Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 971]
| |
Historische kroniek
| |
[pagina 972]
| |
sofisten ontplooide zich in de tweede helft van de vijfde eeuw; ze stelden hun kennis en onderricht in dienst van de nieuwe eisen van de democratie: de vorming van de toekomstige staatsburger, het ontwikkelen van de persoonlijkheid van de aanstaande ‘leaders’ van het volk, dat was hun programGa naar voetnoot4). Ze stelden zich dus beschikbaar - tegen zware betaling - voor ieder, die een rol wilde spelen in de politieke arena. Het waren geen filosofen, geen denkers, noch zoekers naar de waarheid, het waren mannen van de praktijk, leraren, pedagogen; παιδεύειν ἀνϑϱώπους ‘mensen opvoeden’ was hun doel. De voornaamste figuren waren: Protagoras van Abdera, Prodicus van Ceos, Hippias van Elis, die allen optreden in de dialoog Protagoras, benevens Gorgias van Leontini, de grote leraar in de retoriek. Ze reisden van stad tot stad, hielden openbare voordrachten (ἐπιδείξεις), ook al om reclame te maken; sommigen traden zelfs op tijdens de spelen in Olympia. Hun optreden ging gepaard vaak met de nodige pompa, ze spraken in een hoogdravende, quasi-professorale taal, droegen soms het staatsiegewaad van een rhapsode en binnenshuis waren ze vaak op een troon gezeten. In de dialoog Protagoras (p. 315 A/B) vinden we een niet van ironie gespeende beschrijving van de pompa, waarmee Protagoras optrad, omstuwd door een menigte vereerders. Wanneer we nu de vraag stellen in welke vakken de sofisten les gaven dan moeten we in de eerste plaats noemen de retorica. Daar de welsprekendheid een machtig wapen was (en nog is) in de politieke arena, gaven de sofisten, speciaal Gorgias van Leontini, les in de rhetorica én.... debateerkunst, bij welke het niet zozeer aankwam op gedegen kennis als wel op handigheid in het debat, het πείϑειν door handig kletsen overreden, en: τὸν ἥττω λόγον ϰϱείττω ποιεῖν een zwakkere redenering door praten doen zegevieren, dus ‘wat zwart is wit praten en wat krom is recht’.
Dit principe hing ten nauwste samen met de theorie van Protagoras: ἄνϑϱωπος μέτϱον πάντων χϱημάτων, de mens is de maatstaf van alles. Deze theorie, toegepast op de debateerkunst, leidt tot de conclusie: elke stelling kan waar zijn of niet, men kan evengoed het pro als het contra verdedigen. Van een leerling van Protagoras bezitten we een werk: Δισσοὶ λόγοι een monotoon repertorium van meningen, twee aan twee tegenover elkaar geplaatst. Triomfantelijk en zich bewust van de macht der overreding door het woord antwoordt Gorgias in de gelijknamige dialoog (Gorgias p. 458B), wanneer Socrates uit het voorafgaande gesprek heeft geconcludeerd: ‘dus’ - beweert ge - ‘de retoriek behoeft volstrekt niet de dingen zelf te kennen, maar moet wel een middel tot overreding hebben gevonden’: ‘Is het dan niet een groot gemak, Socrates, dat men zonder de andere kunsten te hebben geleerd, maar alleen door deze kunst (de overreding) volstrekt niet onderdoet voor de demagogen?’ Van evengroot gewicht als in de politiek was de welsprekendheid voor de rechtbank, de knappe redenaar kon evenals de tyrannos naar willekeur iemand ter dood doen veroordelen of verbannen en het vermogen laten confisqueren. Maar de belangstelling en het onderricht van de sofisten richtte zich op nog vele andere vakken zoals rekenkunde, meetkunde, astronomie en μουσιϰή, waar- | |
[pagina 973]
| |
mee bedoeld wordt de metriek en het ritme in verzen (in afwijking van de normale betekenis: literatuur en muziek)Ga naar voetnoot5). Prodicus gaf les in grammatica en in de leer van de synoniemen (Protagoras 337A). Dat ook natuurfilosofie en cosmografie werden onderwezen, kunnen we concluderen uit de Apologie (cap. III), waar Socrates zich beklaagt, dat hij in de Nubes van Aristophanes wordt ten tonele gevoerd als iemand, die ‘wandelt in de lucht en piekert over de zon’ en zich verdedigt tegen de beschuldiging een natuurfilosoof te zijn en een aanhanger van de rationalistische theorieën van Anaxagoras en anderen over de tot dusver voor goden gehouden hemellichamen. Het gonsde in die dagen in Athene en elders van dergelijke theorieën vooral in de lessen van de sofisten en ze waren een gruwel voor de orthodoxe bourgeoisieGa naar voetnoot6). Wat het grote aantal van bovengenoemde vakken betreft, moet ik toch even vermelden een uitlating van Gorgias en Hippias, die er prat op gingen, dat ze in staat waren over alles te spreken en op alle vragen te antwoorden. Over de wetenschappelijke waarde van deze πολυμαϑία zijn de geleerden het niet eens, of ze een gedegen kennis tot grondslag had of slechts een ‘erudition de façade’ wasGa naar voetnoot7). Dit laatste oordeel schijnt me het meest aannemelijke toe; uit verschillende uitlatingen van sofisten in de dialogen van Plato en de daaruit sprekende mentaliteit van deze heren, kan men met gerust geweten concluderen, dat hun lessen vaak ontaardden in sofistische haarkloverijen en acrobatische toeren op 't slappe koord van de dialectiek. Marrou (p. 85) neemt hen in bescherming: ‘Saluons ces grands ancêtres, les premiers professeurs d'enseignement supérieur, alors que la Grèce n'avait connu que des entraineurs sportifs, des chefs d'atelier et, sur le plan scolaire, d'humbles maîtres d'école’. We moeten hem eerlijkheidshalve toegeven, dat Protagoras en Gorgias te respecteren waren als mannen van wetenschap - wat het woord σοφισταί in eerste instantie betekende, maar weldra kreeg het woord de valeur van ‘betaalde leraren’ en tenslotte - in de polemiek van Socrates en Plato - die van marskramers in schijnwetenschap; immers hun werkzaamheid ontaardde in een wel zeer lucratief bedrijfGa naar voetnoot8). Ondanks het dure lesgeld en de problematische waarde van hun onderwijs, was het lesnemen bij de sofisten hoge mode in Athene. De jonge mensen tussen dertien jaar en de dienstplichtige leeftijd moesten toch ook buiten de sportschool bezig gehouden worden, want anders liepen ze maar wat te slenteren als ‘nozems’ of, zoals Plato (Protagoras p. 320A) hen noemt ‘als loslopende schapen, of ze soms bij toeval zouden stoten op een plukje politieke bekwaamheid’. Prachtig wordt ons de stemming van de leergrage en weetgierige ‘teenagers’ geschilderd in de Protagoras cap. III, IV en V. Daarin wordt verhaald, hoe de jonge Hippocrates in de prille ochtend Socrates wekt met het verzoek hem te introduceren en een goed woordje voor hem te doen bij Protagoras, die ten huize | |
[pagina 974]
| |
van de rijke Athener Callias logeert; Socrates zet echter de domper op zijn enthousiasme door hem erop te wijzen, dat hij in de eerste plaats Protagoras helemaal niet kent en vervolgens, dat hij niet eens weet, wat een sofist is en dus groot gevaar loopt wat zijn geestelijk heil betreftGa naar voetnoot9). De onvoldaanheid over het Lager Onderwijs als enigste ontwikkeling en de honger naar meerdere kennis wordt ons ook treffend geïllustreerd in de dialoog Theages. Ofschoon papa zijn zoon een goede lagere school heeft laten bezoeken, waar hij onderwezen is in de bekende vakken, is de jongeman niet tevreden, hij wil meer, hij wil δεινός (roué) worden. Maar het is papa, de ouderwetse conservatieve burger van Athene, niet duidelijk, wat zoonlief bedoelt: ‘Ik denk, zegt hij, dat enige vrienden hem wonderen hebben verteld van de lessen van de sofisten, althans hij dringt er bij mij steeds op aan, dat ik hem tegen betaling van het nodige honorarium bij een sofist in de leer doe! Nu kan mij het geld minder schelen, maar ik ben bang, dat de opleiding bij de sofisten genoten, wel eens gevaarlijk zou kunnen wordenGa naar voetnoot10). En hierin had papa schoon gelijk, want de jonge mensen leerden bij de sofisten niet alleen vele vakken, maar werden ook besmet door de subjectivistische en atheïstische denkwijze van hun leraars, waardoor de oude moraal en godsdienstGa naar voetnoot11) werden ondergraven. Tegen deze gevaarlijke invloed van de sofisten rees van twee kanten verzet. Eén groep van tegenstanders werd gerecruteerd uit de orthodoxe bourgeoisie, uit welke hoek de wind opstak, die Socrates neervelde, die men immers voor een aarts-sofist versleetGa naar voetnoot12). Persoonlijk zal ook menige in eer en deugd opgevoede vader zich geërgerd hebben aan de moderne theorieën en ‘problemen’ van hun alsmaar zwetsende zoons, die - wat nog erger was - met hun aangeleerde subjectivistische mentaliteit alle oude waarheden belachelijk maakten. Of zij zich ook evenals de moderne existentialisten opzettelijk ‘stupid-looking’ maakten door kleding en haardracht, vermeldt de historie niet. De toch reeds van nature bestaande controverse tussen het opgroeiende geslacht en de ouders werd door de sofistische theorieën nog meer verscherpt. Een geestige parodie op dit oude thema lezen we in de Nubes van Aristophanes, waar Pheidippides na gedurende enige tijd les te hebben genomen bij de ‘sofist’ Socrates zijn vader durft slaan en met de nieuwe dialectiek bewijst dat kinderen gerechtigd zijn hun vaders de slagen terug te betalen, die ze in hun jeugd hebben moeten incasseren. In de Meno van Plato wordt door een zekere Anytus, een man van de oude stempel, de oude opvoeding verdedigd en de stelling verkondigd, dat in het algemeen de hoogstaande mannen van de ene generatie ongemerkt de opvoeders zijn van de volgende. Immers in deze dialoog wordt de vraag besproken of | |
[pagina 975]
| |
deugdGa naar voetnoot13) door onderricht is bij te brengen, waaruit vanzelf de tweede vraag rijst of er leraren zijn in de deugd of niet. Socrates antwoordt op bovengenoemde stelling als volgt: ‘Zijn die nobele en rechtschapen lieden vanzelf zo geworden, terwijl ze, zonder het van iemand geleerd te hebben, toch in staat zijn aan anderen datgene te leren, wat ze zelf niet leerden?’ Hierop repliceert Anytus: ‘Ik neem aan, dat ook zij van vroegere mannen geleerd hebben, die nobel en rechtschapen waren. Of schijnt het u toe, dat er niet vele hoogstaande mannen in deze stad geweest zijn?’ Socrates: ‘Mij komt het voor, Anytus, dat hier wel degelijk politiek-bekwame mannen zijn en geweest zijn, niet minder dan er nu zijn. Maar zijn ze ook goede leermeesters geweest in hun eigen talentvolle gaven; want dat is de vraag waarover ons debat gaat. Niet of hier bekwame mannen zijn of niet en ook niet of er vroeger geweest zijn, maar of deugd door onderricht is bij te brengen, dit onderzoeken we allang’. Trouwens wanneer Socrates zo de zonen van bekende staatslieden Themistocles, Aristides of Pericles beziet, is er weinig reden tot verheugenis en geen van hen is een knap staatsman geworden onder vaders leiding. Tenslotte komt hij tot de conclusie, dat deugd niet door onderricht is bij te brengenGa naar voetnoot14), noch door de ouderwetse noch door de moderne opleiding. Socrates, de grootste en felste tegenstander van de sofisten, volgens zijn eigen inzicht een ‘zendeling’ met goddelijke missie, deze zoeker naar waarheid stelde tegenover het subjectieve menen van de sofistiek het positieve weten van de filosoof: ἀϱετή ἐστιν ἐπιστήμη, deugd is (filosofisch) inzicht. Marrou (p. 96) formuleert dit aldus: ‘Socrate maintenait la transcendance de l'exigence de la Vérité. C'est par la Vérité, non plus par la technique de la puissance, qu'il veut former son élève à l'ἀϱετή, à la perfection spirituelle, a la “vertu”: la finalité humaine de l'éducation s'accomplit dans la soumission aux exigences de l'Absolu’. Socrates heeft niets op schrift nagelaten, maar zijn meest geniale ‘leerling’ Plato heeft een systeem voor de opvoeding tot filosofisch weten ontworpen in zijn Politeia. Hij wilde de menselijke geest opvoeren tot de ideale waarden, waarin de echte παιδεία is verankerd. Slechts hij, die in staat is de Ideeën te begrijpen, wordt tot de studie van de dialectiek toegelaten. De studie van de dialectiek zou 5 jaar moeten duren, waarna de toekomstige regeerders zich praktisch gaan bekwamen; vijftig jaar geworden, mogen ze als leiders van de staat optreden. De ware staatsman, in staat ook anderen te vormen, hij die eerst recht inzicht (ἐπιστήμη) heeft, is de wijsgeer-staatsman (Meno p. 100A). Plato liet het niet bij deze theoretische beschouwingen, maar trachtte ze ook in praktijk te brengen en stichtte daartoe zijn beroemde Academie. Maar hiermee zijn we beland op het terrein van het Hoger Onderwijs, waarover ik in een volgend artikel hoop te handelen. |
|