Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1001]
| |
[1960, nummer 11-12]Waarom blijft België achter?
| |
[pagina 1002]
| |
over haar economische terugslag op de Belgische welstand; zij heeft de Belgen ook opmerkzaam gemaakt op het primaat van de politiek, in Kongo en in het land zelf, en twijfel doen ontstaan aan de politieke zin welke ons land jaren lang in heel deze kwestie aan de dag heeft gelegd. Zelfs de Russische Spoetniks hadden een niet onbelangrijke invloed op dit omslaan van de Belgische stemming. Toen het thema van het wetenschappelijk onderzoek in heel de westerse wereld op de dagorde werd geplaatst, stelde men in België vast dat zowel de omvang van de inspanningen als het bereikte peil ver beneden datgene bleven, wat men zelfs van een klein land kon verwachten. Andere kringen maakten zich dan weer bijzonder bezorgd over de ongunstige demografische situatie van het land: terwijl in andere landen door de stijging van de welvaart een bescheiden ‘baby boom’ werd verwekt, bleef die bij ons helemaal uit. Ook de verwachtingen betreffende de Europese Economische Gemeenschap vertoonden een merkwaardige ommekeer. De organisaties van werkgevers en werknemers waren hiervan de grote voorstanders bij de openbare mening. Zij zijn dit nog steeds, maar hun enthousiasme is bekoeld en zij schijnen zich eer neer te leggen bij het onvermijdelijke. De Voorzitter van het Verbond der Belgische Nijverheid, Bekaert, heeft onlangs verklaard dat de aanpassing van de Belgische economie aan de EEG door concentratie en rationalisatie verre van algemeen is, en dat de traagheid, het gebrek aan realisme en aan dynamisme in vele bedrijfssectoren, hem verontrust. De wederopleving van de economische conjunctuur in 1958 heeft deze zich snel verbreidende autokritiek slechts gedeeltelijk kunnen neutraliseren. Het feit dat deze wederopleving in België later in tijd en minder afgetekend was dan elders, vestigde opnieuw de aandacht op de structurele tekorten, zoals de geringere groei van het Nationaal Produkt (vergeleken met de andere EEG-landen), de onvoldoende investeringen, en de te hoge consumptie (zowel in de particuliere als in de overheidssector). Hoewel de huidige C.V.P.-liberale regering juist inzake structuren verdienstelijke initiatieven op haar actief kan schrijven en een officieel optimisme aan den dag legt dat nu eenmaal bij de propaganda van iedere regering hoort, kwam de onverwachte tussenkomst van de C.V.P.-voorzitter Lefèvre waarover deze maanden zoveel te doen is geweest, hierop neer dat deze inspanningen ruimer en diepgaander moesten worden - eventueel met een andere regeringspartner, namelijk met de socialisten. Het schijnt inderdaad thans mogelijk een brede meerderheid te vormen op een programma in de trant van het door de heer Lefèvre geschetste, dat voor de snellere economische ex- | |
[pagina 1003]
| |
pansie, de volledige tewerkstelling en de sociale vooruitgang economische structuur-hervormingen noodzakelijk acht welke op een grotere staatstussenkomst zouden neerkomen. De kwestie echter van de samenwerking tussen overheid en particuliere sector (b.v. inzake staatstussenkomst bij het opnemen van risicodragende aandelen in nieuwe ondernemingen) wordt, in tegenstelling met andere landen als Nederland, in België steeds op doctrinaire (en dan contradictorische) wijze, en zelden op pragmatische wijze benaderd, en ongetwijfeld is dit een van de oorzaken van de Belgische economische achterstand. De liberale oud-minister Rey sprak onlangs terecht van de ‘absurde vrees, dat elke tussenkomst van de staat in de economie het einde van de vrije onderneming inluidt’. De ietwat laat komende wijsheid van de vroegere Minister van Economische Zaken kreeg nog een scherper klank, toen hij over de economische slepende ziekte nummer één, het kolenprobleem, zei: ‘nooit heeft men iets minder aanvaardbaar gezien dan de houding van de patroons der kolennijverheid die sedert vijftien jaar ongeveer alle regeringsplannen voor reorganisatie van de kolennijverheid bestreden hebben, doch hetzij bij gebrek aan visie op lange termijn, hetzij wegens overdreven individualisme, nooit in staat zijn geweest een kolenpolitiek te bepalen en een samenhangend programma op te stellen’. Een soortgelijke, zij het ook veel minder scherpe kritiek, wordt thans ook op het ondememersbeleid in andere sectoren uitgeoefend, en de reeds geciteerde voorzitter van het V.B.N., zeker een onverdacht getuige, sprak van de ‘empirische methodes die al te lang onze industriële activiteit gekarakteriseerd hebben’. | |
Van een economische malaise naar een politiek onbehagenBoven hebben we reeds opgemerkt hoe de Kongolese evolutie, over de economische malaise heen, twijfel heeft doen ontstaan aan de politieke instellingen in ons land. Het was juist de Minister voor Economische Kongolese Zaken, Scheyven, die met zijn verklaring, dat ‘de Belgen niet de moed hebben om tijdig hun grote problemen aan te pakken’, aanleiding gaf tot een parlementair debat waarbij de grote thema's, zoals de inefficaciteit van de uitvoerende macht, het verminderde aanzien van het parlement, en de storende tussenkomsten van de pressure groups, uitvoerig ter sprake kwam. Is België, naar de titel van een pas verschenen boek van de Luikse professor François Perin, ‘une démocratie enrayée’, een democratie met stokken in de wielen? De pressure groups die hiervoor aansprakelijk worden gesteld, hebben wij reeds vroeger in dit tijdschrift proberen | |
[pagina 1004]
| |
te schetsenGa naar voetnoot1). Het verschijnsel doet zich natuurlijk ook elders voor, maar in ons land treden deze pressure groups vaak in een bijzonder nefaste constellatie op; de laatste twee jaar is hun invloedsveld zeker verruimd, mede door het feit dat zij gemakkelijker vat hebben op een regering die slechts op een smalle parlementaire basis steunt dan op een die b.v. de politieke respondenten van beide grote vakverenigingen zou omvatten. In het algemeen dient men echter het fenomeen van de pressure groups niet tragisch op te vatten; men kan hun actie onvermijdelijk noemen en zelfs nuttig voor het functioneren van een democratisch regime. Veel belangrijker schijnt ons het verregaand ontbreken van een sociale integratie, waarvan deze groepen slechts een aspect vormen. Coordinatie in de interactie, convergentie van denkbeelden, gelijke gerichtheid van wederzijdse gevoelens, wil tot samenwerking ontbreken in België nagenoeg geheel en nemen zelfs af, terwijl de tegenstellingen, de tegenwerking, het dwarsbomen bijzonder frequent zijn. In een recente reportage in Le Monde schreef Rober Guillain; ‘Iedere Belg wordt “geklasseerd” in de een of andere categorie die het land verdeelt; de tussenposities zijn zeldzaam, de onafhankelijkheid is bijna verdacht. De tegenstellingen worden niet alleen aanvaard, maar gecultiveerd’. Dit ontbreken van de wil tot samenwerking verhindert de versmelting van (meestal familiale) ondernemingen en zelfs de goede leiding van de afzonderlijke ondernemingen, en houdt de sanering van bedrijfstakken en hun gezamenlijk optreden op buitenlandse markten tegen (b.v. in de meubelnijverheid). Door het ontbreken van een doelmatig tegenwicht in de overheid en in de openbare mening heeft de werking van de regionale pressure groups een ondoelmatige spreiding van de openbare investeringen in openbare werken tot gevolg, bemoeilijkt zij een rationeel beleid inzake steenkolennijverheid en lokalisatie van de staalproduktie, heeft zij lange tijd de invoering van een regionaal-economisch beleid tegengehouden en dreigt zij thans dit beleid uit te hollen. Met het blote oog kan trouwens het ontbreken van een minimale sociale integratie worden vastgesteld, namelijk in de afwezigheid van iedere ruimtelijke ordening, waardoor het land haast hopeloos verknoeid is. In verband hiermede staat trouwens de verouderde administratieve structuur (o.m. de versnippering in ruim 2.600 gemeenten), wat in het huidige regime praktisch niet zal kunnen verholpen worden. | |
[pagina 1005]
| |
Is het regime voor dit alles dan verantwoordelijk, bestaat er een latente crisis van het regime? Het antwoord op deze vraag en de hulpmiddelen welke men eventueel kan voorstellen, hangen af van wat men onder regime verstaat. De optimisten beperken zich tot het vaststellen van een ondoelmatig functioneren van de instellingen en stellen een reeks concrete verbeteringen voor, zoals het opleggen van een juridisch statuut aan de vakverenigingen, het orde brengen in de ‘parastatale’ sector, een betere regeling van de parlementaire werkzaamheden, de reorganisatie van de uitvoerende macht, en de morele en financiële ‘revalorisatie van de openbare functie’ d.w.z. van de ambtenaren. De pessimisten verwachten hier niet veel van, omdat zij de wortel van het kwaad zien bij de politieke ‘decision makers’ zelf, die eigenlijk deze maatregelen zouden moeten doorvoeren. Het valt echter op dat dit wijd verspreide pessimisme in België niet geleid heeft tot partijvormingen buiten en tegen de drie ‘traditionele’ partijen en nog minder tot enige noemenswaardige anti-parlementaire en autoritaire stroming. Het (in alle betekenissen van het woord) demokratisch klimaat is hiervoor ongunstig, de grote scheidingslijnen (ideologisch en Vlaams-Waals) sluiten haar bij voorbaat uit, en de enig mogelijke concrete uitgangsbasis, namelijk de monarchie, is om tal van redenen niet meer wat zij was in de periode tussen de twee wereldoorlogen. | |
Belgische mediocriteit en Vlaams-Waalse tegenstellingEen crisis van de instellingen is ook in andere landen waar te nemen. De specifiek Belgische trekken daarvan zijn vooral te verklaren door iets, waarin men nu precies niet zo heel concreet in kan grijpen: de nationale mentaliteit. De heer Bekaert heeft onlangs nog verklaard dat ‘misbruiken op fiscaal gebied, inzake sociale zekerheid en in andere sectoren niet mogelijk zouden zijn indien de vervalsingen niet vergemakkelijkt werden door de medeplichtigheid van talrijke medeburgers in al de klassen van de maatschappij’. De plantrekkerij, de improvisatie, 't empirisme in al zijn vormen behoren inderdaad tot onze nationale mentaliteit. De keerzijde van deze medaille is het snelle aanpassingsvermogen, waarvan wij in de oorlogs- en naoorlogsjaren blijk hebben gegeven, maar dit aanpassingsvermogen wordt dan toch weer beperkt door een conservatieve ondergrond in het nationale karakter. Voor de huidige economische expansie en voor een evenwichtige economische groei zijn juist planning op lange termijn, overleg en perfectionisme onmisbaar, en die ontbreken in België aan alle kanten. De opvatting, dat de kern van de kwestie in de nationale mentaliteit | |
[pagina 1006]
| |
ligt, hoeft nog geen aanleiding te geven tot fatalisme of passiviteit. Zij overtuigt ons echter wel van de noodzaak om politieke en institutionele hervormingen na te streven. Een geleidelijk dirigisme (gewoonlijk leidende tot de oprichting van een nieuwe administratie of nieuwe parastatale instellingen) is ontoereikend, en vaak nefast. Hervormingen moeten goed ‘zitten’, voorbereid zijn bij de openbare mening, redelijke vooruitzichten op efficaciteit bieden, en in een samenhangend geheel passen. In verband met de nationale mentaliteit, met de elitevorming (waarop wij hier niet zullen ingaan omdat wij dit onderwerp in een ander artikel van Streven reeds hebben aangeraakt)Ga naar voetnoot2) en met de instellingen zelf, is er ook het Vlaams-Waalse vraagstuk. Is dit een ‘faux problème’, een onbestaand vraagstuk, in de aard van de ‘old topics’ welke zo treffend worden beschreven door Kenneth Galbraith in zijn Economics and the Art of Controversy: ‘Around any old topic the atmosphere of controversy tends, in a measure, to become institutionalized. It is taken for granted by everyone that where labor is involved or where farmers are concerned there will always be a row. No one any longer looks further to see whether the row is important or not. In addition there is, as on numerous other subjects of controversy, a certain vested interest in dispute..... On such a topic there is no new research to be done. There are no new facts to be learned. The alignment of allies and enemies and constituents is tolerably certain, so a man can know where he stands.... In these areas of controversy the resolution of the issue brings no subsidence in the noise of the battle. The latter has a life that is separate from the issue itself. Indeed the guns may be at their loudest when they are firing blank ammunition’. Brusselaars zoals Marcel Grégoire (généralement mieux avisé...), woordvoerders van gecentraliseerde instellingen, vooral economische, zoals het Verbond der Belgische Nijverheid, buitenlandse waarnemers zoals Robert Guillain (die nochtans constateert ‘que les flamands sont en offensive ou en pleine montée dans la nation’), en over het algemeen allen die bij het nastreven van een ander doeleinde niet willen gehinderd worden, zijn geneigd de tegenstellingen tussen Vlamingen en Walen als een van die vals gestelde problemen te beschouwen. Zo verklaarde nog onlangs de (Waalse) voorzitter van de Belgische Socialistische partij, Collard, in het parlement: ‘Men moet tegelijkertijd in hetzelfde streven naar werkelijke doeltreffendheid en ware democratie, een toenadering bereiken tussen de machtsorganen en de regionale | |
[pagina 1007]
| |
werkelijkheden. Hoe noodzakelijk ook, een gepland beheer der economie moet mislukken indien de organen lijden aan dezelfde kwaal van concentratie en centralisatie die heden het leven van de natie verstikt’. De waarheid is echter, dat het regionaal probleem, het vraagstuk van de centralisatie, of algemener het Vlaams-Waalse vraagstuk rechtstreeks of onrechtstreeks verband houdt met ieder ander probleem dat zich in het land stelt. Het draagt aldus onmiskenbaar tot de onoplosbaarheid van deze vraagstukken bij, zoals omgekeerd het bestaan van andere tegenstellingen in het land steeds een duurzaam evenwicht tussen de verschillende landsgedeelten heeft verhinderd. Men kan dit op ieder gebied aantonen, maar aangezien België's economische achterstand het uitgangspunt van deze beschouwingen is geweest, kunnen we hier volstaan met er op te wijzen, hoe de taalscheiding die door het land en door het bedrijfsleven loopt, het normaal opstijgen van de krachten in het economische proces afremt. Hoeveel tijd en energie gaan verloren in de opleiding en in de produktie, door het feit dat wellicht een kwart miljoen leden van de actieve bevolking in hun beroepsleven een andere taal moeten gebruiken dan de hunne, en een ander kwart miljoen van de gehele bevolking een proces ondergaat van acculturatie, van geleidelijke overgang van de ene taal naar de andere, zonder dat daar ooit een eind aan komt: zelfs een volledig verfranste Vlaming blijft in zijn nieuwe cultuur nog generaties lang de zelfzekere en natuurlijke vormbeheersing missen. Daarmee komen wij terug bij het ‘middelmatisme’ dat wij in het begin van dit artikel hebben aangehaald en dat in de grond geen andere oorzaak heeft dan de onopgeloste dualiteit van het land die zonder uitzondering alle gebieden van ons openbaar leven beheerst. Zo gezien is de Vlaams-Waalse tegenstelling geen bijkomstig of vals gesteld probleem, maar een essentiële kwestie. Een goed Brussels waarnemer van de Belgische ontwikkeling, M.P. Herremans, heeft daarom onlangs de verwachting uitgesproken dat, zoals 1955 in het teken van de schoolkwestie stond, en 1959 in dat van het Kongo-probleem, vanaf 1960 het Vlaams-Waalse vraagstuk zich met volle kracht zal gaan stellen. Voor zover voorspellingen mogelijk zijn, schijnt deze gefundeerd. |
|