| |
| |
| |
Buitenlandse kroniek
Indrukken van Rusland II
H. Van Straelen S.V.D.
DE communisten hebben zeer goed begrepen, dat om een volk van overwegend analfabeten op te leiden tot een geheel nieuwe visie en wereldbeschouwing, een allesomvattend propaganda-apparaat nodig is. En aangezien zij steeds pretenderen zuiver wetenschappelijk te zijn, moesten natuurlijk aan de twee secties van de Afdeling voor Propaganda en Agitatie t.w. Schoolwezen en Wetenschap, heel bijzondere zorgen worden gewijd. Ze willen toch in alles de kapitalisten de baas zijn, dus zeker ook op hoger-onderwijsgebied. Een en ander wordt natuurlijk politiek ten zeerste uitgebuit. Ja, het wil me voorkomen, dat in de hele geschiedenis de wetenschap nog nooit zo gediend heeft als de beste troefkaart in het politieke kaartspel. Aan de bezoekers van Rusland wordt speciaal op het hart gedrukt om hun academies en wetenschappelijke instituten toch goed te bestuderen en dit niet alleen in Europees Rusland, maar ook ver daarbuiten. Momenteel zijn ze in Novosibirsk, de hoofdstad van Siberië, die ik nog deze zomer hoop te bezoeken, een hele stad van geleerden aan het bouwen met meer dan een dozijn wetenschappelijke instituten. Maar het hoofdprobleem van de Sovjet-regering zijn niet zozeer de grote imposante gebouwen, de financiën e.d. maar wel hoe ze de mensen zullen vinden, die daar hun leven willen slijten. Het wordt daar in de winter tot 55 graden onder nul. Een stadion, dat ruim 80.000 mensen kan bevatten, theaters, concertzalen en andere amusementsgebouwen verrijzen er nu overal uit de grond, om toch maar mensen te trekken. Zoals in Japan het intellect heel sterk - zo niet uitsluitend - naar Tokyo en Kyoto getrokken wordt en zelfs zozeer, dat het voor universiteiten buiten die twee cultuurcentra zeer moeilijk is om de juiste professoren te krijgen, zo wordt het intellect van Rusland bijzonder getrokken naar Moskou en Leningrad, die beide zeer mooie universiteiten bezitten en welke ik beide onlangs bezocht heb.
Zoals Japan heeft ook Rusland op onderwijsgebied de laatste 25 jaren zeer veel bereikt. Er is praktisch voor goed afgerekend met analfabetisme. Het middelbaar onderwijs heeft ook een grote vlucht genomen, zodat er momenteel al meer dan 9 miljoen mensen zijn, die een middelbare opleiding hebben genoten. Het gevolg is, dat er juist als in Japan, een stormloop plaats heeft, op de universiteiten, heel speciaal op die van Moskou en Leningrad. En zoals in Japan, zo komen ook in Rusland herhaaldelijk allerlei corruptiegevallen voor van omgekochte professoren om bepaalde studenten toch maar toe te laten.
Voor de revolutie waren de Russische intellectuelen meestal links gericht. Zij hebben ijverig meegewerkt aan de val van het tsarisme. Zij dachten dat Lenin hun idealen van vrijheid en rechtvaardigheid tot volle wasdom zou brengen. In het begin had het er ook alle schijn van en Gorki, Prokofief, Essenin, Stanislawski en vele anderen gingen aan het werk en produceerden heel wat origineels, maar dat duurde niet lang. Langzaam maar zeker werden de artiesten en intellectuelen in een keurslijf geperst. Stalin ging zelfs zover, dat hij de intellectuelen tot zijn grootste tegenstanders proclameerde. Gorki vertrok naar Italië, Prokofief naar Frankrijk, maar hij keerde later terug. Gorki nam gif in en Pro- | |
| |
kofief werd een intellectuele slaaf van Stalin. Essenin e.a. pleegden zelfmoord. Maar ook die periode is nu voorbij en onder Chroestsjef kunnen alle intellectuelen iets vrijer ademen. Mijn diverse persoonlijke onderhoudjes met verschillende intellectuelen in Moskou en Leningrad, hebben me toch wel de indruk gegeven, dat ze heel wat vrijer geworden zijn. De ouderen onder hen kennen door persoonlijke ervaring het Europa van voor de revolutie. Velen waren in Parijs, Londen, Italië of Spanje geweest. Gaarne spraken ze over hun aangename herinneringen in die Westerse landen. Wat zouden ze blij zijn als ze er nog eens naar toe konden gaan!
Van al de Russische intellectuelen geloof ik wel, dat de chemici, medici en de natuurkundigen het meest vrij zijn. Die durven heel openlijk alles te kritiseren. Zij weten maar al te goed, dat het Kremlin in vele zaken van hen afhankelijk is. Vooral de atoomgeleerden hebben een standing en een vrijheid, die we ons nauwelijks kunnen voorstellen en het is misschien vanuit die hoek, dat er wel eens veranderingen konden optreden in het Russische communistische verschijnsel. Maar toch moet men hier niet al te veel verwachten. Tijdens mijn kort verblijf kreeg ik de indruk, dat al die lui totaal ongeïnteresseerd zijn in politiek en nog minder in Marxisme. Maar wat ze wel zeggen is: het systeem heeft het 40 jaar uitgehouden, fouten werden goed gemaakt, laten we daarom maar uiterlijk doen of we het ermee eens zijn. Ze leven - zij het onbewust - een leven dat wij inconsequent of oneerlijk zouden vinden. Wat men ook wel hoort is: ‘Als je met 5 of 6 mensen in dezelfde kamer moet leven, heb je niet veel tijd en zin om na te denken over iets anders, dan om een behoorlijke woning te vinden. En als wij - en ook anderen - die gevonden hebben, welnu dan zal het systeem vanzelf in duigen vallen’. Dat komt min of meer neer op wat m.i. niet ten onrechte gezegd wordt: als eenmaal de mensen in Rusland een televisie, wasmachines, elektrische ijskasten, een huis en een behoorlijke garderobe hebben, dan zal het hele Marxisme in rook opgaan.
Maar daarnaast en daarboven moeten we nooit vergeten, dat de Russen hun land ontzaglijk liefhebben. ‘Moedertje Rusland heeft al heel veel overleefd. Zelfs al zou ik het materieel beter hebben in een ander land, dan zou ik toch mijn Rusland verkiezen’; (men denke aan Pasternak) dat is de gedachtengang bij vele intellectuelen. Als ze daarover spreken, dan zie ik in hun ogen, dan lees ik in hun gedachten, dan voel ik in hun overdadige sentimenten, dat wat wederom als een grote Russische kaleidoscoop voor mijn geestesoog opdoemt: De pathétique van Tschaikowsky en de Troika die onder de knallende zweep voortjaagt over de besneeuwde velden, de merkwaardige koepels van hun kathedralen en de wolven en berenverhalen, Iwan de verschrikkelijke en de lieve Tatjana, wodka, pirowski en caviaar, een stuivend martiale dans der Tartaren, het Balalaika-orkest en de Wolgaschlepper, de überschwengliche omhelzingen op het Paasfeest: ‘Christos voskres, voistinu voscres’, Christus is verrezen, ja Hij is in waarheid opgestaan’, de stille dromers van eeuwigheid en oneindigheid, die in een soort smachtende, mystieke vervoering kunnen geraken en even later geheel onbeheerst kunnen uitvallen. Maar waar praat ik over. Men leze Solovieff, Berdjaef, Chestov, Mereschowski, Gorki, Tolstoi of Dostojewski. Ze hebben allemaal wat van die kaleidoscopische kleuren.
Bij mijn bezoeken aan de Russische universiteiten had ik hoofdzakelijk te maken met mijn collega's oriëntalisten, die sinds de laatste jaren een sterke toenadering zoeken tot de vakgeleerden uit het Westen. Toen in 1954 in Cam- | |
| |
bridge het internationale oriëntalistencongres werd gehouden, verscheen daar heel plotseling voor het eerst een hele Russische delegatie. Aangezien dit hun eerste verschijning was op het internationale oriëntalistentoneel, stonden ze natuurlijk in het middelpunt van de belangstelling, vooral toen ze de meegebrachte films vertoonden over Centraal Azië, Taschkent en Samarkand, welke steden momenteel voor toeristenverkeer zijn opengesteld, en waarvan druk gebruik wordt gemaakt.
Toen in 1957 de oriëntalisten der wereld in München weer bijeen kwamen, waren de Russen wederom verschenen en ze kregen de uitnodiging om het 25ste internationale oriëntalistencongres in Moskou te houden in 1960, hetgeen ze aannamen. Zelf ben ik door de Russen onlangs uitgenodigd om daar een rede te houden, waaraan ik momenteel hier in Nagoya werk.
Het rode regiem heeft nooit nagelaten de oriëntalistiek te bevorderen. Zij kritiseerden wel de bourgeois-geleerden en de oriëntalisten uit de tsarentijd, n.l. dat dezen veel te ver terug gingen in de geschiedenis en het momentele Oosten geheel vergaten. Niet ten onrechte beweerden zij, dat de Oosterse landen en volken niet beschouwd moesten worden als reservaten van verkalkte civilisaties, maar als moderne staten met moderne problemen en geheel nieuwe aspiraties. In dezen sta ik geheel aan hun zijde. Er is heel wat waars in de klachten van regeringen, oliemaatschappijen en andere ondernemingen, die toch alle veel bijdragen tot de bevordering van de oriëntalistiek, dat het vreselijk moeilijk is om oriëntalisten geïnteresseerd te krijgen in iets, dat na de 12de eeuw geschied is. Niet zo lang geleden heeft nog een Nederlander een proefschrift geschreven van zeer grote eruditie. Het onderwerp is een poëzie-boekje uit het begin van de 10de eeuw: ‘A Study of the Ise-Monogatari and an annotated Translation’. Diverse bronnen en commentaren zijn er voor aangesneden en een en ander heeft ontzaglijk veel tijd en moeite gekost, zo zelfs, ‘that I wanted to give up in despair’, zoals de schrijver in zijn voorwoord vermeldt. Voor een en ander heeft hij ook bijna 500 bladzijden gecondenseerde druk nodig gehad. En dat alleen om een kleine collectie van hoogst frivole miniatuurgedichtjes, die ik in plat Nederlands bordeel-balladen zou willen noemen (en waarvan men de tekst op een 30 à 40 blz. makkelijk kan afdrukken). Is it worth while voor een Nederlandse professor om daar jaren aan te spenderen? Ik zou me voor zoiets generen. En dan al dat gepraat van: ‘Ja, maar die geraffineerde, sublieme oude cultuur’ enz. No, gentlemen, onder de gewone mensen uit die tijd bestond er weinig of niets van wat we cultuur noemen en de zo uiterst delicate hofliteratuur uit die dagen, heb ik hierboven reeds
zeer nuchter beschreven. Dergelijke dingen treft men zo dikwijls aan in de oriëntalistiek. Me dunkt, dat een akker omspitten een cultureel veel hoger staand werk is. Meestal weten die vreselijk geleerde (?) oriëntalisten ook weinig of niets van modern Japan, modern Arabië of modern China. Zeker ze zijn soms meesters in oude schrifttekens, maar ze kunnen noch met een Japanner, noch met een Chinees een gesprek voeren. En dat de Russen hier wat nieuwe paden gaan betreden, dunkt me iets zeer goeds. Evenwel wordt de Russische oriëntalistiek - ze geven wel van alle landen de meeste boeken op dit gebied uit - ook gedreven door propaganda-doeleinden. Maar die boeken mogen er zijn. Ze zijn wetenschappelijk first class en hierover behoeft men zich niet te verwonderen. Als men enigszins op de hoogte is van de Russische begaafdheid op talengebied, hun voorbeeldige studie-ijver en daarnaast nog een soort dwang, dat ze iets behoorlijks moeten pres- | |
| |
teren en produceren, dan ligt een en ander min of meer voor de hand. De talenstudenten aan de Russische ambassade hier in Tokyo moeten twee maal jaarlijks examen doen en als ze niet slagen, worden ze naar Rusland teruggestuurd. De Russische gezant alhier Mr. Fedorenko, is een knap sinoloog.
Maar ik wilde wat vertellen van het academische leven aan de grote Moskou-universiteit, die een bezoek meer dan waard is. De uitgebreide gebouwen zijn gelegen op de Lenin-heuvels in een werkelijk prachtige omgeving. Het is een bekend zondagsuitje voor tienduizenden Moskovieten. Vanaf die heuvels heeft men een prachtig uitzicht over de Moskva-rivier, het grote Lenin-stadium en verder over de hele stad. Op 14 september 1812 stond Napoleon op deze heuvel uit te turen, alvorens de stad in te nemen. Gedurende de revolutie van 1917 werd vanaf deze heuvels het Kremlin door de Sovjet-artillerie gebombardeerd. In 1948 begon hier de rode regering aan de bouw van de Lomonosov-universiteit en daarmee zijn ze in 5 jaar klaar gekomen. De naam van dit paleis der wetenschap is genomen van Michail Lomonosov, een visserszoon, die in 1726 de Academie van Wetenschappen stichtte. Het hoofdgebouw is werkelijk zeer imposant. De middelbouw heeft 32 en de grote zijvleugels hebben 17 verdiepingen. Men wordt daar niet zo makkelijk toegelaten en ik moest ook door een strenge controle. Onze intourist-gids leidde ons naar binnen en overstelpte me al direct met een bandjir van statistische gegevens volgens welke deze bouw 2680 miljoen gulden heeft gekost. Er zijn 1900 laboratoria, 15.000 kamers, 113 liften, 110 km gangen enz. Het hoofdgebouw rijst tot een hoogte van 790 voet. Afgezien van de Eifeltoren is er in Europa geen enkel gebouw, dat zo'n hoogte heeft. Iwan Petrovski is de rector, een kristallograaf. Hij maakt een zeer energieke indruk en is niet vrij van een gezonde zin voor humor. In de aula hangen 8 kandelabers van ontzaglijke afmetingen, elk van een gewicht van ruim 5 ton. Het jaarlijks budget bedraagt 250 miljoen roebel en daarin zijn de onkosten van nieuwe gebouwen niet meegerekend. Als de Sovjet-regering iets in d'r hoofd heeft, dan kijken ze niet naar geld.
Er zijn aan de Moskou-universiteit 1800 docenten voor 25.000 studenten, waaronder ook de avondscholieren en de doctorandi gerekend zijn, die voor een hogere graad opgaan. Deze Lomonosov-universiteit is er vooral een voor een ver doorgevoerde specialisatie. Een student kan zich b.v. al zijn 5 studiejaren specialiseren in een bepaald gedeelte der geografie, biologie, geologie of oceanografie. Men wil daar vooral specialisten trainen en wel speciaal theoretici. Aan deze universiteit is b.v. geen plaats voor toekomstige ingenieurs of voor medische studenten. Dezen moeten elders heen gaan. De afdeling vrije kunsten, die ruim 4000 studenten telt, is ondergebracht in oude gebouwen dicht bij het Kremlin. Daar worden filosofie, filologie, economie, geschiedenis, recht en journalistiek gedoceerd. De studenten der natuurkundige vakken zijn verplicht ook cursussen in filosofie en economie te volgen; bovendien moeten ze er nog de studie van een vreemde taal bij nemen.
De docenten worden niet benoemd, maar gekozen en dan alleen nog voor 5 jaar. Een vast professoraat bestaat daar niet. Als ze voldaan hebben kunnen ze weer voor een andere 5 jaar verder gaan met doceren. Dit systeem houdt de professoren en docenten wel aandachtig en gespannen. Bovendien kunnen ze makkelijk gewipt worden, als ze in de ogen der partijpolitiek niet meer betrouwbaar zijn. Een volledige academische vrijheid zoals in het Westen bestaat er natuurlijk niet. Maar enige controle op professoren en lectoren dunkt me
| |
| |
toch niet geheel onjuist. Hier in het Oosten b.v. (en in Europa waarschijnlijk soms ook wel) komt het al te dikwijls voor, dat een professor als hij eenmaal zijn leerstoel bereikt heeft, verder niet veel research doet en voor een jaar of 20 dezelfde colleges herkauwt, die dan natuurlijk geenszins meer up to date zijn. Hier aan onze universiteit in Nagoya heb ik voorgesteld, dat wij professoren elkaars colleges vrij moeten kunnen bezoeken. Mijn collegezaal staat voor iedere bezoeker open en debat is altijd toegestaan. Maar de Japanse professoren wilden er niet aan. Me dunkt, de reden is niet moeilijk te vinden. Als die professoren dan bovendien gedurende een jaar of 10-15 nog niets gepubliceerd hebben, dan twijfelt men wel eens of er überhaupt nog wel ernstig gestudeerd wordt. Dat gevaar bestaat in Rusland zeer zeker niet. Daar wordt aangepakt, zowel door docenten als door studenten, die op mij een zeer behoorlijke indruk maakten. Het resultaat is dan ook dat er heel wat gepubliceerd wordt en van een behoorlijke standing, vooral wat de natuurwetenschappen betreft. Sinds de eerste Russische spoetnik is er een ware vloedgolf van Russische technische vakliteratuur over de Japanse eilanden uitgestort en die stortvloed blijft aanhouden.
De cursussen aan de universiteit duren 5 jaar. Daarna is er nog mogelijkheid voor 3 jaar research om een Ph.D. (althans wat daar mee gelijk staat) te halen. Er studeren bijna evenzoveel meisjes als jongens; ze zijn van 60 verschillende Sovjet-nationaliteiten en van 20 foreign countries. Van deze laatsten willen ze er steeds meer hebben, natuurlijk speciaal voor propaganda-doeleinden. De collegezalen zijn zeer ruim en hoogst modern. Ik bezocht ook de dormitoria, die zeer eenvoudig, maar toch netjes en praktisch zijn. Wat me vooral beviel, was de atmosfeer onder de jongelui, die iets kordaats en mannelijks over zich had. Allerlei lawaaiige scènes, allerlei gehang, geluier, geschreeuw, gekauw of gevrij, dat men met zo'n grote frequentie kan gewaar worden op de campus-terreinen van Amerikaanse universiteiten, ontbreken hier. Als men zich onder de jongelui mengt, dan voelt men: die willen vooruit, die willen wat bereiken. Ze hebben er heel wat voor over gehad om aan die Moskou-universiteit te komen en de toelating daartoe was een van de belangrijkste momenten in hun leven, zo zelfs dat ik hoorde van een Russische diplomaat, die van ver was overgekomen enkel en alleen om thuis het feit te vieren, dat zijn dochter tot de Moskou-universiteit was toegelaten. Eenmaal daar aangekomen, zijn ze financieel verzorgd. Bijna alle studenten krijgen een stipendium, dat voldoende is om te leven (schoolgeld wordt niet geheven) en als ze eindexamen hebben gedaan, zijn er voldoende behoorlijke banen te krijgen. Vergeleken met de U.S. zijn de intellectuelen in Rusland er beter aan toe, dan hun yankse collega's. Daar spreekt men immers van de ‘despised and underpaid intellectuals’. In Amerika kan een timmerman, metselaar of koperslager makkelijk meer verdienen dan een assistent-professor, terwijl het in Moskou juist omgekeerd is. Daar krijgt een assistent-professor ongeveer drie maal meer dan een uitstekend getrainde arbeider. Men ziet hier toch wel duidelijk, dat
die zgn. verheerlijking van de arbeider niet uit de inkomens blijkt.
De studenten zijn ook geheel vrijgesteld van militaire dienst. Maar ze moeten hard werken en menigeen (15%) zakt voor de examina, iets dat in Japan of Amerika vrij uitzonderlijk is. Daar wordt praktisch iedereen er door getrokken. De belastingbetalers en de board of trustees moeten immers tevreden gesteld worden met een ‘good over-all record of success’. Als ze zakken, worden de studenten in Rusland meestal weggestuurd en dan doemt voor hen het
| |
| |
schrikbeeld op van gewoon handarbeider te moeten worden. Alsof dat iets minderwaardigs zou zijn! Hier gaat het hele systeem natuurlijk mank aan een behoorlijke ideologische onderbouw.
In de gehele Sovjet-Unie zijn er 770 inrichtingen van hoger onderwijs, waarvan er 33 volledig uitgebouwde universiteiten zijn. Daarnaast staan nog 3500 ‘technikums’, waaronder allerlei vakscholen vallen. Dikwijls wordt gevraagd, waarom zoveel studenten zich opgeven voor zuiver wetenschappelijk research werk? De reden is waarschijnlijk wel, dat de regering die mensen broodnodig heeft; verder dat ze nogal en vogue zijn, goed betaald en als mensen van standing aangezien worden. Maar vooral wil het me voorkomen, dat vele jongelui daartoe aangetrokken worden omdat ze dan van alle Russen wel het minst onder politieke pressie staan en de gelegenheid hebben om betrekkelijk vrij hun leven te leiden. Zij vormen dan ook een stand op zich, die voor het regime wel eens gevaarlijk kon worden. Van hogerhand wordt dit zeer goed ingezien. Vandaar dat er onlangs door Chroestsjef een hervorming heeft plaats gegrepen, die het hele Sovjet-schoolsysteem veranderd heeft, maar dit is alles nog zo recent, dat het veel te vroeg is om een inzicht te krijgen, hoe een en ander zich in de praktijk heeft uitgewerkt en hoe het de academici beïnvloed heeft. De doelstelling der hervorming dunkt me wel duidelijk. Door deze ingrijpende maatregelen hoopt Chroestsjef de grote kloof te overbruggen, die zich gevormd heeft tussen de arbeiders en de intellectuelen. De laatsten worden nu (in hun jonge jaren) gedwongen meer handarbeid te verrichten. Men zegt wel, m.i. zeer terecht, dat de onderwijshervorming van het afgelopen jaar het beste bewijs is, dat de Sovjet-staat weer een klassenstaat geworden is. En dit kan men des te gereder aannemen, aangezien deze laatste schoolhervorming begeleid werd met een literaire propaganda-fanfare. Er verscheen n.l. gelijktijdig met de nieuwe maatregelen: Het Vervolg der Legende, een roman van een tot nu toe vrijwel onbekende jonge schrijver: Anatolij Kusnezov. En dat boek verscheen in een goedkope oplage van een half miljoen
exemplaren.
Tolja, de held uit de roman, is aanvankelijk een typisch bourgeois-produkt van de intellectuele stand der grootstad. Op school doet hij niet zijn best en krijgt slechte cijfers, waardoor hij niet tot de universiteit toegelaten kan worden. Hij gaat dan werken in een onderneming in het Oosten van Siberië, terwijl zijn schoolmakker Victor aan het ‘Polytechnikum’ in Leningrad gaat studeren. Deze wordt als een echte egoïstische nietsdoener geschilderd. Tolja daarentegen werkt zich aardig door de beginmoeilijkheden heen en wordt zodoende een gelukkige arbeider, die dan natuurlijk ook een gelukkig arbeidsmeisje trouwt. Of de intellectuelen van Rusland die goedkope propaganda zullen slikken?
Het wil me voorkomen, dat de grote toename van een gestudeerde elite vroeg of laat de vorm van het regime wel zal veranderen. Ongeletterde mensen eronder houden is heel wat makkelijker, zoals ik eens van een Duitse kloosteroverste hoorde (en die knaap meende dat), dat hij het liefste te maken had met religieuzen, ‘die dumm und gehorsam sind’. Toen tijdens de laatste oorlog Wendell Willkie zijn wereldtoer maakte, bezocht hij ook Stalin. Deze vertelde hem over al de grote plannen op onderwijsgebied, die direct na de oorlog uitgevoerd zouden worden. Willkie antwoordde toen heel schalks: ‘Careful, Mr. Stalin, or you will be educating yourself out of your job some day’. Dit heeft zich onder Stalin niet gerealiseerd. Of het zijn opvolger zal overkomen?
|
|