| |
| |
| |
Kunstkroniek
Alfred Manessier
C. De Groot S.J.
BIJ de beschouwing van de kunst van Manessier, wordt men aanvankelijk het sterkst geboeid door zijn religieuze kunstwerken. Zijn oeuvre op dit gebied is nu reeds indrukwekkend door kwaliteit en uitgebreidheid, ofschoon hij nog pas 48 jaar oud is. Het is voornamelijk in de laatste tien jaren tot stand gekomen. De kunstenaar staat nu in de middagglorie van zijn leven, die aan zijn kunst de bijzondere luister geeft van een sprankelende vitaliteit. In 1948-1950 ontwerpt hij ramen voor een kerk in Les Bréseux waarmede praktisch zijn medewerking aan de kerkelijke kunst een aanvang neemt. Het jaar 1949 brengt van hem het fraaie tapijt ‘Le Christ à la Colonne’, bestemd voor het oratorium van het Dominikanerklooster in Saulchoir. In ditzelfde jaar verschijnt ‘Pâques’ een serie van zeven litho's, die zijn stemmingsvol werk ook in ruimere kring bekend maakt. Na dit geslaagde entree volgen de opdrachten elkaar snel op. In 1952 maakt hij ramen voor de Allerheiligen-kerk te Bazel. In 1953 wordt de kerk van Saint-Pierre de Trinquetaille in Arles verfraaid met een reeks ramen van Manessier. In 1957-1958 geeft de industrieel Philippe Leclerq, een groot verzamelaar van hedendaagse kunst, de kunstenaar opdracht, ramen te ontwerpen voor een kerk in het plaatsje Hem, die Leclerq liet bouwen door de architect Herman Baur uit Bazel. Deze kunstwerken waren wel zo uitzonderlijk geslaagd, dat hij ook opdracht kreeg de beglazing te maken voor de kerk van Le Pouldu, Morbihan. De waardering van zijn religieuze kunst, die zich op voortreffelijke wijze aanpaste aan de liturgie der Kerk, kwam duidelijk tot uitdrukking toen Manessier een prijs verwierf van het ‘Institut international d'Art Liturgique’, bij de Biënnale te Venetië.
Toch heeft de kunstenaar zich geenszins alleen voor religieuze onderwerpen geïnteresseerd. Ook een indrukwekkende reeks profane schilderijen tonen zijn veelzijdig kunstenaarschap, ofschoon tussen zijn religieuze en profane kunstwerken niet zo'n grote afstand bestaat, dat men van een geheel ander genre zou moeten spreken. Dit kan natuurlijk voor een artiest een zwakheid betekenen, maar bij Manessier hebben deze twee gebieden elkaar ongetwijfeld zeer gunstig beïnvloed. De mogelijkheid, om zulk een gave eenheid tot stand te brengen, moet wel berusten op een degelijke ondergrond en een harmonische, religieuze levensopvatting. Paus Pius XII zegt in zijn encycliek over ‘De gewijde muziek’: ‘Laat derhalve de kunstenaar die de geloofswaarheden niet belijdt ofwel innerlijk of uiterlijk verre van God leeft, zijn handen absoluut niet aan de religieuze kunst zetten: hij mist immers als het ware het innerlijk oog waarmede hij ziet, wat de majesteit Gods en de goddelijke eredienst vereisen, en hij kan niet verwachten dat zijn van godsdienstigheid verstoken werken, ook al geven zij blijk van een vakbekwame en met een zekere uiterlijke techniek begaafde mens, waarlijk die vroomheid en geloof ademen, die de Kerk van God en haar heiligheid passen en daarom waardig zijn om door de Kerk, die het godsdienstig leven
| |
| |
beschermt en leidt, in haar gewijde ruimte te worden toegelaten’. Deze woorden zijn een programma voor de kunstenaar, die zich aan de schone taak wijdt religieuze kunst te scheppen. Zij formuleren ook tegelijk de noodzakelijke voorwaarde om te slagen.
Manessier werd geboren in 1911 te Saint Quen bij Abbéville. Zijn kunstzinnige aanleg openbaarde zich al zeer vroeg; in 1922 verliet hij de school en kwam op de Ecole des Beaux Arts te Amiens. Zo groeide hij op temidden van kunst en schoonheid, waardoor zijn artistiek talent alle kansen kreeg en zijn fijnzinnige smaak zich vroeg en zuiver kon ontwikkelen. Want juist zijn delicieus kleurgevoel en zijn streven naar nobele vormen en edele verhoudingen, eigenschappen van een hoogontwikkelde smaak, onderscheiden het werk van Manessier van vele produkten zijner tijdgenoten, die evenals hij in pure kleuren en fraaie verhoudingen de expressie zochten voor hun innerlijkste gevoelens. Van 1929-1936 was hij in Parijs, het Mekka van de moderne kunst, dat in de veelzijdigheid van kunstrichtingen die daar komen en gaan soms een Babylon dreigt te worden. In de stromingen van dit Babylon moest hij nog zijn weg vinden. Hij studeerde architectuur, wederom aan de Ecole des Beaux Arts, bezocht verschillende academies op Montparnasse en sloot vriendschap met geestverwanten als Le Moal, Bissière, Bertholle en de beeldhouwer Etienne Martin. Vooral de omgang met de dertig jaar oudere Bissière heeft op hem een diepe invloed gehad. Na de demobilisatie van 1940 zal Manessier een jaar lang verblijven bij Bissière, die teruggetrokken leefde op het land te Boissièrettes. Deze kunstenaar, die vermaardheid verwierf door zijn wandtapijten, maar vooral ook door zijn illustraties voor het Zonnelied van St.-Franciscus, prenten vol van vergiliaanse puurheid en franciscaanse eenvoud, moet Manessier wel bijzonder geboeid hebben. Wellicht heeft het voorbeeld van deze meester hem aangezet om de fraaie serie prenten van de ‘Paascyclus’ te ontwerpen, die tot nu toe een van de schoonste belijdenissen is van Manessier's christen-zijn, dat leeft in de vreugde van de Verrijzenis. Sinds 1937 nam hij regelmatig deel aan tentoonstellingen, zodat zijn kunst te zien
was te Parijs, Brussel, Frankfort, Stuttgart, Konstanz, Luxemburg, Toronto, Pittsburgh, Londen, Bazel, Turijn en in nog vele andere steden van Europa, Amerika en Afrika. Hij ontwikkelde een verbazingwekkende activiteit, want behalve zijn deelname aan velerlei tentoonstellingen, maakte hij zijn talrijke kunstwerken voor verschillende kerken en kloosters, die reeds boven vermeld werden. Hier moge ook nog gewezen worden op zijn verblijf van een week in Nederland, in februari 1955; de kennismaking met het Nederlandse landschap, dat over een geheel eigen kleurengamma beschikt, inspireerde hem tot enige fraaie schilderijen, die vooral om hun edele kleurencombinaties aantrekkelijk zijn.
De vele opdrachten, die Manessier ontving, om mee te werken aan de luister van de liturgie, de grote belangstelling, die hij allerwege ontmoet, bewijzen dat deze kunstenaar aan de mens van de 20ste eeuw iets te zeggen heeft. Wanneer men zoekt naar de oorzaken van zijn succes, dan zal men ongetwijfeld op het volgende mogen wijzen. Vooreerst is daar het beroep dat de kunstenaar doet, onmiddellijk, op het gevoelsleven van de mens. Deze tijd, die nog de littekens der wonden van een afschuwelijke oorlog draagt, waarin uiteindelijk de techniek zegevierde en waarin vervolgens de techniek de menselijke geest geheel in beslag dreigt te nemen, heeft toch ook een heimelijke maar sterke behoefte om een plaats in te ruimen aan het gevoelsleven, belangstelling te tonen voor de elementaire gevoelens van de mens. Zo kan het gebeuren, dat de wetenschappelijke
| |
| |
experimenten met Loeniks en Spoetniks als het ware een reactie vinden in de wat wilde lichamelijke expressie van Rock and Roll. Men kan de componenten van de menselijke ziel, verstand en gevoel, niet eenzijdig ten koste van één dezer ontwikkelen, zonder dat de ander probeert zijn verloren plaats te heroveren. Het is daarom mogelijk, ja zelfs bijna noodzakelijk, dat in de kunst het onbewuste, het spontane, het niet beredeneerde, maar datgene, wat als een schone verrassing toevallig gevonden werd, in deze tijden meer waardering vindt dan in enige vroegere periode van de kunstgeschiedenis. Vaak beheerst niet meer de logische opbouw en de verantwoorde compositie het kunstwerk, maar de stemming en de sfeer, die door toevallige effecten worden opgeroepen. Dit behoeft geenszins de degradatie van de kunst te betekenen. Hier wordt een waarde beklemtoond, die vroeger ook reeds aanwezig was en door kunstenaars dankbaar werd benut, maar niet als zodanig werd nagestreefd.
Het lijkt ons, dat Manessier van deze mogelijkheden overvloedig gebruik maakt. Hij drukt door zijn kleuren eerder gevoelens en stemmingen uit, dan gedachten; het zijn vreugde en smart, blijdschap, rouw, ingetogenheid en droefheid, die zij trachten uit te beelden. Zijn kunst is melodieus; zij is eerder musique pure dan programma-muziek. Dit geldt zowel voor zijn religieuze als zijn profane kunstwerken. De kunstenaar is uitgesproken lyrisch. Lyriek is vormgeworden stemmingsbeeld, dat de stemming niet scherp gearticuleerd weergeeft, maar veel eer de stemmingsinhoud suggereert. Lyriek moet men dan ook ondergaan, telkens opnieuw ermee in contact komen, dan pas kan men haar in al haar volheid en kracht beleven en ervaren. Een episch gedicht of een verhaal kan men navertellen; daar zit de kracht als het ware achter de woorden. Bij de lyriek berust de kracht in de woorden zelf. Zo moet men ook staan tegenover de kunst van Manessier: een voortdurende, hernieuwde confrontatie laat ons altijd dieper ervaren, hoe rijk en schoon zij is.
Een andere reden van zijn succes is ongetwijfeld het rustige, niet labiele evenwicht van zijn kunst, vrucht van zijn verfijnde smaak, die niet alleen erfdeel is van zijn romaanse afstamming en opvoeding, maar ook werd gevormd door intense, aandachtige studie van de oude meesters in het Louvre. Manessier is een zeer modern kunstenaar, maar wanneer zijn geavanceerde kunst in sommige kringen toch minder weerstand oproept dan werk van zijn tijdgenoten en geestverwanten, dan komt dit wel, omdat hij niet gewelddadig te werk gaat. Hij moet sterk overtuigd zijn van de waarheid, dat de zachte krachten het toch eenmaal zullen winnen. De ware schoonheid is tenslotte onweerstaanbaar in haar bezielde kracht. Men zal zich eindelijk aan haar gewonnen geven.
Manessier werd zo als het ware bij uitstek geroepen, om het terrein van de religieuze kunst te betreden. Hij is voor deze roeping niet teruggeschrokken, ofschoon hij kon weten dat dit hem meer zou binden aan de traditie dan wanneer hij alleen de vrije schilderkunst beoefende. Hij vond hier zijn weg, omdat deze moderne geest de waarde begrijpt van de traditie en zijn kunst er mee verrijkt. Want het is karakteristiek voor hem, dat hij doelbewust put uit de zichtbare werkelijkheid, de inspiratiebron van vele eeuwen kunst; ook als de oorspronkelijke aanleiding nog slechts in de titel van het kunstwerk tot uiting komt. Hij laat zich rechtstreeks inspireren door natuurmotieven. In het plaatsje Hem b.v. waar hij ramen ontwierp voor een kapel, liet de kunstenaar zich beïnvloeden door de leibomen van een naburige tuin. Voor hem geldt, mutatis mutandis, het woord van Goethe, dat ieder gedicht een gelegenheidsgedicht moet zijn, d.w.z. niet gemaakt
| |
| |
voor een bepaalde gebeurtenis, maar dat de aanleiding van zijn ontstaan ligt in een realiteit van het dagelijkse leven. Daarom ontkent hij, dat hij tot de abstracte schilders behoort. Toch duidt zijn kunst uiteindelijk geen figuren of dingen meer aan. Hij zou dus in werkelijkheid wel mogen gelden als abstract, in de ruimere betekenis die de natuur insluit.
De kunst van Manessier is bovendien zeer symbolisch, waardoor zijn werk eveneens aansluiting vindt op de traditie van de kerkelijke en religieuze kunst. Altijd heeft men hier de symboliek toegepast. Vaak was deze symboliek verweven in vorm en lijn, maar niet zelden ook werden kleuren met een symbolische betekenis geladen. Naast b.v. eikel en distel als symbolen van kracht en armoede, kende men sinds eeuwen de liturgische kleuren van de priesterlijke gewaden, wit, rood, paars, groen en zwart, die tenslotte gevuld werden met een rijke symbolische betekenis. De middeleeuwse kunst gebruikte een kleurrijke taal om haar gevoelens mee te delen, en de latere perioden in de kunst namen deze in de praktijk over: blauw duidde op kuisheid, onschuld, oprechtheid en hoop. Rood op liefde, lijden, offer. Geel betekende verraad en afgunst. Bruin, dorheid en nederigheid. Consequent aan deze gevoelswaarde der kleuren werd Christus afgebeeld in rood of blauw, Maria in wit of blauw, Judas in geel gewaad. Wie de kunst van Manessier heeft beschouwd, weet hoe de kunstenaar ook expressief met dit kleurengamma weet te werken. Het sterkst ervaart men dit nog, wanneer men zijn gekleurde ramen ziet. Hier viert de symbolische betekenis der kleuren, nog verrijkt door de magische kracht van het licht, hoogtij. Manessier heeft ongetwijfeld de wonderlijke samenwerking van kleuren en licht ondergaan, wanneer hij de prachtige kathedralen van zijn vaderland betrad, waar de sublieme kleurenweelde, opgeroepen door het veelkleurige glas, de ziel in extase kan brengen. Men treedt vanuit de lichte dag de duistere kathedraal binnen. Aanvankelijk lijkt het gebouw donker, maar spoedig beleeft men het licht op een nieuwe, ongekende, mysterieuze wijze. De ramen worden een stralend visioen, gloeiende tapijten, opgehangen aan de hoge wanden van het duistere schip der kathedraal. De verheven, aangrijpende indruk, die de vensters op ons maken, gaat niet op de eerste plaats uit van de
voorstelling; deze is vaak onleesbaar. De ontroering wordt vooral veroorzaakt door de kleurenzee, die ons overspoelt, omhult, opneemt in de sfeer van het sacrale en bovenaardse. Wij belijden in ons Credo: ‘Deum de Deo, lumen de lumine’, en het Evangelie van St.-Jan roept uit: ‘Het licht kwam in de duisternis’. Het goddelijke komt ons, als het ware, door en in het Licht nader. Welnu, zó en daarom wil Manessier werken met het licht en de kleuren, beter nog, met het gekleurde licht. Hier speelt de voorstelling geen rol meer: kleuren en licht zijn meer dan voldoende, om de visie van de kunstenaar te realiseren. Daarmede zegt hij, wat hij te zeggen heeft.
Naast zijn uitgebreid oeuvre op religieus gebied, heeft Manessier zoals gezegd ook talrijke werken gemaakt, die men kan rangschikken onder de rubriek van vrije of ook wel profane schilderkunst. De thema's zijn genomen uit het dagelijks leven; men treft verwante onderwerpen ook bij tijdgenoten aan. Uit zijn vroegste periode dateren b.v. stukken met de volgende onderwerpen: ‘Zeegoden’ (1935), ‘De Robot-tovenaar’ (1937), ‘Het laatste paard’ (1938), titels met een literaire, ietwat romantische inslag. Daarnaast zijn er ook vele landschapstudies: wij noemen o.a. ‘Bomen in de herfst’ (1948), ‘De helling van Les Bréseux’ (1949), ‘Gemaaid vlas’ (1951), het briljante, in lyrische verrukking geschilderde ‘Lofzang op de velden’ (1955), en uit de laatste jaren de fraaie land- | |
| |
schapsimpressies uit Haarlem. Men kan ze inderdaad het best impressies noemen, omdat men allerminst in deze werken een benadering van de realiteit zal ontmoeten, zoals deze zich aan ons oog voordoet, maar veel meer een poging om de gevoelssfeer, waarin de realiteit de kunstenaar bracht, in kleuren en lijnenspel uit te drukken. In zekere zin wordt van de beschouwer veel inspanning gevraagd om deze werken te begrijpen, tenzij men de moedige overgave bezit om ze in hun totaliteit onvoorwaardelijk te aanvaarden. Dan zullen zij zich ook pas in hun volle, grote schoonheid voor u open stellen.
Wij mogen concluderen, dat Manessier een belangrijke figuur is onder de hedendaagse moderne kunstenaars. Zijn werk wordt zeer gewaardeerd en ook de Kerk heeft dankbaar zijn medewerking aan haar eredienst aanvaard. Tenslotte brengt ieder tijdperk zijn hulde aan God in de taal, die zo'n periode spreekt, en dat kan in een tijd van stoutmoedige ondernemingen, waarin wij nu leven, ook wel eens een zeer stoutmoedige zijn. Als men daarvoor bevreesd is, doet men goed, zich het woord te herinneren, dat Kardinaal Lercaro sprak in zijn inleiding tot het nationaal congres van gewijde architectuur in Italië: ‘Nieuwe hulpmiddelen scheppen in de snelle ontwikkeling van de hedendaagse techniek een beweeglijke en stoutmoedige taal, welke alleen diegene in de war kan brengen, die in een al te bedaard levensritme is verzand’.
|
|