, die de vorige maanden in het Amsterdams Stedelijk Museum te zien waren. Infantilisme van een oude man, dat was de algemene uitspraak. Bij al dit infantilisme is echter een boodschap vervat voor de toekomst der hedendaagse beeldende kunst. Want waar de moedigen uit het begin van onze eeuw een wellustige afbraak hebben gepleegd, daar is aan ons de taak een nieuwe aarde te bebouwen. Alles is nu wel uitgezegd, de felste kreten zijn geuit, het grofste cynisme wordt plagiaat, het nieuwste nummer van Museum-journaal met de sinistere foto van Claus, Boontje en Vinkenoog met de naakte meiden-portretten op schoot, is na een maand al weer verouderd, lekker gedurfd maar oud-modisch, loopgraaf-romantiek.