| |
| |
| |
Buitenlandse kroniek
Indrukken van Rusland III
H. Van Straelen S.V.D.
HET wil me voorkomen, dat het Rusland der Sovjets niet het echte Rusland is. Over het echte Rusland kan men lezen in de werken van Solovief, Chestof, Tolstoi of Dostojewski; men kan het studeren in de geschiedenis van de verschillende Iwans, van Peter de Grote, van Catharina of van de Romanofs; men kan het beluisteren in de muziek van Balakiref, Tschaikowski, Prokovief of Strawinski. En nu dat zekere boeien weer wat losser worden, komt dat echte Rusland weer zo langzamerhand tevoorschijn en hier zou ik speciaal willen benadrukken hun hang, hun nostalgie naar het Westen. Hetzij dat ik me een ogenblikje neerzette in de hal van mijn hotel, of in de pauze van een circusvoorstelling wat rondliep, in een boekenwinkel rondsnuffelde of ergens een kop koffie dronk, zo gauw de vreemdeling ontdekt was, wilden ze toch wel eventjes naderbij komen om een gesprek te beginnen. Men kan zich natuurlijk wel zo accomoderen, dat men niet opvalt, maar ja dan moest ik een overhemd aan doen, waarvan de kraag een beetje scheef valt, vooral geen das aan doen, geen plooi in de broek hebben, erg breed uit op een stoel zitten, liefst met één vuist onder de kin en met een half afgebeten appel in de andere hand; dan daarbij een beetje ineengedoken en op mijn hoofd een sjappies hoed met een slappe rand en dan liefst nog scheef. Dan valt men inderdaad niet op. En als men loopt, laat men zijn armen een beetje los slingeren en heft er één een klein beetje op: ‘Towaritsch’, ‘Kameraad’, ‘hoe gaat het er mee?’
Voor de betrekkelijk korte duur van mijn verblijf in Rusland, vond ik die accomodatie nu niet direct nodig, maar zo viel ik - zo valt iedere vreemdeling dan ook - op. Maar dan komen de mensen gaarne wat naderbij en willen een gesprek aanknopen. ‘Amerikanski?’ ‘Neen, een gewone Nederlander’. Uit de gevoerde gesprekken, vooral die met professoren, merkt men toch wel een groot heimwee naar het Westen. Zij, die vroeger in Europa geweest zijn, houden ervan hun heerlijke herinneringen van die landen, waar ze o! zo graag nog eens naar toe willen, weer eens op te halen.
Toen Dostojewski, na zijn straf in Siberië uitgezeten te hebben, weer terugkeerde naar het Westen, overkwam hem een intens zalig gevoel. Bij het zien van de grens van Europa, liet hij de paarden stoppen, stapte voor enkele ogenblikken uit de postiljonwagen, ontblootte zijn hoofd, maakte een groot kruis en sprak in diepe ontroering: ‘God heeft me toegestaan het beloofde land weer te zien’. Dat is weer zo echt Russisch, uitbundig, overdadig, schwärmerisch, verschwenderisch en vol van allerlei gloedvolle ontboezemingen. Men proeft er de Vodka, de caviaar en de solyanka in; men ziet de troika over de sneeuwvelden jagen, liefst met een paar wolven er achteraan, terwijl de zweepslagen door de luchten knetteren; men ziet de ballonachtige torens der Russische kathedralen verschijnen, men hoort de melodiëen van Tschaikowski of het balalaika-orkest, men hoort de monotone zang van de Wolga-Schlepper of men ziet een kozakkendans voor zich uitvoeren, I mean to say, het is alles zo in en in Russisch. Europa, dat zo dikwijls Rusland binnenviel, trekt toch nog altijd. Tijdens mijn Russische dagen moest ik meermalen denken aan de woorden van Dostojewski: ‘Europa is ons tweede vaderland. Het is de Rus even dierbaar als zijn eigen
| |
| |
Rusland. Niemand kan meer dan ik Rusland liefhebben, maar ik behoef me toch geen verwijten te maken, omdat ik Venetië, Rome en Parijs met al hun historie en kunstschatten, haast nog liever heb. Hoe dierbaar zijn voor de Rus die oude stenen, die wonderen van Gods oude wereld. Wat is Europa toch een eerbiedwaardig en heilig iets!’
Ik kreeg de indruk, dat vele intellectuele Russen heden ten dage nog net zo denken. De gewone mensen willen ook graag fraterniseren, vooral als men zich vriendelijk toont en zo het vertrouwen krijgt van die uiterst gevoelige mensen, die er even gauw bij zijn om een grote achterdocht te koesteren, als om zich uit te storten in een stroom van de meest intieme confidenties, al naargelang de vreemdeling hen beïndrukt of al naargelang de omstandigheden of de gevoelens van het ogenblik zijn. Evenwel, die nostalgie richt zich - mirabile dictu - niet tot het vermaterialiseerde, maar tot het Christelijke Westen. De Russische schrijvers van de laatste eeuw hebben nooit vergeten, dat ze Europeanen zijn, t.w. werkelijke broeders van het Christelijke Westen. Meer dan waar ook trof mij die innerlijke verbondenheid, toen ik met een Russische priester in het bekende klooster te Zagorsk - 55 km buiten Moskou - een gesprek voerde. Het was of de verschillen tussen ons niet meer bestonden. We waren volkomen bij elkaar thuis en leefden in elkaars gedachten. Waarschijnlijk treft mij die eenheid en die verbondenheid zozeer door mijn lang verblijf in het verre Oosten. Als ik met boeddhistische monniken of Shinto-priesters verkeer, bestaat er nauwelijks enige innerlijke harmonie. Onze gedachtenwereld ligt mijlen uiteen, we hebben geen gemeenschappelijke culturele bodem.
Als we even terug zien op de laatste 2000 jaren Europese geschiedenis, dan komt het me voor, dat de Europese cultuur zich uit vier elementen heeft opgebouwd, welke niet voorkomen in de islamitische cultuurwereld, noch in India en helemaal niet in China of Japan, t.w.: het Griekse denken met zijn kunst en literatuur, het Romeinse recht met de imperiale idee, het erfdeel der Joden en dan ten slotte als voornaamste element het Christendom. Daarnaast vinden we nog wel de autochtone zeden en gebruiken van de oerbewoners der verschillende Europese gebieden, maar die zijn door de vier genoemde elementen zo overspoeld en doortrokken, dat we sedert de 12de eeuw toch wel van een enkele Europese cultuur kunnen spreken. Als we deze Europese cultuur van binnen uit bekijken, vooral als we b.v. kijken met ogen van kruisvaarders naar Byzantium en het gebied, dat onder die culturele invloed kwam, ja dan gaat men wel spreken van een Byzantijnse en een niet-Byzantijnse cultuur. Maar bij mij lukt dat nu eenmaal niet en dat zal niemand lukken, die lang in het verre Oosten heeft geleefd en geprobeerd heeft enigszins mee te wiegen op een totaal gedifferentieerde cultuurstroom. Als we Europa vanuit het verre Oosten, en natuurlijk nog veel meer, als we het bekijken met de ogen van Indiërs, Japanners of Chinezen, dan is er weinig verschil te bespeuren tussen Byzantium en wat niet daartoe behoort. In ieder geval ik gevoelde me met die Russische priesters vrijwel volkomen thuis. We hebben dezelfde priesterwijding ontvangen, vieren dezelfde heilige geheimen, geloven in dezelfde opstanding - hun paasfeest is meer dan subliem - we aanbidden dezelfde Drieëenheid - de voorstelling van Rublef in het Tretiakof-museum in Moskou is wel een der mooiste der wereld - we vereren beide de onbevlekte Moedermaagd, hebben devotie tot dezelfde heiligen, ja, wat is er dan eigenlijk, wat ons nog uit elkander houdt? O ja, ik weet het wel, er zijn helaas hele bibliotheken over geschreven, dat....
stille,
| |
| |
Gottes Wille, alleen maar bescheidenheid, alleen maar liefde, alleen maar berouw over onze.... geen paragrafen, geen.... De voornaamste bezwaren tegen de hereniging liggen toch wel op psychologisch terrein. Als we het verleden eens konden vergeten, als we eens een gemeenschappelijke taal gingen spreken - letterlijk en figuurlijk, b.v. Engels, - zodat we elkaar over en weer een beetje beginnen te verstaan. Vooral ook als we met die mensen veel gingen samenwerken op het gebied van spiritualiteit, geestelijk leven, cultuur en op nog vele andere gebieden, dat zou ons toch wel een beetje nader tot elkaar brengen. Het waren mooie woorden van de H. Vader: ‘De verantwoordelijkheid ligt bij beide partijen’.
Nogmaals, die Russische kloosterlingen maakten op mij een zeer aangename indruk, en ik dacht: van die mensen kan ik heel wat leren. Ze kwamen me wel erg gevoelig voor en ik geloof, dat als men ook maar 1% inquisitorisch gif zou vertonen, of een microscopische dosis arrogantie, dan zou de innerlijke verbondenheid wel gauw gekwetst worden. Toen ik na mijn bezoek aan het klooster van Zagorsk 's avonds in Moskou terugkeerde en op mijn stille kamer een en ander overwoog, wilde het mij voorkomen, dat als de oecumenische beweging meer geleid zou worden door zachte heiligen dan door vaktheologen of juristen, de vooruitzichten wellicht meer belovend zouden zijn. Ten minste ik houd mijn hart vast als ‘scherpe’ juristen er bij gehaald moeten worden en als ze er dan nog ‘volmachten’ bij hebben, that's the end of all. Brieven met volmachten moesten constant op 100 graden temperatuur gehouden worden, zodat men ze slechts heel even in de handen kan nemen. ‘Power corrupts, absolute power corrupts absolutely’. Wat een tragedies in de geschiedenis van mensen met volmachten, juist om dat volmachtenbewustzijn! Wat een mislukkingen op dit gebied heb ik al in mijn korte leventje meegemaakt! Het wil me als niet vakman en salvo meliori judicio voorkomen, dat we de Russische orthodoxen in de allergrootste deemoed moeten benaderen, ja zelfs met een soort schuldgevoel, voor wat onze zonden hebben bijgedragen aan die tragische scheiding. Hier moet ik onwillekeurig denken aan de ‘Reus op de Sint-Jorisberg’: ‘Voor alles moeten we er ons rekenschap van geven, dat we daar geen heidenen te bekeren hebben. Missionarissen kunnen niet tot deze volkeren komen met denkbeelden, die hen vernederen. Zij hebben geen onbeschreven bladzijden voor zich, waarop men slechts behoeft te schrijven, maar integendeel een oude christenheid, die men vooraf moet leren kennen en waarderen’. Men leze verder, wat deze heilige graaf Sjeptytskyj
schrijft over het besef van na herenigd te zijn als katholieken van mindere rang te worden beschouwd: ‘De Oosterse katholieken voelen, dat hun een werkelijke minderwaardigheid wordt opgelegd door een algemene mentaliteit. Een van hen gaf mij eens de volgende definitie van deze kwestie: 'Men beschouwt ons, Oosterlingen, zeker niet als vreemdelingen in de Kerk, dat woord zou te sterk zijn, maar als behoeftige en lastige verwanten, die men niet aan dezelfde tafel kan uitnodigen met gasten die men achting toedraagt. Men laat ons eten in de dienstkamer, men brengt ons een glas brandewijn en een stuk gebak. Men denkt soms ons gelukkig te maken met een neerbuigend welwillend woord, met een beetje attentie, maar nooit zal een van ons een vertrouwensman worden. Alleen zij onder ons, die een sterk uitgesproken neiging tot de Latijnse ritus hebben, worden door onze broeders als de hunnen beschouwd, omdat ook deze neiging immers steeds een teken van “blagonadeznost” (betrouwbaarheid) is?’
| |
| |
Tijdens de dagen van mijn verblijf in Rusland, heb ik nooit de indruk gekregen, dat ik in een goddeloos land was. Ik voelde me niet in een land van Gods afwezigheid, wat ik b.v. in het verre Oosten wel bespeur (zonder hier natuurlijk enig oordeel uit te spreken). Het christelijke Rusland is niet zo maar een aanhangsel, dat weinig te betekenen heeft. Het is een wezensdeel van Rusland. Wat een heerlijke christelijke legenden heeft dat Rusland niet voortgebracht! Wat een geloof spreekt er uit hun jubelende Paasgroet: ‘Christos voskress, voistinu voskress’, waarmede ook nog heden ten dage miljoenen Russen elkander omarmend begroeten. We moeten een beetje oppassen, opdat we niet door de eindeloze krantenberichten de indruk krijgen alsof in Rusland alleen nog maar militia-mannen en -vrouwen, agenten der Komintern of partijbonzen, wonen. Daar zijn nog miljoenen mannen en vrouwen die in diepe deemoed het ‘Heer ontferm U onzer’ bidden en het wil me voorkomen, dat men niet het wezenlijke van Rusland, ook van het hedendaagse Rusland, gezien heeft, als men het christelijk kruis niet heeft waargenomen, al heeft het daar dan ook een andere vorm. Het is ten slotte het Christendom en dat alleen, wat Rusland zo sterk aan Europa bindt. Bij het zien van dit christelijke Rusland, ontblootte Dostojewski het hoofd, stapte uit de wagen en maakte een groot kruisteken. Dat was voor hem het beloofde land, dat hij mocht weerzien; daarvoor dankte hij God. Dit christelijke Rusland is een deel van het mystieke lichaam van Christus en behoort als zodanig tot het christelijke (maar dan ook alleen het christelijke) Westen. Het zou m.i. wel eens kunnen gebeuren, dat het christelijke Rusland de brug gaat vormen, die Oost en West verbinden moet.
Ondertussen wil ik toch niet ontkennen, dat een meer dan 40-jarige communistische propaganda wel hier en daar ruïnes heeft veroorzaakt. En ik bedoel hier niet zozeer de overtuigde atheïsten, die er wel heel weinig zijn, als meer het feit, dat er nu miljoenen zijn die nooit in de godsdienst zijn opgevoed, er door omstandigheden nooit mee in contact zijn gekomen en er daarom ook niets van af weten. Onder de mij toegewezen gidsen, merkte ik wel, dat er bij waren voor wie godsdienst iets heel onwezenlijks was, iets waarvan ze eindeloos ver afstaan, en ik schat dat aantal toch wel op een 25 miljoen. Maar zelfs ook die mensen, zo wil het mij voorkomen, zijn de godsdienst niet vijandig gezind. Ze weten er gewoon niets van, denken er nooit over na en staan er ook helemaal onkritisch, onbevangen, nog beter wellicht, onbeholpen tegenover. Dit komt wel erg uit in een boek van Jean Rounault, een Fransman, die per abuis vanuit Boekarest met 60.000 Roemeniërs naar Rusland werd afgevoerd en daar geruime tijd slavenarbeid heeft verricht. Hij vertelt in zijn memoires Mon Ami Vassia’ hoe zijn kamp door een jonge officier onverwacht bezocht wordt, terwijl Jean bezig is de bijbel te lezen.
‘Wat is dat voor een boek?’ (boeken waren ten strengste verboden). - ‘De Bijbel’. - ‘Wat is dat voor iets, een bijbel?’ - ‘Dat is een boek over God en over Christus’. - ‘Wat zegt men daarin over God en over Christus?’ - ‘Het vertelt, dat God de wereld heeft gemaakt’. - ‘Wordt dat werkelijk in dat boek verhaald?’ - ‘Ja zeker’. - ‘En is het ook waar?’ - ‘Waarom zou dat niet waar zijn?’ (De Russische luitenant Micha komt dichterbij en gaat naast Rounault zitten). - ‘Wat wordt er op deze bladzijde verteld?’ - ‘Dat is een beschrijving van Gods werk’. - ‘Hoe heeft God gearbeid?’ (De vragen worden vliegensvlug gesteld). - ‘Eerst heeft Hij het licht gemaakt’. - ‘Het licht? Hoe heeft Hij dat gedaan?’ - ‘Wel, Hij schiep de zon, die de
| |
| |
aarde verlicht’. - ‘De zon? Maar dat is toch wel iets buitengewoons, zou ik zo zeggen. En daarna?’ - ‘Daarna deed Hij de hemel van de zeëen uiteen en toen heeft Hij het water van de aarde gescheiden. En op de aarde liet Hij bomen, bloemen en koren groeien’. - ‘Hoe heeft hij dan gewerkt, was Hij in een kolchoze?’ - ‘Nee, nee, helemaal alleen’. - ‘Maar dat is toch wel formidabel. Ga eens gauw door’. (Luitenant Micha wordt haast ongeduldig. Hij heeft honger naar meer informatie). - ‘Daarna heeft God de maan, de zon en de sterren gemaakt en op de aarde de dieren’. - ‘En in hoeveel tijd heeft Hij dat allemaal klaargespeeld?’ - ‘In een week’. - ‘Dat vind ik toch knallend interessant. En wat heeft Hij op het eind van die week gedaan?’ - ‘Toen maakte Hij de mens’. - ‘Hoe heeft Hij dat klaargespeeld?’ - ‘Naar Zijn beeltenis’. - ‘Als ik het dus goed heb, dan lijken wij op God?’ - ‘Precies, dat is zo. Dat geloven wij’. - ‘Verder, verder, nog meer; ik vind het reuze. Wat is hier op deze bladzijde geschreven?’ - ‘Dat is de geschiedenis van een man, die naar een vreemd land gedeporteerd werd, net als ik’. - ‘Wat voor land?’ - ‘Egypte’. - ‘Goed, ga verder’. (Luitenant Micha begint nu zelf in de bijbel te bladeren en opent het boek lukraak). - ‘Wat staat er hier?’ - ‘Dat is een kwestie van de Joden, het uitverkoren volk’. - ‘Waarom zijn de Joden uitverkoren? Ben jij soms zelf een Jood? En wat staat er hier?’ - ‘O, dat is de geschiedenis van een grote kerel en de kleine David. Die gaan samen vechten en David wint het’. - ‘Goed, en wat staat er hier op het einde?’ - ‘Dat is het leven van Christus’. - ‘Wie
is dat eigenlijk?’ - ‘Dat is de zoon van God’. - ‘Wat heeft Die zoal gedaan?’ - ‘Zijn Vader heeft Hem naar de aarde gezonden om goed te doen, om de armen te helpen en om de zieken te genezen’. - ‘Was Hij dan dokter?’ - ‘Nog veel meer dan dat. Hij was de vriend van alle mensen’. - ‘Lees eens wat voor, wat Hij zo allemaal gedaan heeft’. - ‘Hij heeft het water in wijn veranderd’. - ‘Waarom?’ - ‘Omdat er ergens een trouwpartij was’. - ‘Dat heeft Hij toch chic gedaan, ga verder’. - ‘Hij heeft ook een dode ten leven opgewekt’. - ‘Was die knaldood?’ - ‘En of, zelfs al begraven’. - ‘Dat is knap werk. Daar neem ik mijn pet voor af. Ga eens door’. - ‘Hij zegt verder, dat we elkaar moeten liefhebben en nooit iemand kwaad doen’. - ‘Maar wat is er nu ten slotte van die Christus, die zoon van God geworden?’ - ‘Men heeft Hem aan het kruis gehangen’. - ‘Hé, gehangen? Maar dan heeft Hij het er ten slotte toch niet zo goed van af gebracht’. - (De luitenant springt op en rent de kamer uit). Niemand begrijpt, waarom hij mij de bijbel heeft laten houden’. (Uit: Mon ami Vassia, Plon).
Ik verliet Rusland in een oude rammelende Dakota, die nauwelijks boven de 300 m kon uitkomen. We hadden een sterke tegenwind en vorderden daarom slechts langzaam. Des te beter kon ik de laatste stukjes Russische grond onder de machine zien wegglijden. Het bezoek was niet lang geweest, maar het heeft toch wel indruk op me gemaakt. Enkele van deze indrukken heb ik hier willen weergeven. Het zijn echter alleen maar indrukken en men beschouwe ze dan ook als zodanig.
|
|