Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1008]
| |||||||||||||||
Europa.... maar welk?
| |||||||||||||||
[pagina 1009]
| |||||||||||||||
veel geleerd. Zij heeft ons illusies ontnomen en teleurstellingen gebracht. Maar wij zijn ook veel kostbare ervaringen rijker geworden en belangrijke winst is geboekt. | |||||||||||||||
Balans van tien jaarAls winstpunt, waarvan het belang niet hoog genoeg geschat kan worden, moet zeker het feit worden genoemd, dat de gedachte van de Europese eenheid in de afgelopen tien jaar uitermate populair is geworden. De Europese idee heeft haar weg gevonden naar de brede bevolkingslagen in onze landen en heeft een enorm prestige verworven. Vandaag is het grote publiek er werkelijk van overtuigd, dat de Europese eenwording goed en nuttig is, een hoogst wenselijk politiek doeleinde. Alle opiniepeilingen, die terzake in diverse Europese landen gehouden zijn bewijzen het: een overweldigende meerderheid burgers verklaart zich telkens opnieuw weer bereid om bij een eventueel plebisciet vóór de Verenigde Staten van West-Europa - of een soortgelijke formule - te stemmen. Niet minder evident manifesteert het prestige van de Europese gedachte zich trouwens op andere manieren. Men behoeft maar te zien naar de gretige haast, waarmede de despoten der moderne reclame zich, ten behoeve van (soms de meest dubieuze) commerciële doeleinden, hebben meester gemaakt van het predicaat ‘Euro’ of ‘Europees’, om te beseffen hoe enorm populair dit begrip wel is geworden. Een ander aspect van de ontwikkeling van de laatste tien jaar werd zo juist al aangestipt. Wij doelen op het feit, dat de Europese organisaties als paddestoelen uit de grond geschoten zijn. Er zijn er vandaag zelfs zó veel, dat men zich mag afvragen of de doorsnee Europese burger niet hard bezig is verdwaald te raken in deze ware doolhof van instellingen met soms de meest verwarrende benamingen. Of liever: wij zijn er heel zeker van, dat zelfs zeer trouwe en geïnteresseerde krantenlezers de weg al lang bijster zijn geraakt. Daarom is het wellicht niet overbodig hier een zeer summier lijstje te laten volgen.
| |||||||||||||||
[pagina 1010]
| |||||||||||||||
Men ziet het: het aantal officiële Europese instellingen is beslist niet | |||||||||||||||
[pagina 1011]
| |||||||||||||||
gering. Misschien zou men zonder ironie kunnen beweren, dat deze snelle vermenigvuldiging der Europese instellingen wel heel duidelijk de populariteit der Europese gedachte illustreert. Men zou voorts, en zeer terecht, kunnen stellen, dat al deze organisaties, ieder op hun eigen, vaak zeer specialistisch terrein, uiterst belangrijk concreet werk verrichten. Maar er zijn ook schaduwzijden. Een veelheid van instellingen, die hetzelfde attribuut voeren, behoeft nog geen garantie te zijn voor perfecte identiteit van doelstellingen. Wanneer de eenmakers al te talrijk worden stijgt de kans op onenigheid. De recente Europese geschiedenis is in dit opzicht wel heel rijk aan lering. Wij doelen hier natuurlijk in de eerste plaats op de verhouding tussen de Zes van de Gemeenschappelijke Markt en de Zeven van de Vrijhandelsassociatie, die immers feitelijk twee rivale groeperingen zijn. De waarlijk absurde situatie doet zich voor, dat het woord Europa een geheel andere betekenis heeft in Brussel of Luxemburg dan in Stockholm of Londen. In hoeverre is het enig-denkbare Europa, Groot Europa, in de afgelopen tien jaar dichter bij zijn politieke eenheid gekomen? | |||||||||||||||
Een oud conflictEr is in de afgelopen maanden heel wat gezegd en geschreven over het geschil tussen de Zes en de Zeven. Zó veel, dat het weinig zin heeft om nog lang na te kaarten over de huidige feitelijke situatie. Men heeft aan de Gemeenschap van de Zes verweten, dat zij bezig zijn in het hart van Europa een exclusieve club te stichten, die zich zelf trots betitelt als ‘het enige ware’ Europa en die intussen discriminatie uitoefent ten opzichte van de Europese nabuurlanden en mede-leden van de Raad van Europa. Men heeft aan Groot-Brittannië verweten, met een zinspeling op Anthony Nutting's recente boek Europe will not wait, dat de op Brits initiatief haastig in elkaar getimmerde Vrijhandelszone niets anders was dan een poging om ter elfder ure nog gauw een spijker te steken in de banden van ‘de laatste Europese bus’, die vertrokken was zonder dat Groot-Brittannië had wensen in te stappen. Zonder in details te treden omtrent de merites van dergelijke over en weer gelanceerde verwijten, kan men in alle geval wel zeggen, dat hier zonneklaar uit blijkt hoe zeer de kern van het geschil tussen de Zes en de Zeven, al wordt dit dan ook geplaatst in een economische context, van politieke aard is. Het is een oud geschil. Toen de Raad van Europa nauwelijks een jaar bestond, in 1950, ontbrandde de crisis voor het eerst. Toen ging het over het Plan-Schumann en over de vraag wie tot | |||||||||||||||
[pagina 1012]
| |||||||||||||||
de voorgestelde supranationale Kolen- en Staalgemeenschap zouden toetreden. Groot-Brittannië, gevolgd en gesteund door de Scandinavische landen, achtte zich zelf niet bij machte om toe te treden en voerde daartoe degelijke redenen aan. Bij ieder nieuw initiatief, dat de Zes in de loop der jaren hebben ondernomen, heeft in wezen dezelfde situatie zich herhaald: bij de plannen voor de EDG, voor de Gemeenschappelijke Markt, voor Euratom. Telkens opnieuw ging het conflict niet alleen over de hoedanigheid en de hechtheid van de voorgestelde Europese binding, over de structuur van het te bouwen Europa, maar tevens, als men wil, over de dimensies van Europa, met Groot-Brittannië - in zekere zin - als scharnier. Omtrent de destijds met enige hoop begroete Westeuropese Unie, de enige organisatie, waarin Groot-Brittannië onmiddellijk met de Zes samenwerkt, mag hier worden aangetekend, dat zij niet is uitgegroeid tot een mechanisme voor een hechtere Europese politieke binding, al heeft men een aantal maanden geleden te Londen dan ook een nieuwe poging in deze richting ondernomen. Men krijgt de indruk, dat de Westeuropese Unie sinds geruime tijd vegeteert. Mettertijd is Europa aldus beland in de huidige situatie. Er is de groepering van de Zes, die een politieke groepering is en wil zijn. Er zijn de Zeven van Stockholm, die zich om politieke motieven tot een nieuwe entiteit hebben geconstitueerd. Op het ogenblik, waarop wij deze regels schrijven, schijnen de kansen op een vergelijk tussen de Zes en de Zeven te stijgen. De laatste maanden is er, onmiskenbaar, van weerszijden een zekere wil tot verzoening gegroeid. Over en weer beijvert men zich het conflict niet op de spits te drijven, en daarmee wordt wel het bewijs geleverd, dat een Europese geest zeker niet afwezig is. Maar zelfs als er een compromis tot stand komt, dan nog zullen wij zeer ver af zijn van die nauwe eenheid, die tien, elf jaar geleden zoveel Europeanen voor ogen zweefde. De Europeanen van het jaar 1960 kunnen niet anders dan constateren, dat het blijkbaar enorm moeilijk is om langs wegen der geleidelijkheid tot de eenheid van Europa te komen. De creatie van nieuwe territoriale inter-Europese groeperingen, van ‘deel-Europa's’, impliceert, noodzakelijkerwijze, de oprichting van nieuwe inter-Europese grenzen. Deze grenzen, die nieuwe eenheden omsluiten, mogen ruimer zijn dan de oude nationale grenzen, maar ze zijn ook onverbiddelijker, hoger. Er is beslist iets te zeggen voor het standpunt, dat Europa - het ene en onverdeelde - slechts door een revolutionair en riskerend wilsbesluit kan worden geschapen. Ook dat is een les van de afgelopen tien jaren. | |||||||||||||||
[pagina 1013]
| |||||||||||||||
Kentering in de Britse opinieAls de tekenen niet bedriegen, begint er een kentering te komen in de Britse houding tegenover het Europese continent. Het zojuist genoemde recente boek van de Britse oud-minister Anthony Nutting, mag men beschouwen als een aanwijzing hiervoor. Het steeds groter aantal gezaghebbende stemmen in de Britse pers, dat pleit voor toenadering tot Europa, is een andere aanwijzing. Maar ook het officiële Londen schijnt langzaam van positie te veranderen. Natuurlijk wordt hier niet gedoeld op de boze - en overigens in verschillende zin geïnterpreteerde - uitlatingen, die premier MacMillan bij gelegenheid van zijn jongste bezoek aan Washington aan het adres van de Gemeenschappelijke Markt heeft laten horen. In de afgelopen maand januari heeft de Britse minister van buitenlandse zaken, de heer Selwyn Lloyd, in de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa een niet minder opmerkelijke verklaring afgelegd. Hij zeide, dat Groot-Brittannië het betreurt destijds niet aan de onderhandelingen voor de oprichting van de Kolen- en Staalgemeenschap te hebben deelgenomen. Dit is een verklaring van monumentaal gewicht. Voor degenen, die de gebeurtenissen aan gene zijde van de Noordzee in het afgelopen jaar gevolgd hebben, komt deze ontwikkeling niet zó onverwacht. Men herinnere zich wat gebeurd is toen de topconferentie van de Grote Vier in de actualiteit begon te komen. De betrekkingen tussen Groot-Brittannië enerzijds en Frankrijk en West-Duitsland anderzijds verslechterden prompt. En de populaire Britse pers was er snel bij om de uitdrukking ‘de as Parijs-Bonn’ te introduceren en over kolommenlengtes te exploiteren. Meer verantwoordelijke kringen te Londen uitten de ernstige vrees, dat de Zes, onder aanvoering van Frankrijk en West-Duitsland, een gemeenschappelijke buitenlandse politiek beraamden, waarbij de overige Europese landen niet betrokken zouden zijn. Iets als een allesbehalve schitterend wereldpolitiek isolement scheen voor Groot-Brittannië te dreigen. Het is alleszins waarschijnlijk, dat de huidige kentering in de Britse opinie ten aanzien van continentaal Europa haar oorsprong vindt in die dagen. Men spreekt momenteel over de mogelijkheid van Britse toetreding tot Euratom. Het is duidelijk, dat zulk een stap niet alleen een enorm psychologisch effect zou hebben, maar tevens - zoals de nieuwe voorzitter van de Raadgevende Vergadering, de heer Per Federspiel, het onlangs uitdrukte - een werkelijke ‘brug’ zou slaan tussen de Zes en de Zeven. Voor de Zes zou deze brug des te welkomer zijn, omdat Groot-Brittannië op het terrein van de kernenergie een merkelijke voorsprong heeft op de andere Europese landen. | |||||||||||||||
[pagina 1014]
| |||||||||||||||
Toekomst van Groot EuropaZulk een revificatie van de ‘Inner Seven’ zou een belangrijke stap vooruit kunnen zijn. Maar de Europese problemen zouden er niet op stel en sprong mee opgelost zijn. Want Europa is groter dan zeven landen, ook groter dan twee maal Zeven. In de voorgaande bladzijden is nauwelijks gesproken over die leden van de Raad en van de OEES, die buiten de rivale groeperingen vallen en die men, geheel in de stijl van de moderne Europese aritmetiek, wel zou kunnen aanduiden als ‘de vergeten Drie’: Ierland, Griekenland en Turkije. Ook zij behoren tot Europa, zij het niet tot een partieel Europa. Aan het slot van het politieke debat tijdens de jongste zitting van de Raadgevende Vergadering heeft de Nederlandse afgevaardigde, de heer Duynstee (KVP), vanaf het Straatsburgse forum de volgende gedenkwaardige woorden laten horen: ‘Ik weet niet hoevelen van ons in deze Assemblée en hoeveel mensen daarbuiten zich rekenschap geven van het feit, dat wanneer, zoals hoogst waarschijnlijk lijkt, de OEES verdwijnt en door een Atlantisch organisme vervangen wordt, de Raad van Europa de enige overblijvende instelling zal zijn geworden, die pretenderen kan de Europese opinie te vertegenwoordigen. De Zes zijn, naar mijn mening, geen Europa en naar mijn mening zijn de Zeven geen Europa. De Stem van Europa moet de Raad van Europa zijn. Ik ben van mening, dat de Raad van Europa de Zes, de Zeven en andere landen moet combineren. De stem van de Raad van Europa moet luider worden.... want dit schijnt van fundamenteel belang, nu het denkbeeld van één Europa bedreigd wordt en nu, met het verdwijnen van de OEES, de Raad van Europa praktisch het enige lichaam blijft, dat geheel Europa vertegenwoordigt....’. In deze woorden van de heer Duynstee ligt geheel de huidige Europese problematiek besloten. Juist nu de V.S. en Canada - en morgen wellicht nog andere niet-Europese landen - op het punt staan een nauwe economische samenwerking met Europa aan te gaan, is het meer dan ooit nodig, dat Europa zich als politieke eenheid affirmeert. Inderdaad, het enige overblijvende kader, waarin dit zal kunnen gebeuren is de Raad van Europa. Het Grote Europa gaat beslissende tijden tegemoet.
P.S. Juni 1960: Eerst nadat dit artikel werd geschreven vond de Parijse topconferentie haar spectaculair einde. Deze afloop heeft onmiskenbaar een nieuwe stimulans gegeven aan het Groot-Europese eenheidsstreven. |
|