Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 939]
| |||||
A. Cauwelier S.J.
| |||||
Bestaande school-TV in het buitenland1. Frankrijk. De Franse TV is de eerste geweest in Europa om specifieke programma's voor de school uit te zenden. Reeds in 1951 kwamen de eerste experimentele uitzendingen op de antenne; tevoren had men de nodige ervaringen opgedaan met de vroeger (1948) uitgezonden algemeen-culturele programma's, en met de ‘télé-clubs’, pedagogische clubs van TV-kijkers op het platteland. De RTF is dus niet zo maar lukraak te werk gegaan: zowel in de organisatie van de zendtijd als in de keuze der programma's wordt een vaste, vooropgezette lijn gevolgd. Stapvoets is men vooruitgegaan, elke nieuwe schrede werd minutieus getest. Tijd, duur en omvang van het programma werden beperkt. Het programma 1959-1960 voorziet thans wekelijks vier uitzendingen telkens van 14 u. tot 14.30 u.: maandag en vrijdag voor het lager, dinsdag voor het technisch, woensdag voor het middelbaar onderwijs. Momenteel hebben meer dan 3000 scholen deze uitzendingen in hun lesrooster ingeschakeld. Plattelandsscholen en colleges uit provinciesteden waren de eersten om geregeld van de school-TV gebruik te maken. De opzet van de programmering, welke pas na jarenlang experimenteren zo duidelijk kon geformuleerd worden, wordt voortreffelijk omschreven in de inleiding van de brochure Télévision scolaire 1959-1969, uitgegeven door het ‘Institut Pédagogique National’: ‘La télévision scolaire est un complément à l'enseignement, susceptible d'être utilisé immédiatement en classe. Elle apporte au maître et aux élèves les documents et les auxiliaires pédagogiques qu'ils ne peuvent pas se procurer par eux-mêmes, en y ajoutant les ressources de l'actualité et les possibilités optiques et dramatiques du langage télévisé. La télévision scolaire ne cherche pas à remplacer le maître. Elle ne diffuse pas de cours magistraux, mais des illustrations qui donnent au maître l'occasion de conduire en classe des exercices d'observation ou d'expression. La télévision scolaire pourra être un instrument efficace d'activation et de modernisation de l'enseignement dans la mesure où le maître l'utilisera à bon escient en l'intégrant aux activités scolaires’. | |||||
[pagina 940]
| |||||
Bij het begin van het schooljaar ontvangt iedere leraar een brochure met het jaarprogramma, dat een overzicht biedt van de algemene lijn der lessenreeksen. Om de drie maanden worden in Le calendrier des émissions scolaires onderwerp en structuur van elke les verder gedetailleerd. In het twee-wekelijks tijdschrift, Documents pour la classe, ten slotte worden de komende TV-lessen uitvoerig voorbereid en besproken, met opgave van bronnenmateriaal, documentatie en suggesties voor klastaken. Aldus wordt de leraar in staat gesteld een bepaalde rubriek of uitzending adequaat in zijn lessen te integreren. Aanvankelijk stak men bedachtzaam van wal met slechts vier rubrieken: toegepaste wetenschap, aardrijkskunde, toneel, actualiteiten. Na bestudering van de reacties en kritieken, zowel van leerlingen als leraren, werden er geleidelijk andere rubrieken aan toegevoegd. Het lopende schooljaar brengt het volgende: Op de maandagen (L.O.): ‘Histoire des techniques’ (inwijding in de techniek): ‘L'Habitation’ (toegepaste wetenschappen); ‘La Vie dans l'eau’ (observatie van de natuur); ‘Le Journal des Marsay’ (historische evocaties van het dagelijks leven van 1789 tot 1945); ‘Images et Réalités’ (inwijding in de kunst); ‘Lectures pour demain’ (speciaal voor schoolverlatenden); ‘Le Miroir du temps’ (actualiteiten). 2. Engeland. I.T.A. In Engeland zijn de eerste geregelde school-TV-uitzendingen niet door de BBC gelanceerd (die nochtans al jaren aan het experimenteren was), maar door de ITA. Van 13 mei tot 12 juli 1957 werd een reeks van proefuitzendingen gegeven, en bij de aanvang van het schooljaar 1957-1958 startte men definitief met een repertorium van vijf uitzendingen (vier lessen en één heruitzending) per week, telkens van ongeveer een half uur. Tot september 1959 richtte men zich hoofdzakelijk tot 11-15-jarigen, zonder onderscheid van schooltype (Engeland heeft trouwens geen officieel algemeen leerplan). Voor het schooljaar 1959-1960 zijn, bij wijze van experiment, drie belangrijke vernieuwingen ingevoerd. Een nieuwe serie lessen is ontworpen voor de lagere school; er wordt een programma voorzien voor de hogere klassen van het M.O., met dit jaar als onderwerp: kunstenaar en samenleving; ten slotte wordt ieder programma voortaan minstens één keer heruitgezonden, omdat de ervaring geleerd heeft dat de verschillende klassen van één school de gelegenheid moeten krijgen om een bepaald programma te volgen. Sinds dit jaar wordt het ITA-programma in ongeveer 1500 scholen gevolgd. Jaarlijks wordt aan de leraren een algemeen programma-boekje bezorgd. De per trimester uitgegeven Teachers Notes bevatten meer uitgebreide inlichtingen, echter niet zo volledig als de Franse Documents pour la classe. De ITA is niet gebonden aan een bepaald leerplan. Haar motto luidt gewoonweg: to be good education, a programme must first be good television’ - goede televisie, bruikbaar voor jeugdigen tijdens de klasuren. John Mackay, de Schools Liaison Officer, heeft de bedoeling van de commerciële school-TV verder als volgt omschreven: ‘1. To provide as a service for teachers, aspects of a subject | |||||
[pagina 941]
| |||||
which cannot easily be shown in the classroom. 2. Not to attempt to replace the teacher by direct teaching, but to foster the enthusiasm of children by showing them the background and application in everyday life of school subjects. 3. To ensure the acceptability of the programmes to schools by taking advice from the educational world on the subjects, their balance and prestation’. Onder de best geslaagde rubrieken, waarvan enkele nu reeds het derde achtereenvolgende jaar op het scherm verschijnen, vermelden we: ‘The farming year’ (het jaar rond de boerderij); ‘Producing Macbeth’, ‘Shape in your hands’ (boetseren, houtsnijden....), ‘More power’ (energie-voorziening), ‘Invitation to the dance’ (bewegingskunst, ballet....), ‘Music in the making’. Voor 1959-1960 loopt de reeks ‘toegepaste wetenschap’ over heel het schooljaar, terwijl de drama-serie over een tweede trimester uitgebreid wordt. 3. Engeland. B.B.C. Reeds in 1952 gaf de BBC gedurende een maand een serie experimentele uitzendingen, die echter slechts door zes scholen werden ontvangen door middel van een zgn. ‘closed circuit’. Vanaf september 1957 kwam een geregelde schooluitzending op het scherm. Pas in juni 1959 echter beschouwde men de experimenten als afdoende en startte men officieel met een permanente dienst. Net als de ITA richt de BBC-Schooltelevision zich tot 11-15-jarigen, en tot 12-14-jarigen, naargelang het behandelde onderwerp. Door het feit dat de school-TV wordt verzorgd door dezelfde pedagogische instantie die de programma's voor de schoolradio samenstelt, sluiten de programma's van de BBC nauwer aan bij de doorsnee-lesrooster van de scholen dan die van de ITA. Bij de aanvang werden door het Ministerie van Onderwijs en door plaatselijke onderwijsinstanties een 300-tal scholen van een apparaat voorzien. Vele scholen schaften zich ondertussen zelf een toestel aan. In februari ll. deelde dhr. K. Fawdry, de directeur van de BBC-School-TV, ons mede dat thans meer dan 2000 scholen de TV-lessen volgen. De geest waarin men produceert, wordt door Miss E.R. Love, Assistant Head of School Broadcasting, als volgt samengevat: ‘We do not set out to present classroom-lessons by television - our purpose is to provide good television programmes as a means of enriching the normal work of the teachers, stimulating the curiosity of the children and providing them with the proper emotional experience, not easily obtained by other means’. Aanvankelijk gaf men slechts vier lessen en één heruitzending per week. Het programmablad voor ‘Spring 1960’ vermeldt vijf rubrieken: ‘Natural History’, ‘Twentieth-Century-Drama’, ‘Science and Life’, ‘Using our Eyes’, en ‘Spotlight’ (actualiteiten, waarin o.m. behandeld werden: Berlijn, Misdaad en Jeugd, Revolutie in Zuid-Amerika, Het Weer in Engeland, De Centraal-Afrikaanse Federatie); bovendien drie keer een ‘repeat’ in de voormiddag, en één keer een speciaal programma voor grammar schools: ‘Science for Sixth Forms’. Vanaf september 1960 zal het aantal ‘series’ wekelijks van vijf op negen worden gebracht en zal men van elke les een ‘telerecorded repeat’ uitzenden. Tot de meest succesvolle rubrieken van de voorbije twee jaren behoren: ‘Science and Life’, ‘Travel Talks’ (reispraatjes over aardrijkskunde), ‘First Years at Work’ (beroepsmogelijkheden), en twee experimentele programma's over wiskunde: ‘Shape around us’ (meetkunde) en ‘Counting and Drawing’ (statistiek). De leraren worden tijdig ingelicht over de komende programma's door een (vrij summier) jaaroverzicht, een zeer overzichtelijke trimestriële tabel, en ten | |||||
[pagina 942]
| |||||
slotte door de luxueus uitgegeven doch niet genoeg gedetailleerde Notes for the Teacher, die ieder trimester de lessen van elke rubriek apart voorstellen. 4. Andere Europese landen. In de Duitse Bondsrepubliek is er, voor zo ver wij weten, geen enkel zendstation dat een speciale schooluitzending op het getouw heeft, hoewel de schoolradio er een uitgesproken succes heeft. Oostenrijk heeft evenmin een eigenlijke school-TV, al besteedt dit land vele zenduren aan educatieve programma's voor jongeren, echter niet in klasverband. Italië heeft het beroemde experiment van de ‘telescuola’, waar wij verder op terugkomen. Zweden experimenteerde in 1957 met drie proefuitzendingen, waarvan de resultaten nochtans niet bekend zijn gemaakt. Ook van de Belgische proeven, die door de beide nationale zenders in 1956 werden uitgevoerd, zijn geen officiële rapporten uitgegeven. Nederland maakt aanstalten om van wal te steken. Een Commissie Televisie-Onderwijs, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende Pedagogische Centra, van de Stichting Nederlandse Onderwijsfilm en van de NTS, heeft zich in een aantal vergaderingen over de toekomstige school-TV beraden. De besprekingen zijn thans zo ver gevorderd, dat er vaste plannen bestaan voor 16 proefuitzendingen, die waarschijnlijk in het najaar 1960 zullen beginnen. De uitzendingen zijn voor drie groepen van scholen bestemd: 1. de hoogste klassen van het L.O., het Voortgezet Gewoon L.O. en het Nijverheidsonderwijs; 2. Uitgebreid L.O.; 3. Voorbereidend H.O. en M.O. 5. Amerika. De Amerikaanse ‘Educational Television’ (E.T.V.) bestrijkt een ruimer gebied dan onze Europese School-TV: men zendt ook lessenreeksen uit die buiten het strikt schoolverband liggen. Het ETV-rapport, februari 1960, vermeldt dat er momenteel 45 speciale onderwijsstations in gebruik zijn, 9 in opbouw en 10 andere in staat van voorbereiding. Wat de eigenlijke ‘in-school’-programma's betreft, worden er in de V.S. zowat overal experimenten genomen die lopen over drie tot vijf jaar, en zowel lager, middelbaar als universitair onderwijs betreffen. Tijdens het jongste schooljaar zouden ongeveer 100.000 studenten via de TV onderwijs hebben ontvangen over onderwerpen die normaal deel uitmaken van het leerplan. Krachtige tendensen treden op de voorgrond om deze vele verspreide pogingen tot een grote nationale eenheid samen te bundelen. Eerst staatsgewijs en dan nationaal wil men komen tot één onderwijs-TV-net, dat naar men voorspelt binnen vijf jaar tot stand zal komen. Merkwaardig genoeg laten vele Amerikaanse zendstations, in tegenstelling tot de Europese, zich leiden door de opvatting dat hun programma's een gevoelige besparing van leerkrachten zullen mogelijk maken en aldus het ernstig tekort aan onderwijzend personeel in vele staten zullen helpen bestrijden. 6. Japan. Japan is het land dat het verst gevorderd is met zijn ervaringen op het gebied van de school-TV. Bij de aanvang, in 1953, waren wekelijks vijf volle zenduren voorzien voor de scholen, vanaf de kleuterafdeling tot en met de universiteit. Op dit ogenblik volgen 15.000 onderwijsinstellingen de schooluitzendingen van de N.H.K. (Nippon Hoso Kyokai). Dagelijks beschikt dit educatief organisme nu over drie tot vier zenduren, waarvan elke voormiddag één uur wordt besteed aan universitair onderricht. Tot nog toe kunnen slechts de twee grote steden Tokio en Osaka worden voorzien, doch weldra zal een groot nationaal net van 89 zendstations alle Japanse onderwijsinstituten kunnen bereiken. De lessen worden telkens een maand op voorhand opgesteld door een commissie waar technici van de TV, afgevaardigden van het Ministerie van Onder- | |||||
[pagina 943]
| |||||
wijs en van de leerkrachten deel van uitmaken. Geregeld worden grootscheepse, nauwkeurige onderzoekingen ingesteld omtrent de pedagogische draagkracht van de uitzendingen. | |||||
Brug tussen school en televisieVoor het welslagen van de school-TV is het van het grootste belang dat er een intieme samenwerking bestaat tussen de TV-producers en het onderwijzend personeel. ‘Seule une collaboration confiante et constante entre producteurs et utilisateurs peut permettre à la Télévision scolaire de trouver sa pleine efficacité pédagogique’ (Télévision scolaire 1958-1959, p. 7). Met welke middelen tracht men die samenwerking te stimuleren? Overal geschieden de uitzendingen van de school-TV volgens een strikt plan, dat meestal meer dan een jaar tevoren wordt opgesteld. In Frankrijk wordt de inhoud van het algemeen jaarprogramma opgemaakt door ‘L'Institut Pédagogique National’, een orgaan van het Ministerie van Onderwijs, en de presentatie gerealiseerd door een technische ploeg van drie realisators van de Documentaire Dienst van de RTF. In ieder stadium van de produktie (bij het opzoeken der documentatie, het opstellen van het scenario enz.) blijven leerkrachten en technici met elkaar in contact en vullen elkaar aan. Dat deze samenwerking niet altijd op wieltjes loopt, bewijst een uitspraak van dhr. H. Dieuzeide, de directeur van de Franse School-TV: ‘Pour chaque émission de 30 minutes, je considère que les services de l'Institut Pédagogique National fournissent plus de 200 heures de travail.... La collaboration avec la RTF est excellente sur le plan des intentions et sur le plan des principes, mais sur le plan pratique, sur le plan technique, les cloisonnements entre service, les rivalités, les contestations rendent les tâches de coordination difficiles’. Bij de BBC is een speciaal organisme in het leven geroepen: de ‘School Broadcasting Council’, die een ‘producing-staff’ omvat van drie mannelijke en drie vrouwelijke producers, allen met een degelijke schoolpraktijk en een jaar speciale TV-training achter de rug, en een ‘research-staff’, bestaande uit 24 leraren en 4 inspecteurs, die de ontvangende scholen bezoeken. Bij de ITA is de situatie enigszins anders: hier worden geen speciaal getrainde leraren bij de produktiestaf betrokken, daar men niet graag werkt met onderwijsdeskundigen die inzake TV toch steeds amateurs blijven. De programma's worden op voorhand gekeurd door speciale organisaties, waar de voornaamste educatieve lichamen in vertegenwoordigd zijn: het School Broadcasting Committee en de Educational Advisory Council. Bovendien wordt het dagelijks contact met de school verzorgd door een TV-inspecteur: de Schools Liaison Officer. Net als de vier inspecteurs van de BBC gaat deze man in de klas de uitzendingen mee volgen om er de reacties van leerlingen én leraren te registreren. De meeste educatieve zendstations van de V.S. werken in nauwe samenwerking met wat zij noemen: een ‘TV-co-ordinator’, d.i. een op onderwijsgebied bevoegd persoon die in de school de commentaren en ideeën van de leraren verzamelt om ze door te sturen naar de produktiestaf. Hoe de leraren door programmabrochures worden voorgelicht over de bruikbaarheid van de uitgezonden lessen, hebben we boven al gezegd. Als een conditio sine qua non voor het welslagen van een TV-les geldt het principe: het half uur TV moet door de klasleraar ingebouwd worden in het gewone onderricht. | |||||
[pagina 944]
| |||||
Het contact tussen produktieleiders en schoolontvangers wordt niet alleen in stand gehouden door de bezoekende inspecteurs: men tracht ook direct iets te vernemen over de reacties van leraren en leerlingen. In Frankrijk b.v. wordt per school en per uitzending commentaar geleverd door één leraar en één leerling. Dit gebeurt door middel van een enquêtekaart. Dergelijke formulieren worden eveneens door de BBC en de ITA gebruikt. Een Brits rapport van juli 1959 kon aldus bogen op de volgende informatiebronnen: iedere week een 100-tal rapporten van leraren, 600 gedetailleerde rapporten van de ‘Education Officers of the School Broadcasting Council’, een groot aantal formulieren door de ontvangende scholen ingevuld, en ‘large numbers of unsolicited letters’.... Deze rapporten worden wetenschappelijk onderzocht door gespecialiseerde lichamen, b.v. in Frankrijk door de afdeling ‘Recherches’ van ‘Le Centre Audio-visuel’ te Saint-Cloud, in Engeland door de ‘Research Services Ltd’ in opdracht van de ITA. | |||||
Beoordeling van de verkregen resultatenHet is nog te vroeg om een verantwoord synthetisch oordeel over de pedagogische waarde van de school-TV te formuleren. Toch brengen verschillende detailstudies reeds belangwekkende elementen aan het licht. H. Dieuzeide, hoofd van de Franse School-TV, meent een voorlopige positieve balans te kunnen opmaken op grond van de volgende beschouwingen. De school-TV draagt in ruime mate bij tot een effectieve democratisering (die ditmaal niet nivellerend-naar-omlaag verloopt) van het onderwijs, door dezelfde onderwijsmiddelen (musea, laboratoria, technici, films, specialisten, enz.) ter beschikking te stellen van elke Franse jongen, ongeacht tot welke maatschappelijke stand zijn school behoort. ‘Avec la télévision, le Louvre est nationalisé pour la deuxième fois, les Comédiens Français sont les comédiens de tous les français....’. De plattelandsscholen worden uit hun isolatie gehaald. De school-TV moderniseert zeer vlug inhoud en formulering van het onderwijs. Enerzijds brengt zij steeds het meest moderne gezichtspunt omtrent een bepaalde kwestie te berde, anderzijds is zij voor de klasleraar een voortdurende stimulans, daar steeds de beste leraren voor een bepaald vak op het scherm verschijnen. ‘Mais la télévision scolaire fortifie aussi le maître par l'intérieur, si j'ose dire. Elle véhicule des informations pédagogiques originales, elle propose des idées nouvelles, elle présente des trucs, des angles d'attaque, des procédés destinés à améliorer son enseignement. Elle seule permet à des collègues, à des spécialistes d'aider chaque maître sans le supplanter’. Op een meer zakelijke toon onderzoekt een studie van de Scottish Educational Film Association de resultaten van de ‘zes eerste maanden school-TV in Schotland’ (april 1958: 45 scholen, die zowel BBC als ITA ontvangen). Twee derde van de onderwijzers achten TV van alle audio-visuele middelen het best geschikt voor educatieve doeleinden. Een derde geeft de voorkeur aan het grotere scherm van de film, die steeds kan vertoond worden op het ogenblik dat de leraar zelf verkiest. Algemeen gaat men akkoord over de positieve bijdrage van de TV, al blijven er vele meningsverschillen over de ‘manier waarop’. Vrij velen klagen erover dat de programma's te moeilijk zijn (door een afwijkende terminologie b.v.) en soms niet goed aangepast. Twee derde van de onderwijzers beschouwen de huidige uitzendingen nog als een soort inbreuk op de lesrooster en dringen | |||||
[pagina 945]
| |||||
aan op een nauwkeuriger en overvloediger programma-toelichting. De redenen waarom sommige programma's de voorkeur krijgen, komen vooral hier op neer: zij brengen de ‘realiteit’ in het klaslokaal, zij verschaffen materiaal en illustraties die de onderwijzer niet zomaar ter beschikking heeft, zij spreken de natuurlijke nieuwsgierigheid der kinderen aan, zij verruimen de levenshorizon. Het officiële Britse Report on the two first years of school-television (1959) merkt eerst zakelijk op dat ‘television will bring about no revolution in the basic ideals and methods of British education’. De eigen mogelijkheden en preciese grenzen van het nieuwe medium zullen nog moeten bestudeerd worden, maar toch hebben nauwkeurige onderzoekingen reeds geleid tot de vaste overtuiging: ‘... that television has qualities which make its future in education secure: its capacity to assemble and give shape to a large variety of fascinating visual material, its up-to-dateness, its power to demonstrate clearly and effectively, its intimate and informal atmosphere of personal communication. In the hands of imaginative teachers, its value extends far beyond what derives directly from the experience of viewing:.... (some teachers) see in it a means of sharpening children's powers of observation, and their critical faculties; others again welcome it for the stimulus and new ideas it can bring to their own teaching’. Op dit ogenblik is in de V.S. een groots opgezet onderzoek aan de gang. Als ‘proefkonijnen’ fungeren 18.000 leerlingen van 48 scholen in de staat Washington, die allen een deel van hun lessen krijgen per televisie. Het onderzoek loopt over vijf jaar, doch in het oktobernummer van America publiceerde Leon C. Fletcher onder de titel The growth of educational TV reeds enkele resultaten: de inschakeling van de TV in het onderwijs heeft een duidelijk positief resultaat; de leerlingen van een TV-klas krijgen een grotere verantwoordelijkheid voor eigen studie; zij maken meer gebruik van de bibliotheken. Bovendien: ‘through television the best teachers can be made available to all students, everywhere. Through television specialized instruction and special equipment can be brought to the classroom for the benefit of more students’. | |||||
ProblemenEen eerste probleem betreft de wezenlijke rol van de school-TV. Terwijl de Franse en Engelse ervaringen aan de school-TV zeer bewust slechts een aanvullende en illustrerende functie toekennen, staan vele Amerikaanse TV-experts de mening voor dat de school-TV veel dieper kan ingrijpen en dé oplossing is voor het nijpend tekort aan leerkrachten. In die zin werd door het Amerikaanse leger in 1954 een vergelijkende studie ondernomen. Ongeveer 12.000 rekruten werden als volgt getest: dezelfde lessenreeks werd door dezelfde instructeurs aan de ene helft gegeven langs de TV, aan de andere helft in gewone instructie. De resultaten toonden aan dat, onder gelijke omstandigheden: 1. het TV-onderricht minstens even effectief was als de gewone instructie; 2. voor de minder begaafden het TV-onderricht effectiever was dan het gewone onderricht; 3. TV-onderricht minstens even goed onthouden werd als wat zonder TV onderwezen werd. Wellicht hierdoor geïnspireerd, tracht de Italiaanse TV in de schooluitzendingen een oplossing te vinden om tegemoet te komen aan het gebrek aan onderwijzers, vooral in het technisch onderwijs. Vanaf november 1958 werd dagelijks een les uitgezonden van de ‘telescuola’: een volledige cursus van beroepsonderwijs, die voorbereidt op de officiële examens van de staatsscholen. Velen echter - ook in | |||||
[pagina 946]
| |||||
Amerika - blijven met klem de school-TV de mogelijkheid en de bevoegdheid ontzeggen om de klasleraren te vervangen. Vooralsnog zijn er voor geen van beide stellingen genoeg wetenschappelijk verantwoorde elementen aanwezig om zich over deze kwestie een definitief oordeel te vormen. Een tweede vraag geldt de eigen waarde voor het onderwijs van het visuele in het algemeen. Schoolpsychologische studies moeten nauwkeurig uitwijzen, welke voor de verschillende stadia van het onderwijs de meest harmonische verhouding is tussen het verbale en het visuele. Zulk een onderzoek stoot echter op zeer ernstige moeilijkheden. Niet alleen zijn de meesten van onze tijdgenoten, hoewel zij een massa ‘beelden’ te verwerken krijgen, toch niet visueel opgevoed en gaan zij, naar het bekende woord van Prof. Ford van de Londense Universiteit, als ‘visuele analfabeten’ door het leven, maar vooral moet rekening gehouden met het moeilijk probleem dat ontstaat uit het feit dat hetgeen visueel geleerd wordt, ook in overwegend visuele vorm wordt onthouden, zonder dat het omgezet wordt in verbaal-abstracte psychische inhouden: het ontsnapt dus tot op zekere hoogte aan een louter verbaal opgesteld onderzoek. Ten slotte, aangezien het succes van de school-TV essentieel afhankelijk is van het gebruik dat het onderwijzend personeel ervan maken wil (ten minste naar onze Europese opvatting), rijst hier een praktisch probleem: hoe kunnen de leerkrachten voor de school-TV gewonnen worden? Zelfs in de V.S., waar de school-TV reeds een hoge vlucht genomen heeft, blijft dit een voortdurende zorg. Het zal wel utopisch zijn, te verwachten dat alle oudere, in het vak vergrijsde, onderwijzers nog warm zouden lopen voor dit nieuwe, enigszins ‘avontuurlijke’ medium. ‘It would be idle to pretend that all teachers in the United States are enthusiastic about television in the classroom.... Usually the hostile ones were those who had no experience of the medium at work’ (M.S. Fellows). Overigens schuilt er een praktische moeilijkheid in het feit dat de school-TV uiteraard op antenne komt onder de klasuren, en dat de meeste leraren dus juist op deze uren belet zijn de school-TV te leren kennen. Vooral een land waar de school-TV nog moet ingeburgerd raken, zal het meest met dit probleem af te rekenen hebben. Het is onmogelijk de onderwijsmensen te ‘overvallen’ met de school-TV. Methodisch moet op lange termijn een propaganda-politiek worden gevoerd, vooral in de normaal- en kweekscholen en bij de jongere, dynamische leerkrachten. Landen die nu pas beginnen, kunnen gebruik maken van de buitenlandse ervaringen en hoeven dus niet meer zo veel tijd én geld te besteden aan het experimenteren met proefuitzendingen; des te meer zorg kunnen zij besteden aan het scheppen van een psychologisch gunstig klimaat om de betrokken leraren van de mogelijkheden en de noodzaak der school-TV te overtuigen. Hier ligt een dwingende taak zowel voor de verantwoordelijken uit de schoolwereld als voor de TV-autoriteitenGa naar voetnoot1). | |||||
Besluit‘Schooltelevisie’ is een vrij recent verschijnsel. Strikt genomen staan ‘school’ | |||||
[pagina 947]
| |||||
en ‘televisie’ los van elkaar. Zij hebben elkaar niet nodig: de school heeft het eeuwen lang kunnen stellen zonder dit kleine magische scherm, en de TV leidt in vele landen een schitterend bestaan zonder zich ten dienste te stellen van de school. Waarom dan een toenadering tussen beide? Daar waar school en TV zijn gaan samenwerken, constateert men dat het meestal de ‘school’ is die de eerste stap heeft gezet. De eerlijke school staat toch steeds in functie van het leven. Hoe sneller dit ‘leven’ evolueert en zich vernieuwt, hoe meer de ‘school’ de indruk krijgt achterop te geraken en het leven niet meer aan te kunnen. Hulpbehoevend kijkt de school dan uit naar de hulpmiddelen die haar in staat moeten stellen het leven weer in te halen. Is het niet altijd zo geweest? Alfabet en schrijfstift, perkamentrol en drukwerk, vulpen en kleurenkrijt, foto's, landkaarten en speelgoed, laboratoria, platen en radio, diapositieven en films, heel de audio-visuele wereld ten slotte, zijn onmisbaar geworden in de wedloop om het jachtige ‘leven’ bij te houden. Ondanks de onmiskenbare resultaten van de ‘nieuwe-school-beweging’ blijft ons onderwijs nog steeds te verbaal, te passief, te weinig actueel, het beschikt over te weinig inductie-materiaal en mist vaak alle zin voor het artistieke en het ‘muzische’. Of de School-TV in deze behoeften zal voorzien, zal men pas na een lange praktijk kunnen uitmaken. Zeer vlug trouwens ontdekt men nu reeds de grenzen en onvolkomenheden van dit nieuwe middel. Laten we daarom niet te vroeg juichen, maar eerlijk de tekenen onder de ogen zien die in een positieve richting schijnen te wijzen. Minder geschikt waarschijnlijk (tenzij indirect) voor diepgaande ‘formele’ vorming van het intellect in taal- en redeneervakken, kan de TV het hare bijdragen voor het onderricht in die vakken waar een overvloedig feitenmateriaal een visuele presentatie vergt. Wellicht biedt de School-TV in ons land bovendien een concrete mogelijkheid om de stugge muren die hoe langer hoe hoger oprijzen tussen het zogenaamd officieel en vrij onderwijs, door gemeenschappelijke programma's en een onderlinge samenwerking op dit beperkte terrein te overstijgen.
Wij hebben voor dit overzicht zeer veel gebruik gemaakt van het documentatierapport samengesteld door H. van Wielingen in opdracht van de Nederlandse Commissie Televisie-Onderwijs: Schooltelevisie 1959, en aan het uitvoerig verslag van de ‘Conférence Internationale de Londres’ van het Bureau Européen de la Jeunesse et de l'Enfance, Londen 21-23 augustus 1958: La Télévision scolaire en Europe.
Verder hebben we, buiten de in de tekst geciteerde publikaties, gebruikt:
|
|