Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 563]
| |
Oecumenische kroniek
| |
[pagina 564]
| |
uitwendige staatsorde is door God gesanctioneerd, ook al erkent die staat dit niet. Van de andere kant hebben enige evangelische kerkleiders bezwaren geuit tegen bisschop Mitzenheim van Thüringen, die zeer eenzijdig lof heeft toegezwaaid aan de oost-Duitse regering. Wat te zwaarder weegt, daar Mitzenheim plaatsvervangend voorzitter is van de Ost-Kirchen-Konferenz. De verzoenende politiek van Mitzenheim wordt niet gebillijkt door het feit, dat er financiële steun door wordt verkregen voor dienstreizen en godsdienstonderwijs.
Uit het bovenstaande volgt hoezeer de aandacht van een deel der evangelische kringen op het oosten gericht is maar tevens hoezeer hiermede tijd en energie verloren gaat die aan het gesprek met Rome had besteed kunnen worden. Temeer - maar helaas wordt dit niet ingezien - daar een vrij en eerlijk gesprek met de Russische orthodoxen niet mogelijk is. De sowjets benutten principieel de orthodoxen voor een infiltratie in het westen. Dat men toch voortdurend op het oosten gericht blijft wordt alleen afdoende verklaard door een wantrouwen jegens het Rooms-Katholicisme. De tendentieuze berichtgeving over het katholiek-orthodoxe contact op Rhodos liet hetzelfde zien: het gevolg was een afgelasten van de geplande ontmoeting te Assisi van katholieke en protestantse vertegenwoordigers. Er is echter ook een groepering evangelische christenen die inzien dat tot werkelijke kerkeenheid alleen te geraken is wanneer op de eerste plaats contact tussen protestants en rooms-katholiek ontstaat. In heel zijn wezen is het protestantisme voortgekomen uit een kritisch staan tegenover het rooms-katholicisme. De groepering die zo denkt is de ‘Sammlung’Ga naar voetnoot1). En met hun ideaal, op de eerste plaats een gesprek met de R.K. Kerk, bouwen ze voort aan een ideaal, dat onder de oorlog ontstond maar heden ten dage niet meer zo hoog genoteerd staat. Op intellectueel niveau bestaan er zeer vruchtbare contacten tussen katholiek en protestant. Over de reformatorische ‘Groten’ Barth en Bultmann - de theologische existentialisten - zijn in de laatste jaren belangrijke studies verschenen van katholieke zijde. De werken van Urs von Balthasar en Küng hebben er toe geleid, dat Barth zijn oordeel over de katholieke theologie meer nuanceerde: een zekere gespreksvorm werd bereikt. Bestudering van Bultmann en andere vooraanstaande reformatorische exegeten heeft grote winst opgeleverd voor de katholieke exegese en theologie, omdat duidelijk werd, hoe groot het aandeel was van de theologische visies der geïnspireerde schrijvers bij de redactie van Evangeliën en Brieven. Hierdoor viel er nieuw licht op de realiteiten van leergezag en traditie, wat niet dan met groot nadeel verwaarloosd kan worden zowel door de katholieke als door de protestantse theologie. Bij Bultmann is echter geen gesprek met en geen toenadering tot de katholieke theologie te verwachten, omdat hij met zijn radicale bijbel-kritiek de nieuw-ontdekte ‘katholieke lijnen’ verwerpt als corruptie van Jesus' oorspronkelijke evangelische boodschap. Valt er met Barth te praten over onderdelen - hij is te zelfstandig om zich met enige reformator te vereenzelvigen en iedereen gaat op zijn tijd voor de bijl -, in de grote lijn staat hij ver van de incarnatorische katholieke theologie af. Dit is nog sterker het geval bij de barthiaanse epigonen, die de bewegelijkheid van hun meester missen en er | |
[pagina 565]
| |
moeite mee hebben alle wendingen mee te maken, welke in ieder nieuw deel van de Kirchliche Dogmatik aan de dag treden. De dialectische existentiële theologie bevrucht het katholieke denken, maar voor een oecumenisch gesprek kan men er niet direct grote verwachtingen van hebben. Dit doet overigens niets af aan de grote waarde der katholieke publikaties op dit terrein. Voor oecumenische contacten dient men vooral het oog te richten op de orthodoxe groepen, die uitgaan van hun oorspronkelijke belijdenis-geschriften. Die onderzoeken in hoeverre de huidige reformatie trouw is aan die bronnen en in hoeverre de huidige reformatie eventuele eenzijdigheden van de bronnen nogmaals op de spits drijft. De belijdenisgeschriften zijn opgesteld tegen echte of vermeende uitwassen in de Katholieke Kerk en stellen ons in bezorgdheid de vraag hoe het met onze geloofsleer en met ons geloofsleven gesteld is. Bij een oecumenisch gesprek zal blijken dat veel 16e eeuwse bezwaren tegen de Catholica niet meer gelden en dat er nader gesproken dient te worden over vele beslissingen van de Reformatie aangaande sacrament en ambt. In het licht van herleefde en verdiepte bijbel-kennis is dit nieuw gesprek zinvol. Zo'n belangrijke orthodoxe groep is de ‘Sammlung’, een Lutherse groepering die geen eigenlijke organisatie kent en waarvan men het aantal geestverwanten ook niet bij benadering kan aangeven, maar die ontegenzeggelijk sinds hun optreden in 1957 een grote invloed in Duitsland uitoefenen, al is dit bij velen als ‘teken van tegenspraak’. Het vorig jaar publiceerden de leiders, Propst Dr. Asmussen c.s. het boek Katholische Reformation, waarin zij hun idealen omtrent een hervorming der Reformatie in katholieke zin blootlegden. In verband met dit boek schreef J. Kerkhofs S.J. in dit tijdschrift (november 1958) over de Sammlung.
Voor enkele weken verscheen het eerste Jahrbuch der Sammlung, dat tot titel draagt Die ErbsündeGa naar voetnoot2), naar het referaat dat Prof. E. Kinder uit Münster op uitnodiging van de Sammlung hield te Lochmuhle voor een groep evangelische en katholieke theologen. We willen hier niet ingaan op de belangrijke voordracht van Kinder, die de kern van het boek uitmaakt. Zijn voordracht wordt gevolgd door een verklaring van de katholieke partners (met ‘imprimatur’ gedrukt), dat ze geen eigenlijke scheidende verschillen konden formuleren tussen de leer van Kinder en het katholieke dogma. Kinder is - het zij met nadruk genoteerd - geen lid van de Sammlung. Wat hij brengt pretendeert een theologie van de Belijdenisgeschriften te zijn. Kinder's collega's zullen er in de naaste toekomst wel over disputeren, inhoeverre hier van een autochtone of private interpretatie sprake is. In het boek Die Erbsünde neemt Hans Asmussen de gelegenheid te baat om in twee bijdragen de reactie te wegen, die Katholische Reformation heeft opgeroepen. Nog steeds heeft de Sammlung te kampen met felle tegenstand van de kant van kerkleiders. Max Lackmann, de vruchtbaarste theologische schrijver van de groepering, heeft in het begin van dit jaar zijn ambt van Pfarrer te Soest moeten opgeven na een leertuchtproces. Nog steeds wordt er geen aandacht aan het katholicisme in positieve zin gewijd. Integendeel, de aandacht blijft voornamelijk geconcentreerd op een uitzichtloze verstandhouding met de oosters-Russische | |
[pagina 566]
| |
orthodoxie. Enige voorbeelden van deze afleidingsmanoeuvres uit de laatste tijd hebben wij aangegeven. Tenslotte bepaalt Asmussen zijn visie op het hedendaagse protestantisme nader. De eeuwen na de reformatie-periode hebben de kloof met Rome steeds verbreed: de eenzijdigheid van het protest is toegespitst en heeft zich verhard. De theologie is deterministischer geworden en minder incarnatorisch; heeft steeds minder oog voor kerk en sacramenten. Het geloof kreeg steeds minder inhoud - tot dédain voor dogmatiek toe -, zodat we bijna zouden gaan spreken van bijbels deïsme. De persoonlijke gerichtheid op en overgave aan God werd teveel los gezien van de concrete aardse situatie, waarin die geloofsovergave zich moet realiseren als een bijbels ‘vruchtdragen’. Waar men in de dialectisch-existentiële theologie wel oog heeft voor een concrete beslissing (Entscheidung bij Barth en Bultmann) ziet men dit individualistisch, zonder sociale binding aan christelijke traditie of objectief-bindende kerkleer. Men staat vreemd tegenover algemene ethische normen: de houding inzake huwelijksethiek en tegenover communisme wordt aan het individu ter bepaling overgelaten. Asmussen wijst er op, hoe de houding van Barth in zijn brief aan een Pfarrer achter het IJzeren Gordijn in feite leidt tot ‘Privatisierung der Kirche’, als men niet meer officieel stelling kan nemen tegenover een principieel atheïstisch systeem. Het is immers wel wat al te veel van ons gevraagd, als we moeten inzien dat ‘het niet-belijden nu net het eigenlijke belijden van onze tijd is’. Dit is tevéél dialectiek. Het is alleen maar gelukkig, dat deze ongelukkige brief van Barth zo weinig weerklank heeft gevonden, ook in de kringen van zijn aanhangers. In zijn Vorwort richt Asmussen zich dan ook tot ons katholieken met behartigenswaardige woorden, toch vooral niet bij Barth en Bultmann te blijven staan, maar de belijdenisschriften als uitgangspunt van gesprek te nemen en zó het wezen van het reformatorisch christendom te leren verstaan en beantwoorden. De katholieke partner zal daarbij vooral bijbeltheologie moeten beoefenen, welke nieuwe mogelijkheden biedt. Al nemen we bij de evangelische kerkleiding een afzijdigheid ten opzichte van de katholieke Kerk waar, in brede kringen hebben de gemeenteleden een interesse voor de R.K. Kerk, wat alleen al blijkt uit de bloeiende interconfessionele gespreksgroepen der Una Sancta in Duitsland. Deze openheid voor het gesprek met de R.K. Kerk heeft vooral de Sammlung, reden waarom wij met hen in contact moeten treden. Hier leeft - bijna neuralgisch - een verlangen naar de eenheid, welke Jesus onder ons eiste. Het boek Die Erbsünde bevat verder een lezenswaardige bijdrage van de onverdachte evangelische Prof. Peter Brunner van Heidelberg, waarin hij tot op verbazende hoogte een aantal programmapunten van de Sammlung aanvaardt: vooral dat de Reformatie op de eerste plaats in contact dient te treden met de R.K. Kerk. Uit deze Kerk is de Reformatie voortgekomen en op deze Kerk is ze kritisch gericht. Verder geeft Brunner toe, dat er over het Avondmaal als offer meer te zeggen is dan de Reformatie heeft gedaan en dat de R.K. Kerk meer ernst maakt met het ‘in vrezen en beven’ leven volgens Gods eisen dan de Reformatie. In zijn slot distantieert hij zich echter scherp van de Sammlung als veel te ver de Roomse kant uitgaande in de punten van hiërarchie-successie, traditie en Eucharistie.
Tot slot publiceert Asmussen in het boekje zijn antwoord op Brunner in be- | |
[pagina 567]
| |
wogen woorden. Wel het belangrijkste is zijn betoog, waarom de R.K. Kerk dichter bij het Lutheranisme staat dan vele kerken die bij de Wereldraad zijn aangesloten. Vele kerken hebben te weinig oog voor het sacrament. Eveneens belangrijk is de uiteenzetting van Asmussen, waarin de Reformatie het ‘door geloof alleen’ te abstract eenzijdig heeft gezien. Bij geloven aan het woord der verkondiging is er iets méégegeven, n.l. sacrament en ambt: dit laatste zal weer meer geïncorporeerd moeten worden. Tenslotte bekent Asmussen openhartig dat hij zich ‘niet thuis voelt bij kerkleiders, die streven naar vrede met bij uitstek antichristelijke machten’ en dat hij zich aangetrokken voelt tot de omgeving ‘waar men zich niet voor martelaren schaamt’ (p. 125). Wij wensen dit boekje in handen van vele katholieken maar ook in de handen van vele reformatorische christenen. Het kan er stellig in grote mate toe bijdragen, dat bij niet-katholieken het anti-Rome-affect als vooroordeel wijkt en men er oog voor krijgt hoe in de R.K. Kerk ernst gemaakt wordt met het leven naar Gods eisen, tot de getuigenis van het bloed toe, achter het IJzeren Gordijn. Wij distantiëren ons niet van het verzet der christenen in Polen en Hongarije maar verenigen ons ermee, in sympathie en vooral in sterkend gebed. |
|