Kunstkroniek
Rudolf Hoflehner
Werner Hofmann
DE thans vierenveertigjarige Wener Rudolf Hoflehner is een van de meesters der hedendaagse ijzersculptuur. Om zijn grootheid ten volle te waarderen moet men de evolutie voor ogen houden waartoe de kunst van dit nieuwe materiaal zich in de laatste jaren heeft laten verleiden. Velen zijn het ijzer luchtig en licht, met een rhetorische elegantie gaan behandelen, hebben het smijdig willen maken, het naar soepele, wisselende vormen en lijnen plooien, kortom het die vriendelijk versierende en gratuïete effecten mee willen geven die meer in de moeilijk te definiëren categorie van het kunsthandwerk thuishoren.
Het werd tijd, het ijzer zijn eigen taal te laten spreken: een ernstige, sterke taal. Hoflehner is niet de enige die zich van het speelse raffinement of de barokke vormgrilligheid heeft afgewend. De Deen Jacobsen, die in Frankrijk werkt, is al meer dan tien jaar bezig, in schrale, kantige stangenstelsels het ijzer zijn koele hardheid te doen uitspreken. Het streven dat vijftien jaar geleden het kubisme bezielde, voert hij tot het uiterste: ruimte te constitueren, ruimte zichtbaar te maken, niet als de omkleding van een object, maar als een positieve kracht, een zelfstandige vormwaarde.
Hoflehner is uitgegaan van de menselijke figuur, zijn werk is één grote parafrase van het thema: de loodrechte waardigheid van het staan en het lopen. Wat hem daarom bezighoudt, is niet de articulatie van de ruimte, maar de articulatie van de massa. Niemand bij mijn weten pakt dit probleem aan zoals hij. Tegenover de beweeglijke en bevallige ijzercompositie, die zo gemakkelijk een publiek wist te winnen, stelt Hoflehner zijn figuren van volharding, van onherroepelijkheid. Hij wil het ijzer anoniem maken, archaïsch.
Men versta ons echter niet verkeerd. Hoflehner is geen romanticus van de materiaalbehandeling, die aan een anti-technisch complex zou lijden. Om zich daarvan te vergewissen, volstaat het even stil te staan bij de wijze waarop deze man zijn materiaal hanteert. Zijn kunst heeft helemaal niets gemeen met het handsmeedwerk. Hij bedient zich van massieve blokken, waaraan hij om te beginnen met de snijbrander de gewenste vorm geeft. Het ijzer wordt dus mechanisch bewerkt. Op de ruwe vormgeving door de snijbrander volgt het aaneenlassen van verschillende blokken tot complexe lichamen, de eigenlijke synthetische opbouw van de figuur. De kerven van de snijbrander in de vlakken worden zichtbaar gelaten en vormen een belangrijk uitdrukkingselement: ze contrasteren met het massieve van de kubus en verlenen het vlak een gegroefde ‘binnentekening’. Duidelijk ziet men dit in Wendung (afb. 3); in het latere werk wordt dit procédé met meer terughoudendheid toegepast. Door het aan elkaar wellen van de lassen, klampen en spangen ontstaan, eveneens op mechanische wijze, weer andere vormwaarden. Bijzonder mooi komt dit tot uiting in de Dorische Figur (afb. 4), waarin de blokken door de lasgroeven verticaal gespalkt zijn. De derde fase van het werk bestaat ten slotte uit de definitieve bewerking van de oppervlakten. Wat de verschillende beitels bij de steenbeeldhouwer bewerken, wordt bij de mechanische ijzerbewerking door de slijpmachine uitgevoerd. Zij maakt de vlakken glad of doorkerft ze, zij geeft aan de welvingen een flonkerend, koel glinsterend leven. Deze effecten passen het best bij