‘J'incorpore’. Of de tekening Danseurs of Lutteurs, het schilderij Les Chataigniers, La Cascade of Le Grand Rocher heet, - om het even, het waren telkenmale wel dansers, worstelaars, kastanjelaren, een waterval of een rots, maar nog méér 's schilders vervoerd waargenomen deelneming in dit alles en tezelfdertijd de verrukking over de tijd- en grensloosheid van deze tellurische toestand.
Dit schilderen is beklijving-in-kleuren van een staat. Geen integratie, doch een geïntegreerdheid. De kunstenaar treedt de natuur niet binnen om er te oordelen, te kiezen, op de overgehouden waarden zijn eigen wereldje af te stemmen, er zijn denken en voelen op te wetten en er zelfverheerlijkend uit terug te keren met een kunstwerk-als-zelfportret. Ik en de wereld om hem heen zijn niet gescheiden. Er vindt geen confrontatie plaats, geen verovering, geen gesprek. Deze schilder is in Hadewijchse zin ‘so wijt’. Hij is medium van een ‘enorme’ waarheid zonder begin of einde. Twee kleuren naast elkaar beduiden niets anders dan uitdrukking van die authenticiteit, de almachtige feitelijkheid van een verborgen levensritme dat, zichzelf immer gelijk, door alle dingen pulseert.
In zulk een stadium kan schilderen geen afbeelding maar ook geen abstrahering meer zijn. Het beleven is op een smeltpunt gekomen waardoor het bekijken verder reikt dan het nauwkeurig onderscheiden: de diepst-innerlijke structuur van een boom blijkt dezelfde te zijn als die van een zeespiegel, van een vrucht of een menselijk gelaat; de verscholen bouw van deze stoffelijke substanties blijkt identiek aan die van 's schilders ademen, gewaarworden, waken en weten. Beurtelings wendt hij zich tot Normandische, Spaanse en Hollandse landschappen, tot gebergten en zeeën, tot Amerikaanse steden; gedurende lange periodes tekent en schildert hij stenen, takken en de plooien van donkere aarde - een ‘geologische droom’ -, dan worden het stormen, regens, wolken en de ontmoetingen van hemels en plassen, de sprong van de zwemmer uit lucht naar water, de stille bevreemding van een naakt op een balkon of het zwijgend wonder van nacht die ochtend wordt, - altijd opnieuw dringt zich in onzegbare veelvoudigheid en met mateloze macht een groot geheim aan hem op.
Een hiernamaals van de schilderkunst. Wààrmaking, in kleur, van een strakke ambivalentie: het verblijven hier en aan gene zijde van de werkelijkheid tegelijk. De kleurvormen zelf zijn niets anders dan zijn vereenzelviging met alles waarin zijn blik verzinkt, een optilling, een zielsvereniging buiten tijd en ruimte.
Een particulariteit op zichzelf is nog dat de jarenlange onverpoosde hervatting van het steeds eendere ‘thema’ nooit enige eentonigheid in Bazaine's kunst veroorzaakt. Wars van alle streven naar een behagende beelding, ver van de bedoeling talent te ontplooien en vaardig te opereren aan modellen van wat men ‘schone kunsten’ noemt, spreidt hij een rijke schilderspolytonaliteit ten toon, een genereuze ambachtelijkheid, verrassende concepties van factuur en compositie, en subtiele zekerheden in de openwerking der koloristische valeurs over het vlak. Men zou van een twee- of driejaarlijkse vernieuwing in de keurbehandeling kunnen gewagen. Na de skeletachtige, bij wijlen als met visgraten gewapende doeken uit de jaren 1944-1947 volgen er, tot omtrent 1950-1951, die meestal diagonaal opgebouwd, met een vaart van spiralen doorschoten zijn en waarvan de gebroken kleurpartijen gewoonlijk sterk belijnd worden (afb. 6