Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1051]
| |
Sociale kroniek
| |
[pagina 1052]
| |
beheersenGa naar voetnoot3); in het tweede geval komen ‘managers’-dynastieën tot stand die, zonder eigenaar te zijn, een enorme reële macht uitoefenen over aanzienlijke eigendommen, zoals b.v. het geval is in de maatschappijen General Motors, Shell, Unilever en Imperial Chemicals Industries. Men komt aldus tot een tweespalt tussen recht en realiteit: het recht erkent de eigendom, maar in werkelijkheid heeft eigendom niet veel meer te betekenen als bron van macht. Juristen noemen zich heel vooruitstrevend wanneer zij het eigendomsrecht beknotten, doch laten intussen toe dat zich op een andere wijze machtselementen ontwikkelen waaraan zij niet raken. Bovendien steunt deze macht op eigendom die aan anderen toebehoort dan aan de machthebbers; de werkelijke eigenaars beschikken in feite over geen middelen om hun eigendom te beschermen tegen de willekeur van hen die de eigendom beheren. Socialiserende maatregelen afwijzen alleen op grond van het beginsel dat het privé-bezit beschermd moet worden, en dat dit bezit een fundamenteel recht is, gaat dus wel heel sterk op hypocrisie lijken. Nationalisatie van een basisnijverheid, die gepaard gaat met schadeloosstelling van de aandeelhouders, heeft alleen tot gevolg dat de in feite onbestaande controle van ‘juridische’ eigenaars over hun bezit vervangen wordt door de controle van de nieuwe ‘werkelijke’ eigenaar, de staat. Juridisch althans vallen hierdoor bezit en controle weer samen. Ook in het verbintenissenrecht wordt de scheiding van theorie en praktijk steeds groter. Dit gaat immers uit van de hypothese dat alle mensen gelijk zijn, maar hoe kan men een industrieel imperium ‘gelijk’ achten aan een individuele werknemer? Toen deze ‘liberale’ stelling niet meer houdbaar bleek, is daartegen een dubbele reactie ontstaan: de enen hielden voor dat men de mensen ‘gelijk’ moest maken (communisme), de anderen dat men de zwakkeren moest beschermen (sociale wetgeving in westerse democratieën). In dit laatste geval werd de fictie van de contractuele gelijkheid nochtans bewaard, zodat de beschermende maatregelen meestal niet zijn uitgegaan van de wetgever maar veeleer door hem werden getolereerd. Aldus zijn vakbonden ontstaan, en aan de andere zijde van het industrieel front de werkgeversverenigingen en de trusts. Maar zulk een toestand, ontstaan veelal zonder inmenging van de wetgever en dikwijls tegen zijn zin, leidt tot een industriële jungle waarin op een andere wijze, maar niet in mindere mate dan tijdens 't ‘liberalisme’, de sterkste de wet dicteert. Trusts kunnen ongestraft een firma op de ‘zwarte lijst’ zetten en haar aldus liquideren, vakbonden kunnen in het Anglo-Amerikaanse systeem van de ‘closed shop’ een arbeider broodroven indien hij weigert aan het vakbondsleven deel te nemen. Als derde voorbeeld kan het strafrecht genomen worden. De realiteit van de moderne psychologie is veel verder gevorderd dan de theorie van een verouderd strafrecht. Een aantal rechters houden met het oordeel van psychiaters rekening, maar andere niet; dit heeft tot gevolg dat een verdachte minder dan ooit het resultaat van een strafproces kan voorspellen. Overigens mag men het hele penitentiële stelsel in de meeste landen verouderd noemen. De strafrechtelijke theorie steunt nog steeds op het beginsel ‘oog om oog en tand om tand’ (verzacht in landen waar de doodstraf niet meer wordt uitgevoerd), maar de socio- | |
[pagina 1053]
| |
logische wetenschap heeft bewezen dat de toepassing van dit beginsel zijn doel (afschrikking) niet bereikt. Misdadigheid wordt niet verhinderd door het opleggen van zware straffen aan misdadigers, maar door opvoeding, betere behuizing, religieuze herleving e.d. Het strafrecht verhindert in de meeste gevallen de toepassing van moderne heropvoedingsmethoden. Ten slotte worden de misdrijven nog steeds gedefinieerd volgens criteria die niet aangepast zijn aan de hedendaagse maatschappij. Bedrog in handelszaken wordt veel meer gepleegd dan diefstal in de enge zin, maar bedrog wordt zelden gestraft. Ook wordt het zelden ontdekt, aangezien de politie er gewoonlijk niet aan te pas komt, - en er overigens niet veel van kent. En indien bedrog ontdekt wordt, dan wordt daarvoor gewoonlijk een firma gestraft; de straf is dan enkel financieel en treft zelden de eigenlijke bedriegers. Staatsorganen erkennen geregeld dat grote geldsommen werden uitgegeven voor doeleinden die naderhand nutteloos bleken te zijn, of ten gevolge van zogenaamde administratieve vergissingen; in het beste geval zal een minister er zijn politieke reputatie bij inschieten, of zal een ambtenaar ontslagen worden, maar niemand draagt een strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor deze daden, die toch grotere diefstal zijn dan het stelen van een fles melk. De verhouding individu-gemeenschap gaat in theorie nog steeds terug op het beginsel van de vrijheid van het individu. Maar wat is er van die vrijheid overgebleven? De rechtbanken hebben de theorie zo geïnterpreteerd dat zij de individuen de vrijheid hebben gelaten zich in groepsverband te verenigen. Maar verder zijn zij (behalve wanneer de wet enige beperkingen oplegde aan het verenigingsrecht) niet gegaan; zij hebben m.a.w. het individu niet beschermd tegen de vereniging. Handelsvrijheid was oorspronkelijk een vrijheid van het individu, maar sedert handelsmaatschappijen zijn gaan streven naar trust- en monopolievorming houdt de handelsvrijheid in werkelijkheid nog alleen het recht in voor de machtige groepen om de andere ongestraft te liquideren. Georganiseerde groepsbelangen hebben in de praktijk de functie van de staatsorganen overgenomen. Indien dit nog niet tot ergere exploitatie van het individu aanleiding heeft gegeven, danken wij zulks niet aan de staat of aan het verzet van de individuen, maar aan het feit dat de ene belangengroep de andere in bedwang houdt. (B.v. kapitalistische tegenover syndicale verenigingen, of georganiseerd nijverheidsbelang tegen georganiseerd landbouwersbelang). Het openbaar belang gaat hierbij natuurlijk verloren. Particuliere belangengroepen oefenen niet enkel functies uit die juridisch aan de staat toebehoren (of aan het individu), maar zijn in vele gevallen machtiger geworden dan de staat. Van een groot industrieel concern zoals een Amerikaans staalbedrijf kan men die macht vrij nauwkeurig ontleden. Een groot bedrijf oefent op de eerste plaats over zijn tewerkgestelden een macht uit die het leven van die tewerkgestelden zozeer beïnvloedt (het gezinsinkomen, arbeidsduur, enz.) dat de invloed van het staatsgezag over zulke tewerkgestelden miniem is geworden. De overeenkomsten die zulke bedrijven afsluiten met de georganiseerde arbeidersmassa gaan gewoonlijk door als ‘type-overeenkomsten’, die in het beste geval door de staat tot gelijksoortige bedrijven worden uitgebreid, doch meestal in andere bedrijven vrijwillig worden toegepast omdat die bedrijven nu eenmaal niet anders kunnen. Door hun financiële macht controleren deze grote bedrijven gewoonlijk regionale of nationale politieke partijen (waarin zij de controle dikwijls moeten delen met andere bedrijven of andere belan- | |
[pagina 1054]
| |
gengroepen, maar waarop hun controle toch groot genoeg is om ten minste negatief het voeren van zulk een propaganda te kunnen verhinderen die de belangen van de zaak zou schaden). Dikwijls controleren zij rechtstreeks of onrechtstreeks een hele gamma van voorlichtingsorganen; hun publiciteit is een machtig wapen om kranten en televisiezenders naar hun zin te zetten. Door de manier waarop zulke grote financiële belangengroepen hun geldmiddelen aanwenden kunnen zij dikwijls de financiële politiek, de beursschommelingen, de kredietpolitiek, e.d., in de richting sturen die zij wensen. Door ‘giften’ te doen aan bepaalde verenigingen, onderwijsinstellingen, laboratoria, enz., bepalen zij in grote mate de evolutie van het openbaar leven. De invloed die aldus wordt uitgeoefend neemt gewoonlijk heel subtiele vormen aan, maar kan bezwaarlijk onderschat worden. Zo zijn de eigenaars van elektrische centrales in de Verenigde Staten er in geslaagd de administratie zodanig te beheersen dat die administratie thans zelf het succes van de bekende staatsonderneming ‘Tennessee Valley Authority’ kleineert opdat geen propaganda zou gemaakt worden voor verdere uitbreiding van staatsondernemingen. In Engeland kan men merken dat van staatswege steeds maar op de financiële moeilijkheden van de genationaliseerde steenkolennijverheid gewezen wordt, terwijl niemand ooit de mond open doet om op het succes te wijzen van de genationaliseerde elektriciteitsbedrijven, die goede winsten maken; ook hier blijkt hoezeer de administratie in handen is van de financiële belangengroepen die verdere nationalisaties willen verhinderen. Het individu wordt beschermd tegen de staatsmacht, maar noch staat noch individu worden juridisch beschermd tegen de belangengroepen en allerlei verenigingen die steeds meer de werkelijke machthebbers worden. In dit verband mag nog gewezen worden op de exploitatie van individu door individu, wanneer het ene individu zich in de macht bevindt van een ander. Behalve in landen waar een nationale gezondheidsdienst bestaat, kan men niet zeggen dat er een contractuele onafhankelijkheid bestaat tussen patiënt en geneesheer; een bekend chirurg stelt zijn prijs vast op dezelfde wijze als de directie van een spoorwegmaatschappij: is men het met de prijs niet eens dan wordt men niet weer gezond, resp. gaat men niet op reis; verhaal op de opgelegde prijs is niet mogelijk. Ook hierin schiet de staat als beschermer van de zwakkere tekort. Een individu en een vereniging mogen in het bestaande rechtssysteem alle daden stellen die niet door de wet verboden worden. Dit is een gevolg van de ‘vrijheid’ die aan de basis ligt van onze rechtsopvattingen. Maar individuen en verenigingen kunnen enorme schade toebrengen aan andere individuen en verenigingen zonder de wet te schenden. In vele gevallen laat de wet uitdrukkelijk toe dat daden gesteld worden waartegen niemand in rechte kan ageren. Wanneer de minister van Justitie b.v. een notaris benoemt, heeft een kandidaat die zich bekwamer acht dan de benoemde, geen verhaal op de gedane benoeming. Een rechtsstaat kan alleen bestaan indien de machtsposities welke individuen en groepen daarin veroveren, zo spoedig mogelijk door de wet en een rechtsspraak, waarvoor sociaal-economische overwegingen meetellen, ongedaan worden gemaakt, wanneer deze machtsposities een wederrechtelijke usurpatie zijn, of gelegaliseerd, wanneer daardoor een werkelijke vrijheid van de persoon wordt gewaarborgd. Zo niet, dan ontstaat een tweespalt tussen recht en maatschappelijke werkelijkheid, die alleen kan leiden tot minachting van de rechtsstaat zelf en tot zijn uiteindelijke ondergang. |
|