| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
NADAT op 16 september van het afgelopen jaar president de Gaulle na lang beraad tenslotte verklaard had, dat zijn besluit t.a.v. Algerije was genomen, en hij zich had uitgesproken voor ‘autodétermination’, was het onmiddellijk duidelijk, dat deze beslissing niet in goede aarde viel bij de ‘colons’ en de militaire leiding in Algerije. Zij hadden van de Gaulle, die door hun optreden van 13 mei 1958 aan de macht was gekomen, een heel andere houding verwacht n.l. een oplossing in hun geest d.w.z. integratie, waaronder zij dan verstonden de consolidering van de positie, die de colons zich hebben verworven. Ook in ‘France Métropolitaine’ waren er, die de politiek van de Gaulle afkeurden; George Bidault, ex-premier en oprichter van de christen-democratische M.R.P., waarmee hij echter sinds mei 1958 gebroken heeft, stelde zich aan het hoofd van de Rassemblement pour l'Algérie Française en sprak zich daarmee uit tegen de Gaulle; verder bleken er ook meningsverschillen te zijn binnen de U.N.R. over de Algerijnse politiek. In oktober was er reeds sprake van fascistische moordcomplotten, die door middel van aanslagen zouden trachten de plannen van de president te doorkruisen; er zou ook een complot zijn gesmeed om de regering omver te werpen en vervolgens de Gaulle een ultimatum te stellen een nieuwe regering te vormen o.l.v. Bidault, dus zijn gehele Algerijnse politiek te herzien. Het bestaan van dit complot werd door Bidault ontkend, die tevens beweerde, dat het hele verhaal slechts moest dienen om de voorstanders van een Frans Algerije in een slecht daglicht te stellen. In het licht van de jongste gebeurtenissen is het commentaar van Le Monde tekenend, waarin het blad in oktober constateert, dat nu een krachtproef vermeden is, maar tevens de vraag stelt of men zal wachten met optreden tegen de werkelijke aanstokers totdat een nieuwe dertiende mei bijna geslaagd zal zijn.
Of in oktober een dergelijk complot heeft bestaan, zal vooralsnog wel niet uit te maken zijn; zo ja, dan heeft men ingezien, dat het noodzakelijk was een gunstiger tijdstip af te wachten. Blijkbaar meende men, dat dit afgelopen maand was aangebroken. Toen openbaarden zich n.l. meningsverschillen in de boezem der regering tussen de minister van financiën en economie, Pinay, de schepper van de op 1 januari jl. ingevoerde nieuwe zware franc en de bewerker van het economische herstel van Frankrijk tijdens de 5e republiek, en enkele andere ministers w.o. Debré over het te voeren financieel-economische beleid. Deze betroffen hoofdzakelijk de plannen tot het verlenen van medezeggenschap aan de arbeiders in de bestuursraden van particuliere ondernemingen en tot het stichten van een staatsbedrijf voor de raffinage en distributie van de Sahara-petroleum. Pinay's bezwaar tegen het eerste plan was, dat het zou voeren tot een sovjetisatie van het bedrijfsleven gezien de grote aanhang van de communistisch georiënteerde C.G.T. onder de arbeiders. In het tweede plan zag Pinay een te zware last voor de staat, terwijl het tevens zou kunnen leiden tot een autarkisch systeem, hetgeen in strijd zou zijn met zijn politiek van liberalisatie.
Dit laatste hangt samen met de eigenlijke oorzaak van het meningsverschil;
| |
| |
Pinay vreest n.l. het verwijt, dat Frankrijk hierdoor het W. zou verzwakken t.o. het O. En daarmee zijn wij gekomen aan de politieke opvattingen van Pinay. Hij is het niet eens met de stroeve houding van de Gaulle tegenover de V. St. en de Nato en hij heeft zijn kritiek in dezen nooit onder stoelen of banken gestoken. Dit alles leidde tot een steeds meer gespannen verhouding en tenslotte ging de Gaulle ertoe over hem op 13 januari te ontslaan. Uit de benoeming van Baumgartner, gouverneur van de Bank van Frankrijk, als zijn opvolger bleek duidelijk, dat de financieel-economische politiek van Pinay niet de oorzaak was van het geschil, daar Baumgartner het in grote trekken eens is met de opvattingen van Pinay en zelfs wordt genoemd als degene, die talrijke maatregelen van hem heeft geïnspireerd. Men verwacht nu in elk geval de voortzetting van de economische politiek van Pinay, hetgeen althans voorlopig voorkwam, dat de financiële positie van Frankrijk ernstige nadelen ondervond van deze geschillen.
Kritiek op de houding van de Gaulle t.o.v. de Nato en de Europese Gemeenschap werd ook geuit in de kringen van de M.R.P.; hier drong men eveneens aan op versterking en uitbreiding van de Nato in het belang van Frankrijk zelf. In verband met deze kritiek zouden wij willen wijzen op uitlatingen van Pinay na zijn ontslag. Hij zei zich terug te trekken uit heel het politieke leven ‘althans voor het ogenblik’ en tevens dat hij ter beschikking bleef van het land. Men leidt hieruit af, dat Pinay in aanmerking wenst te komen als ev. de opvolging van de Gaulle ter sprake zou komen; volgens hem lijkt de positie van de Gaulle sterker dan zij is; de laatste is in mei 1958 aan de macht gebracht door verschillende groeperingen, die het onderling steeds minder eens blijken te zijn. Pinay zou het daarom beter achten zich nu te distanciëren van de president om later - als er een crisis zou uitbreken - met steun van zijn politieke vrienden, de onafhankelijken en boeren, die 115 afgevaardigden hebben in de Nationale Vergadering, en enkele groepen van het centrum en links, tevens rekenend op de welwillendheid van de internationale publieke opinie, de leiding van Frankrijk over te nemen.
De crisis kwam spoedig, maar in een kwestie, waarin Pinay geheel achter de opvattingen van de Gaulle staat. In de Süddeutsche Zeitung werd een interview gepubliceerd, waarin de parachutisten-generaal Massu scherpe kritiek uitte op de houding van de Gaulle in de Algerijnse kwestie; de Gaulle was te links georiënteerd en mogelijk had het leger een fout gemaakt, toen het hem in de meidagen 1958 aan de macht hielp; de voornaamste vraag was voor Massu niet wie de Gaulle zou opvolgen, maar wanneer dit gebeuren zou; nogmaals formuleerde hij de eis, dat Algerije volledig Frans zou blijven; hij ontweek een antwoord op de vraag of het leger trouw aan de president was en gaf toe, dat hetzelfde leger wapens verschafte aan semi-militaire burgerorganisaties. Dit interview dateerde van 16 januari, dus drie dagen na het ontslag van Pinay. Als Massu gemeend heeft, dat de moeilijkheden in France Métropolitaine groot genoeg waren om het leger een kans te geven de Gaulle te dwingen aan de gestelde eisen toe te geven, heeft hij zich ernstig vergist zowel in de opvattingen van het Franse volk als in de kracht van de president.
Dit interview verwekte onmiddellijk hevige deining in regeringskringen in Parijs, waaraan het démenti van Massu niets afdeed; zo het al niet de letterlijke woorden van Massu weergaf dan klopte de inhoud toch wonderwel met de geest, die men de laatste tijd in Algerije in kringen van leger en colons kon constateren. Massu werd ter verantwoording naar Parijs geroepen en slikte een belangrijk
| |
| |
deel van zijn verklaring in. Het militaire deel van het incident heette hiermee gesloten, maar voor de Gaulle was de kous terecht niet af. Massu kreeg bericht, dat zijn aanwezigheid op een conferentie onder voorzitterschap van de president ter bestudering van de Algerijnse problemen niet gewenst was, alhoewel hij aanvankelijk hiervoor een uitnodiging had ontvangen. Kort daarop werd hij van zijn bevelhebberspost in Algerije ontheven. Tevens werd om alle onrust te vermijden aan een andere tegenstander van de Gaulle's Algerijnse politiek, Bidault, verboden zich naar Algerije te begeven, waar hij een aantal spreekbeurten zou vervullen.
Deze maatregelen lokten protestdemonstraties uit in Algiers, die tenslotte leidden tot een gewapend verzet van anti-Gaullistische groepen, gesteund door gewapende reservisten, die barricaden opwierpen. De toestand was uiterst kritiek. Wat zou het leger in Algerije doen? Zou het zich aansluiten bij de opstandelingen of trouw blijven aan de wettige regering? Aanvankelijk constateerde men bij het leger een vrij grote gemoedelijkheid t.o. de verzetslieden achter de barricaden, maar directe steun aan de opstand bleef uit. Een bliksembezoek van Debré aan Algiers maakte diepe indruk, niet op de opstandelingen maar wel op Debré. Volgens sommigen wilde hij zelfs aftreden en slaagde de Gaulle er slechts met moeite in hem hiervan te weerhouden. De positie van de Gaulle en van Frankrijk stond op het spel. Dat de president de strijd aandurfde stond wel vast, maar of hij hem ook aankon was een andere vraag. Het antwoord op de laatste vraag begon te komen, toen - jammer genoeg pas - drie volle dagen na het uitbreken van de opstand in Algiers duidelijke reacties kwamen van de bevolking in Frankrijk. Gelukkig werd van steeds meer kanten uitdrukkelijk verklaard, dat men de Algerijnse politiek van de president goedkeurde. Gunstig voor de Gaulle was ook de houding van de grote meerderheid der Mohammedaanse bevolking te Algiers, die weigerde gevolg te geven aan de sterke druk om een soort verbroederingsfeest met de opstandelingen te komen vieren. Langzaam werd zodoende duidelijk, dat het verzet niet voldoende weerklank vond. De houding van het leger was echter beslissend. Lang heeft de vrees bestaan, dat het zich aan de zijde der opstandelingen zou scharen; deze vrees werd gevoed door de welwillend neutrale houding t.o. de bezetting der barricaden; in redevoeringen van de algemeen regeringsgedelegeerde in Algiers, Delouvrier, en de opperbevelhebber, Challe, zag men aanwijzingen, dat men van deze zijde de Gaulle probeerde te winnen voor een oplossing, die gunstig was
voor de opstandelingen en met intense belangstelling werd daarom uitgezien naar de aangekondigde radio- en televisierede van de Gaulle op vrijdag 29 januari.
In deze rede handhaafde de president zijn eens ingenomen standpunt; nogmaals sprak hij als zijn overtuiging uit, dat volledig zelfbeschikkingsrecht aan de Algerijnen moet verleend worden; geen duimbreed wilde hij afwijken van zijn opvatting, dat de Algerijnse rebellenregering niet kan beschouwd worden als de enige geldige vertegenwoordiging van het Algerijnse volk; met haar zal alleen onderhandeld worden over een staakt het vuren en niet over de politieke toekomst van het volk. De taak van het leger is vlg. de Gaulle niet om Algerije Frans te doen zijn, maar om de orde en rust te herstellen, opdat de Algerijnen in volkomen vrijheid zelf over hun lot kunnen beslissen. Hiermee desavoueerde de Gaulle tevens een uitlating van Challe, die in Algiers beweerd had, dat het leger ervoor zou zorgen, dat Algerije Frans zou blijven. Voor de rebellen had hij geen goed woord over; anders dan Delouvrier dacht hij er niet over om tot een vorm
| |
| |
van samenwerking te komen met ‘leugenaars en samenzweerders’. Concrete maatregelen tegen hen werden er niet aangekondigd, maar hij maakte wel erg duidelijk, dat hij had besloten een einde te maken aan de rebellie.
Er bleef nog een vraag: hoe zal er een einde aan de opstand worden gemaakt? Zal het leger bereid zijn om geweld te gebruiken? Deze vraag kan niet beantwoord worden, omdat gelukkig geen geweld hoefde te worden gebruikt. Na een ultimatum aan de reservisten van het territoriale leger om de barricaden te verlaten voor maandag 1 februari 4 uur 's middags begonnen reeds zaterdag de reservisten het verzet op te geven. Spoedig capituleerden ook de overige muiters en kon men een begin maken met het opruimen der barricaden.
Dank zij deze afloop is het prestige van de Gaulle aanzienlijk versterkt. Hij zal dit goed kunnen gebruiken, daar hij nu maatregelen moet nemen niet alleen tegen onverantwoordelijke elementen als Lagaillarde en Ortiz, de leiders der muiters, maar vooral tegen allerlei figuren in militaire en burgerlijke kringen in Algiers, die door hun optreden de politiek van de Gaulle tegenwerkten, en bovendien nog tegen enkele wankele personen in de regering zelf. Hij zal krachtige maatregelen moeten nemen om te voorkomen, dat het bestaan van Frankrijk nog eens op het spel wordt gezet. In verband hiermee werd de Nationale Vergadering in speciale zitting bijeengeroepen om aan de president speciale volmachten te verlenen. Met een grote meerderheid werd hem het recht gegeven om gedurende een jaar bij decreet te regeren; hij heeft nu de vrije hand om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de democratie in Frankrijk in stand te houden en om een einde te maken aan de Algerijnse oorlog. Men verwacht, dat er allereerst een grondige wijziging zal worden gebracht in de samenstelling van het kabinet - als eerste is Soustelle reeds als minister ontslagen - en dat een krachtig optreden tegen uiterst rechtse kringen hierop zal volgen.
Uit het kwaad, dat deze afgelopen dagen in Algiers is gesticht, kan tenslotte nog iets goeds voortkomen. Het optreden van de Gaulle heeft ook aan de Mohammedaanse bevolking duidelijk kunnen maken, dat het hem inderdaad ernst is, als hij spreekt over auto-détermination: hopenlijk zal het hierdoor gemakkelijker worden om de orde en de rust te herstellen. Ook voor Europa is de afloop van betekenis. Het zou niets minder dan een catastrofe zijn geweest, als zo kort voor het topgesprek met Chroestsjef Frankrijk door een burgeroorlog in elkaar gezakt was. Het is van het allergrootste belang, dat men in een zo krachtig mogelijke positie tegenover de Sovjetleider staat en dan nog zal het moeilijk genoeg zijn om zich staande te houden. Zou de révolte in Algiers succes hebben gehad, dan zou een der krachtigste figuren niet bij het gesprek der grote vier aanwezig zijn geweest of er nauwelijks gezag hebben gehad. Tenslotte willen wij nog even wijzen op een uitlating van Adenauer, waarin hij zich volledig plaatst achter de politiek van de Gaulle t.a.v. Algerije; hiermee accentueerde de bondskanselier nog eens de samenwerking tussen W.-Duitsland en Frankrijk, een samenwerking, die van onschatbare betekenis is voor Europa. Hopenlijk heeft de Gaulle ook ingezien, dat Frankrijk Europa nodig heeft.
J. Oomes
| |
België
Tijdens de eerste maand van het nieuwe jaar lag het politieke zwaartepunt op het sociale en op het Kongo-vlak.
| |
| |
Op 20 januari kon de Ronde Tafelconferentie onder voorzitterschap van Vice-premier Lilar van wal steken. Vooraf hadden verschillende discussies plaatsgegrepen over de aard van het mandaat van de Belgische parlementsleden op de R.T.C.; de B.S.P. had zich slechts met moeite en ten langen leste laten overhalen tot deelneming, zonder voldoening van haar sociale eisen; ook de oplossing van het ingewikkelde vraagstuk der verdeling der Kongolese zetels over de verschillende partijen was niet van een leien dakje gelopen.
Op de R.T.C. vormden de Kongolezen onmiddellijk een gemeenschappelijk front (men heeft gemeend hierin de hand van de blanke raadgevers te herkennen). Ze boekten zeer spoedig een eerste succes: de regering verplichtte zich, haar lot te koppelen aan de ontwerpen die uit de werkzaamheden van de R.T.C. zouden voortspruiten; de Kongolezen waren met geen geringere waarborg tevreden.
Na een week bespreking van procedurekwesties bracht 26 januari sensatie: de zo pas te Stanleystad veroordeelde Lumumba werd vrijgelaten en kwam onmiddellijk zijn plaats bij de afvaardiging innemen: een plaats op het voorplan. In tegenstelling met sommige verwachtingen betoonde hij zich gematigd en constructief en sprak hij zich voor de samenwerking met België uit. Dezelfde dag verdween Abako-leider Kasavubu, tot dan toe de ‘ster’ van de R.T.C.; hij had de conferentie verlaten omdat hij zijn eisen: onmiddellijke constituante (of voorlopige regering), leiding van de verkiezingen, bespreking der geldigheid van de voorbije verkiezingen, niet kon doorzetten. Kasavubu zou enkele dagen later weer opduiken. Maar hij werd door zijn vroegere medestanders niet meer aanvaard als voorzitter van het kartel; deze plaats was intussen door de socialist Nguvulu ingenomen.
Daags na deze sensaties nieuw Kongolees succes: de R.T.C. stelde eenparig 30 juni 1960 als datum voor de Kongolese onafhankelijkheidsverklaring vast, en voorzag tevens een precieze timing voor de voorafgaande etappes. De conferentie vormde daarop uit haar boezem twee commissies, één voor de structuur van de toekomstige staat en één voor de organisatie van de verkiezingen. Op het ogenblik dat dit overzicht wordt opgemaakt, is er inzake structuur veel sprake van een eenheidsstaat met sterke provinciale decentralisatie, en een tweekamerstelsel met een federale senaat; de meer uitgesproken federalisten (vooral in het Bakongo-gebied en in Katanga) hebben echter hun laatste woord nog niet gesproken.
Als achtergrond van de R.T.C. mag men het klimaat in Kongo niet uit het oog verliezen dat voortdurend, zoals gewoonlijk in een wordingsperiode, zeer woelig was.
Op sociaal gebied stonden de gebeurtenissen in het teken van de aangekondigde socialistische 24-urenstaking op 29 januari. De socialisten zochten klaarblijkelijk een stok om de hond te slaan: eerst was het de weigering een nationale sociaal-economische conferentie bijeen te roepen, dan was het het ontwerp Servais tot sanering van de ziekteverzekering, tenslotte kwam er een reeks positieve eisen bij als aanpassing werklozensteun, verhoging minimumloon, dubbel verlofgeld en gewaarborgd weekloon. Het A.C.V. hield op 16 januari een buitengewoon congres waar eveneens verschillende eisen o.m. op economisch en fiscaal gebied, en vnl. het gewaarborgd weekloon werden beklemtoond en waar voorzitter Cool een oproep voor samenwerking tot het A.B.V.V. richtte. Hij onthulde er ook dat twee dagen later een vergadering bij de Eerste-minister zou plaats hebben. Deze vergadering, begin van een reeks besprekingen, groepeerde werkgevers- en werk- | |
| |
nemersafvaardigingen en was bijeengeroepen op verzoek van A.C.V., A.B.V.V. en V.B.N. Na de besprekingen bleek de regering op verschillende eisen te zijn ingegaan en werd het in ieder geval duidelijk dat er geen reden tot staking bestond. Vermelden we terloops de ontevredenheid in de landbouw- en middenstandsorganisaties die niet bij de besprekingen betrokken waren geweest (maar dat ware dan de gevraagde N.A.C. geworden) en de aanval van dhr. Cool op minister Van den Boeynants inzake het gewaarborgd weekloon niet geapprecieerd hadden. Wat dit laatste betreft werd door de regering een compromisontwerp ingediend.
Het gevolg van voormelde besprekingen was dat het A.C.V. op 26 januari verklaarde niet te zullen meestaken; het liberaal vakverbond nam een gelijksoortige houding aan. Eerste-minister Eyskens deed op de vooravond van de staking een laatste geste ten opzichte van de socialisten door gewillig de spoed-interpellatie Major over de sociale politiek te aanvaarden. In die kamerzitting bewees B.S.P.-voorzitter Collard onweerlegbaar de politieke implicaties van de socialistische actie door aan te kondigen dat zijn partij niet zou deelnemen aan de grondwetsherziening (die ipso facto onmogelijk wordt).
Dan kwam de dag van de staking. Wat de openbare diensten betreft had de regering strenge maatregelen aangekondigd. En ondanks tal van sabotage- en intimidatiedaden, vnl. in het Waalse land en te Antwerpen, liep de staking in haar geheel gezien, met een sisser af. Men krijgt de indruk dat de socialisten, om hun oppositie te verstevigen, in de sociale sector een klimaat hebben willen scheppen in de trant van dat rond de schoolkwestie in de voorbije legislatuur: de parallelle weigering tot verdere deelneming aan de grondwetsherziening is treffend; ook de staking is wellicht vergelijkbaar met de ‘marsj op Brussel’ van 1955. Indien dit inderdaad de bedoeling van de socialisten was, hebben ze een nieuwe mislukking te boeken, die de crisis in hun kamp slechts kan verergeren.
L. Deraedt
|
|