Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 661]
| |
Internationale kroniek
| |
De vooroorlogse periode (1913-1939)Twee feiten hebben van oudsher hun stempel gedrukt op de ontwikkeling van het politieke leven van Albanië. Dit land, dat een schepping is van de grote mogendheden op de Conferentie van Londen van 1913, heeft steeds sterk onder vreemde invloed gestaan. Vooral de Italianen hebben zich daarbij niet onbetuigd gelaten. Toen ze tenslotte op Goede Vrijdag 1939 Albanië binnenvielen en bezetten, was dit slechts de formele bekrachtiging van het satellietenstatuut, waarin dit land zich sedert lang bevond. Van de andere kant bestond er en bestaat er nog steeds, zoals we boven reeds zeiden, geen noemenswaardige industrie, was bijna iedereen analfabeet, leefde men er van een primitieve landbouw en was de maatschappelijke orde ofwel barbaars, ofwel feodaal. Vooral door het ontbreken van een echt arbeidsproletariaat bood het niet zo'n heel gunstige bodem voor het communisme. De intellectuelen waren echter verdeeld in hun inzichten over de toekomstige evolutie van hun land. Verschillenden onder hen studeerden in het buitenland, | |
[pagina 662]
| |
waren ernstig misnoegd over de Middeleeuwse toestanden in hun vaderland en wilden er een maatschappelijke vernieuwing brengen door een gewelddadig optreden, een anarchistische revolutie. Anderen zochten hun heil in het fascisme van Mussolini en reageerden vooral tegen de pan-servische beweging, die uitging van Joegoslavië. Ten slotte was er een sterke groep, die steunde op Lenin en vooral op diens verklaringen over het zelfbeschikkingsrecht der kleine naties. Verschillende auteurs hebben een theorie opgesteld over de oorsprong van de Albanese Communistische Partij. De waarheid is, dat er vóór de oorlog wel talrijke communistische groepjes bestonden, maar er was nog geen sprake van een eigenlijke partij. De aanvang van het communisme moet gezocht worden in de oprichting van de Bashkini (Eenheidsgroep) in 1922. Meer een jeugdbeweging, onder de leiding van A. Rasteni, was ze uiterst linksgezind, anti-servisch en nationalistisch. Door koning Zogoe I in 1924 ontbonden, werd ze twintig jaar later opnieuw opgericht door de nieuwe dictator Enver Hodscha. Na de troonsbestijging van de juist genoemde Ahmed Zogoe, verlieten in 1928 verschillende linksgezinde intellectuelen het land. Zij vestigden zich vooral in Oostenrijk, waar één van hen, de orthodoxe bisschop Noli, een revolutionair comité stichtte onder de benaming: Nationale Bevrijding. Voor de ontwikkeling van het communisme in Albanië zelf is deze groep van weinig betekenis geweest, wel echter voor de verbinding met Moskou en de Komintern. In het binnenland zelf werkten een groot aantal communistische kernen en groepen. Dezen streefden er niet naar zich te verenigen en hadden dan ook geen gemeenschappelijk programma. Sommige telden slechts drie leden, de grootste, die van Korca, slechts zeventig. Drie van deze groepen waren belangrijk: Zjarri (Het Vuur), een intellectuele communistische beweging; Te Rinjte (De Jeugd), een jongerenbeweging; en vooral de groep gesticht door Ali Kelmendi, een agent van Moskou, die werkzaam was in Korca en Schkodra. Tot deze laatste groep behoorden de leden van de Puna-beweging, een soort van vakbond met als topfiguren Enver Hodscha, de huidige dictator, die toen leraar was aan het Frans gymnasium van Korca, alsmede zijn latere rivaal Kotsi DsodseGa naar voetnoot1). Door het gebrek aan geschoolde leiders en door het uitblijven van enig resultaat op de Albanese bevolking, zag Moskou zich echter verplicht in 1937 de partij te ontbinden. Daarmee werd in feite niets bedoeld, aangezien er niet eens een eenheidspartij bestond. Slechts aan enkele personen werden directieven gegeven om de communistische ideeën zoveel mogelijk te blijven propageren onder de massa, buiten elk partijverband. | |
Van 1939 tot 1944Vanaf de inval van de Italianen op 7 april 1939 tot het begin van de Duitse veldtocht tegen Rusland in 1941, bleef de houding van de verschillende groepjes tamelijk passief. Gestreefd werd naar een verdere uitbreiding van het ledenaan- | |
[pagina 663]
| |
tal, maar niemand stelde enige pogingen in het werk om een gemeenschappelijk optreden te bewerken. Doch van 1941 tot 1944 gebeuren er belangrijke dingen: Albanië geraakt meer en meer onder de invloed van Joegoslavië, om ten slotte als het ware een satelliet van een satelliet te worden. En van nu af wordt de basis gelegd van de latere volksrepubliek in communistische zin. De belangstelling van Tito voor Albanië dateert van het begin van 1941. Onmiddellijk na de Duitse aanval op Joegoslavië kwamen twee vertegenwoordigers van Belgrado naar Tirana, nl. Miladin Popovic als politiek adviseur en Dusan Mugosa Sala als militair deskundige. Zij moesten er voor zorgen in naam van Tito, alle groepen te verenigen in één enkele communistische partij. Tevens zouden ze de verzetsbeweging tegen Duitsland en Italië organiseren. Zoveel mogelijk inspireerden ze zich hiervoor op de partisanen-beweging van hun eigen land. Dusan Mugosa Sala en Popovic boekten spoedig succes: reeds op 8 november 1941 slaagden ze erin een formeel akkoord te bereiken met verschillende prominente communistische figuren en stichtten te Tirana de Albanese Communistische Partij. Tito zelf liet een proclamatie overbrengen, waarin hij er onder meer op aandrong, dat de partisanen zich in alles eng verbonden zouden voelen met de Sovjet-Unie, de sterke leidster in de strijd van het proletariaat tegen het kapitalisme. Daarbij echter moesten ze nauwe banden smeden met de andere strijdende Balkanvolkeren (lees Joegoslavië) in de weerstand tegen de fascistische overweldigers. In het Voorlopig Centraal Comité van de Albanese Communistische Partij hadden verschillende personen zitting, die later onder elkaar de heerschappij zouden betwisten. De belangrijkste hiervan zijn de reeds eerder genoemde figuren, Enver Hodscha en Kotsi Dsodse. Het was duidelijk, dat de nieuwe partij in alles slechts een filiaal was van die van Joegoslavië. Directe verbindingen met Moskou had ze niet en alle directieven kreeg ze van Belgrado, waarlangs ook alle berichten naar de Sovjet-Unie werden doorgeseind. Het was ook trouwens door Tito's toedoen, dat Moskou er ten slotte in toestemde de Albanese Communistische Partij officieel te erkennen, ze toe te laten een congres samen te roepen en een definitief centraal comité te kiezen. Het eerste congres had plaats op 16 december 1942 en werd gevolgd door een tweede in maart 1943, een derde in juli van hetzelfde jaar. De besproken problemen waren hier telkens dezelfde, n.l. de strijd tegen de bezetter, en tegen de niet-communistische verzetsbewegingen, en de uitbouw van de partij. De communistische partisanen begonnen hun optreden tegen de as-mogendheden in juni 1942, met de vernieling van een Italiaanse telefooncentrale. Tegen het einde van dat jaar waren verschillende streken helemaal in hun handen. Toch bestonden er toen nog geen blijvende partisanenkaders. Verzetslieden vochten en gingen dan gewoon opnieuw aan de arbeid. Slechts op aandringen van de Joegoslavische vertegenwoordigers begon men in Tirana van lieverlede ook geregelde troepen te vormen. Op 16 september 1942 werd te Peza een conferentie georganiseerd tussen alle weerstandsgroepen. Naast de communisten zelf namen ook de Legalitet-groep (koningsgezind) en de Republikeinse Actie onder de leiding van kolonel Abbas Kupi er aan deel. Hodscha stelde voor, twee afdelingen te vormen: de partisanen (met als embleem een rode ster) en de nationale vrijwilligersbenden (met een adelaar). Samen zouden deze de Nationale Vrijheidsbeweging vormen, geleid door een raad die uit vier partisanen en twee niet-communistische leden zou bestaan. Deze laatsten werden echter zorgvuldig uitgekozen door Hodscha en diens partijgenoten. Aldus trachtten de communisten de andere ver- | |
[pagina 664]
| |
zetsgroepen de wind uit de zeilen te nemen. Doch helemaal zouden zij daar niet in slagen. Door het overwicht van de partisanen werden de rechtse groepen ertoe gedwongen zich te verenigen in een nieuwe beweging, de zgn. Balli Kombetar onder de leiding van Midhat Fraseri. Op aanraden van de Britse Militaire Missie in Albanië, had een tweede contact tussen de weerstandsgroepen plaats op 2 augustus 1943. Men besloot er een Comité voor de Nationale Bevrijding te stichten, een soort van revolutionaire regering, die de verschillende acties zou coördineren. Het bleef echter bij een akkoord op papier, daar Belgrado de Albanese communisten dwong de overeenkomst te verbreken. Van de ene kant was de Balli Kombetar te sterk om zich klakkeloos te laten opslorpen door de partij van Hodscha, maar van de andere kant vreesde Tito de eis, die in de overeenkomst tot uiting werd gebracht, dat na de oorlog Kossowo weer aan Albanië zou komenGa naar voetnoot2). Van nu af gaan de verzetsgroepen uiteen en vechten zowel tegen de bezetter, als onder elkaar. Hierdoor waren de communisten onmiddellijk in het voordeel. Ze werden geruggesteund door de geallieerden, Belgrado en de Griekse communistische guerilla-strijders. Bovendien traden zij met meer geweld op. En na de capitulatie van Italië in september 1943, hadden zij het geluk beslag te kunnen leggen op bijna de hele Italiaanse wapenvoorraadGa naar voetnoot3). De Balli Kombetar daarentegen slaagde niet in zijn pogingen om Duitse wapens te kopen waarmee ze zich na het vertrek der Duitsers tegen de communisten zouden kunnen verdedigen. De rechtse beweging werd aldus lam geslagen en overgeleverd aan de weerwraak van de partisanen. Deze laatsten hadden intussen in het Zuiden van het land vrije verkiezingen gehouden en een Nationale Vergadering opgericht. Op het einde van 1944 werd deze omgevormd tot een anti-fascistische Nationale Bevrijdingsraad, bestaande uit een wetgevend organisme en een uitvoerend comité, dat een soort van voorlopige regering werd. Hodscha vervulde daarin het ambt van secretaris-generaal der partij, minister-president en opperbevelhebber van het leger. Nadat ze op 29 november 1944 was overgebracht naar Tirana, begon deze voorlopige regering een geweldige zuivering onder de rechtsgezinden en vooral onder de leden van de Balli Kombetar, die niet naar het buitenland hadden kunnen vluchten. De strijd tegen de bezetter was gestreden, die voor de opbouw van een nieuwe volksrepubliek kon beginnen. | |
De eerste naoorlogse periode 1944-1948Daar het vooroorlogse regime van koning Zogoe geen partijen had geduld en de niet-communistische Balli-Kombetar nu uitgeschakeld was, bleef slechts de communistische partij over. Ze was sterk georganiseerd, beschikte over de grootste militaire macht, heroverde de meeste steden, en de partijtucht dwong haar spoedig over te gaan tot bloedige zuiveringen onder de voor haar programma verdachte Albanezen. Ten overstaan echter van het buitenland, en vooral tegenover het Westen, | |
[pagina 665]
| |
moesten de machthebbers in Tirana de schijn trachten te redden. Ze streefden naar internationale erkenning. Eens te meer gaven Engeland en de Verenigde Staten toe, maar ze eisten vrije verkiezingen. Deze vonden plaats in december 1945 en gaven 94% der stemmen aan het Nationale Front der partijen, met een deelname van 90% der kiezers. Daarop wilde men het nieuwe regime erkennen en op 11 januari 1946 werd Albanië officieel uitgeroepen tot een volksrepubliek. Dr. Omer Nishani werd president, maar in werkelijkheid berustte de macht bij het drietal: Enver Hodscha (minister-president, minister van buitenlandse zaken, minister van oorlog en secretaris-generaal van de partij), Kotsi Dsodse (plaatsvervangend premier en minister van binnenlandse zaken) en Mehmet Schehu. Nog in hetzelfde jaar echter trokken de Westelijke mogendheden zich uit Albanië terug, na het eerste en het tweede incident van KorfoeGa naar voetnoot4). De banden met Joegoslavië, die gedurende de oorlog reeds zo nauw waren, werden nog verstevigd. Reeds op 28 april 1945 knoopte Belgrado diplomatieke betrekkingen aan met Tirana en zond het militaire hulp. Er komt een tolunie tot stand tussen de twee landen. Het budget van Albanië werd in 1947 bijna voor 57%, in 1948 voor 50% gedragen door Joegoslavië. Op het binnenlands vlak zorgde het driemanschap ervoor het communisme steeds sterker uit te bouwen. Ze gingen over tot massale terechtstellingen en arrestaties (ongeveer 80.000 van 1945 tot 1955). Op economisch gebied beloofden ze de handel en de nijverheid vrij te laten, maar begonnen al spoedig met nationalisaties, zodat er omstreeks 1948 praktisch geen vrije ondernemingen meer bestonden. In de landbouw ging men echter geleidelijker te werk: in 1948 was slechts 3,4% van de bebouwbare oppervlakte in kolchozen verenigd, in 1953 6% (tegen 0,6% in 1946). | |
De breuk met Joegoslavië in 1948In juni 1948 breekt de Kominform met Tito. Daarmee lag Albanië helemaal afgezonderd van de Sovjet-Unie. Reeds op 6 juli 1948 bekende Tirana kleur en noemde de leiders van Belgrado verraders en Trotskisten. Aldus sloot het Centraal Comité van de Albanese Communistische Partij zich aan bij Moskou in diens banvloek tegen Tito. Twee redenen vooral kunnen hiervoor aangehaald worden. Ten eerste kwam men in Albanië meer en meer onder de druk van Belgrado en vreesde men er Tito's heerschappij. Tito's breuk met het Kremlin was dan ook een enige gelegenheid om zich te kunnen afscheiden van Joegoslavië, zonder zich in de ogen van Moskou te compromitteren. De tweede reden was van meer persoonlijke aard. Reeds lang vreesde Hodscha de grote invloed van Kotsi Dsodse, de favoriet van Tito. De gebeurtenissen van juni stelden hem in staat zijn rivaal te liquideren, zoals dit in verschillende landen achter het IJzeren Gordijn met een reeks invloedrijke politieke leiders gebeurde (o.a. met Rajk in Hongarije). Dsodse werd met bekwame spoed uit de weg geruimd. In oktober werd hij ontheven van zijn minister-ambten (plaatsvervangende premier, en minister van binnenlandse | |
[pagina 666]
| |
zaken met het bevel over de politie) en verkreeg hij de post van minister van industrie, wat in feite niet veel betekende in een zo industrie-arm land als Albanië. Op het einde van dezelfde maand verloor hij ook deze functie nog. Op 9 november werd hij gevangen gezet, in mei 1949 voor een militaire rechtbank gebracht, op 11 juni tot de doodstraf veroordeeld. Het vonnis werd dezelfde dag voltrokken. Hodscha had zich aldus kunnen ontdoen van een machtige concurrent, maar zou van nu af rekening moeten houden met een andere ster, n.l. Mehmet Schehu, die ongeveer de plaats van Dsodse innam in het staatsapparaat en vanaf 1954 en tengevolge van de nieuwe koers, die dan toch eindelijk ook in Albanië ingang vond, minister-president werd. | |
Albanië sinds 1948Na de breuk met Tito ging Albanië resoluut de weg op van een vastberaden satelliet van Moskou en verscherpte zijn anti-Joegoslavische gezindheid. De tijd lag in een ver verleden, dat Hodscha zijn lofredenen uitsprak over Tito. Een voor een verdwenen de Joegoslavische deskundigen en technici. Deze koerswijziging bracht het land aanvankelijk in grote moeilijkheden. Een strenge rantsoenering moest ingevoerd worden, die eerst in 1958 kon worden afgeschaft. Ook de industrialisatie vlotte niet zoals het hoorde. Gebrek aan kapitalen en technici liet niet toe de verschillende economische plannen te verwezenlijken. Langzamerhand echter werd het ook voor de Sovjet-Unie duidelijk, dat Albanië steeds belangrijker werd. Moskou begon zich in te spannen, om de taak van Belgrado over te nemen. Sedert 1954 vooral liepen steeds meer Russische schepen de Albanese havens binnen. Russische technici namen de plaats in van de vroegere Joegoslavische. Chroestsjef zelf getuigde van de belangrijkheid van deze satelliet tijdens het bezoek, dat hij in mei 1959 aan dit land bracht. Anderzijds stond de Chinese regering aan Tirana een lening toe van 55 miljoen roebel, met ingang van februari 1959. Ook op cultureel gebied trekt Rusland Albanië helemaal tot zich. Sinds 1948 is de Russische taal verplichtend op alle scholen, in 1953 werd een Russische academie geopend in Tirana. Het nieuwe strafwetboek van 1 september 1952 is praktisch een kopie van het Russische. In het binnenland werd het communisme steeds verder uitgebouwd. Terwijl, zoals we boven zeiden, in 1953 slechts 6% van alle landbouwgronden in handen van de collectieve boerderijen waren, mag men nu de collectivisering van de landbouw en de veeteelt nagenoeg als volkomen beschouwen. Ook de private nijverheden en de handelsondernemingen zijn alle genationaliseerd. Zelfs kan men verder gaan en beweren, dat ook de mens dit proces heeft ondergaan. Op 15 december 1945 werden alle specialisten, handarbeiders en vaklieden burgerlijk gemobiliseerd. Vier maanden later volgden de ambtenaren en de bedienden.
Albanië moet als verloren beschouwd worden voor het Westen. Vele goede kenners van dit land hebben vooral in 1948 gehoopt dat het zich zou afscheuren van Moskou. Dit is niet gebeurd. De Sovjets hebben zich integendeel steeds sterker gevestigd in dit bolwerk aan de Middellandse Zee. Of hierin verandering kan komen, is niet te voorspellen. Alles hangt af van imponderabilia, die een zo grote rol spelen in de politiek. Maar zeker is, dat Moskou dit belangrijk steunpunt niet zonder slag of stoot zal prijsgeven. |
|