Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 557]
| |
Toneelkroniek
| |
[pagina 558]
| |
en een kundig regisseur. Don Carlos is een moeilijk stuk. Jaren lang heeft de schrijver er aan gewerkt. Het is te lang en te vol met uiterlijke intriges. Begonnen als een familiedrama - de liefde van Carlos tot zijn stiefmoeder, die eens zijn verloofde was - is het later omgebogen tot een ideeëndrama, de strijd namelijk tussen absolutisme en vrijheid. De ongelukkige zoon van de Spaanse koning is dan niet meer de hoofdpersoon. Voornaamste tegenstander van Philips II wordt de Markies van Posa, Carlos' vriend. Deze twee tegenstanders zijn aan elkaar verwant. Zij gebruiken dezelfde middelen en verschillen uiteindelijk niet veel van elkaar in karakter. Hieraan heeft het stuk zijn waarde en grootheid te danken. Ons doet het soms ouderwets of naïef aan. Het werk van Schiller vereist grootse opzet en stijl, pathos en kunst van verzenzeggen. Het bevat prachtige rollen, die echter grote spelers vragen, terwijl ook de vele kleinere rollen dikwijls belangrijk zijn. Dit alles kan geen enkel gezelschap in Nederland opbrengen, omdat bij ons van een traditie op dit punt in het geheel geen sprake is. Met deze moeilijkheden voor ogen mag men spreken van een verdienstelijke opvoering met niet weinig tekorten. Maar zij wist dikwijls te boeien en het publiek te voldoen. Vorstelijkheid, praal en pracht van een Spaans hof werden alleen uiterlijk en dan nog niet eens altijd bereikt. De bij Schiller onmisbare geestdrift was in de voorstelling al te zeer afwezig. Het moet voor de toneelgroep die de naam Puck draagt, een aantrekkelijke gedachte zijn geweest haar tienjarig bestaan te vieren door het spelen van Shakespeare's Een Midzomernachtdroom. Het uitvoeren van dit plan werd een teleurstelling en bleef beneden de overigens moeilijke opgave. De bezetting bleek in vele opzichten onvoldoende en de poëtische sfeer, betovering en speelsheid, die dit stuk vragen, bleven uit. Deze jubileumstukken zijn poëzie en voor het werkelijk grote toneel, zeker de grote tragedie, schijnt dit wel een vereiste. Niemand is hier meer van overtuigd dan T.S. Eliot, die het tekenend heeft uitgedrukt: ‘Shakespeare is een groter toneelschrijver dan Ibsen, niet omdat hij een groter toneelschrijver is maar omdat hij een groter dichter is’. Zelf schrijft hij dan ook zijn stukken in zeer vrije verzen en nergens is hij zijn ideaal dichter genaderd dan in Een staatsman van verdienste, dat door Theater is opgevoerd. Het is zijn meest eenvoudige stuk, voornaam, nobel, vol goede bedoelingen. Het stuk echter vergelijken met Sophocles' Oedipus in Colonus lijkt mij weinig zin te hebben. In de gave opvoering door Theater was terecht de aandacht geconcentreerd op de tekst. Sober en ingehouden werden de voornaamste rollen gespeeld. Deze voorstelling van een zeker niet gemakkelijk te spelen werk was een mooie prestatie. Ook aan de opvoering van Archibald Macleish' J.B. bij ditzelfde gezelschap heeft het niet gelegen, dat dit stuk een grote teleurstelling bleek te zijn, vooral na wat er aan roep over was voorafgegaan. Zowel de regisseur Robert de Vries als de talrijke spelers hebben met grote liefde aan dit stuk gewerkt. De schrijver heeft het boek Job willen omzetten in moderne tijd. De rampen die hem en zijn gezin treffen, worden veroorzaakt door oorlog, verkeer, zedenmisdrijf, atoomgeweld. Als troosters treden op een psycholoog, een communist en een geestelijke. Het geheel is echter verward gebleven, onduidelijk, niet verantwoord, gericht op theatereffecten, geforceerd, vol herinneringen aan het Duitse expressionisme van 1920-1930. Naast de verhevenheid en grootsheid van het bijbelboek is dit gedoe klein en onmachtig. J.B. is geen Job geworden. Een ernstig stuk, maar dan in de buurt van de draak, is Engel, kijk terug, waarmee Ketti Frings een mislukte poging gedaan heeft om het autobiografische, | |
[pagina 559]
| |
lyrische, vitale, maar ook overdreven rhetorische en pathetische Look homeward, angel van Thomas Wolfe in een toneelstuk om te zetten. Toneel is het niet geworden, wel een aantal zwaar aangezette, op zichzelf staande scènes, die druipen van onwaarachtigheid. In zover het stuk dit toeliet, kwamen een aantal spelers tot fraaie spelprestaties als leden of pensiongasten van de vreemde, ongelukkige en onverkwikkelijke familie Grant. In het zwakke en rommelige geheel waren enkele scènes volslagen onmogelijk. Aan toneelbewerking en opvoering had men beter niet kunnen beginnen. Bijna al te eenvoudig is 'n Hete zomeravond van Ted Willis, een eerlijk, onderhoudend en gevoelig volksstuk, niet het werk van een groot toneelschrijver, maar geslaagd in de tekening van het milieu. Het probeert een belangrijk vraagstuk te behandelen, zonder zeer origineel daarin te zijn of het werkelijk te benaderen. Een vakbondsleider bestrijdt het superioriteitsgevoel van het blanke ras. Als er dan ook moeilijkheden ontstaan op zijn werk omdat een neger tot voorman is benoemd, weet hij een proteststaking te voorkomen. Maar nu maakt zijn dochter haar plan bekend te gaan trouwen met een neger. Zijn gevoel is ertegen, want het leven van zijn kind zal ongelukkig worden. Veel sterker is de afkeer tegen dit huwelijk bij zijn vrouw, die hij omwille van zijn vakbond heeft verwaarloosd. In zijn oplossing blijft de schrijver vaag en zeker heeft hij niet genoeg de liefde van het blanke meisje voor de neger op de voorgrond geplaatst. Het Rotterdams Toneel bracht hiervan een boeiende voorstelling. In een serie ‘Weekendtoneel’ wil het gezelschap Puck stukken brengen die belangrijk kunnen worden geacht, maar ongeschikt zijn voor de gewone exploitatie. Als eerste hiervan werd gekozen Tchin-tchin van François Billetdoux. Uitgangspunt van dit stuk is de moderne huwelijksellende. Een welgesteld Italiaans zakenman en een deftige Engelse doktersvrouw, wier echtgenoten een verhouding met elkaar hebben, bespreken de voor hen hieruit ontstane situatie en komen tot een samenleving, die mislukt. Beiden geraken zij aan de drank en ontsporen maatschappelijk geheel. Het thema van dit werk, dat in het begin geestig is, maar later melodramatisch wordt en zeer breedsprakig, is de afbraak van alle levenswaarden. Het eindigt dan ook met de totale zelfvernietiging. De rest van het repertoire bestond uit blijspelen, oude en nieuwe, waarbij weer eens bleek hoe moeilijk het voor ons toneel is de kleur, vaart en lichte speelsheid op te brengen, die b.v. Molière, Marivaux, Wilde of Molnar eisen. Geleerde dames (1672) is niet Molière's beste werk. Zijn spot met de blauwkousen van zijn tijd, die dwepen met wetenschap, kunst en literatuur, maar de gewone liefde en hun personeel verachten, doet soms lichtelijk verouderd aan. Algemeen blijft het stuk in zover het zich keert tegen mensen die anders willen schijnen dan zij zijn. De opvoering was amusant. Toch was er een zekere matheid in de soms ongenuanceerde en met nadruk gespeelde voorstelling. Meer zwier en luchthartigheid vereist nog Marivaux, wiens werk immers liefdesspel geeft met nadruk op het laatste gedeelte van dit woord. Liefde van vier kanten (1723) heette bij het Rotterdams Toneel La double inconstance van deze schrijver. De Franse titel geeft beter de inhoud weer. De vorst bemint een dorpsmeisje, dat verliefd is op haar dorpsgenoot Harlekijn. Een hofdame maakt Harlekijn van het boerenmeisje los, doordat zij op hem en hij op haar verliefd wordt. Weer zijn er twee paren, maar de combinatie is anders. De wiskunde van de liefde, heeft men Marivaux' stukken genoemd. Mede misschien doordat de Franse regisseur Guy Suarès het anders dan anderen wilde doen, wat bij deze in | |
[pagina 560]
| |
ons land zeldzaam gespeelde schrijver nu juist niet nodig was geweest, bleef de speeltrant wat zwaar voor dit door en door Franse en daarom elegante en gracieuse stuk. Eenheid in stijl ontbrak, kluchtigheid en overdrijving schaadden het geheel. Matig succes zal er weggelegd zijn voor Eerst geen duit en plots een daalder (1871) van Ostrowski bij Theater. Deze verjaarde ‘beelden uit het Moskouse leven’ kunnen ons maar weinig interesseren met hun ongeloofwaardig verhaaltje over onnozelheid en schurkachtigheid van trieste, soms kluchtige figuren. De stukken van Oscar Wilde brengen de aristocratie uit het einde van de vorige eeuw op het toneel, die zichzelf erg belangrijk achtte en aan het met zorg beoefende woordenspel een grote plaats toekende. De inhoud van Lady Windermere's waaier (1892) is nogal melodramatisch. De moeder met een ‘verleden’ die dreigt het geluk van haar deugdzame dochter te verstoren maar zich dan voor haar opoffert, levert een vrij magere en ongeloofwaardige intrige. In de voorstelling bij Ensemble werd deze intrige als echt gespeeld, zodat de vermakelijkheid van de conversatie meer op de achtergrond geraakte. De opvoering was dus niet sprankelend en kunstmatig genoeg, maar zelfs als dit wel het geval was geweest, zou het stuk vermoedelijk toch zijn tegengevallen. Hermann Bahr weet hoe een blijspel moet zijn, luchtig maar niet oppervlakkig, spottend, maar mild en met sympathie, bewegelijk en gevat maar toch gemoedelijk. Grofheid, cynisme, brutaliteit, erotiek zijn vermeden. Als perfect vakman schrijft hij een flitsende dialoog, treft de juiste stemming en schept werkelijke toneelsituaties. Zijn in ons land nog niet gespeelde Principes (1912) was dan ook een gelukkige keuze van de Haagse Comedie. Vader en moeder Esch zijn onverbeterlijke wereldverbeteraars. Zoonlief, nog gymnasiast, bericht dat hij verloofd is met een keukenmeisje. De ouders gaan op de keuken af om het standverschil weg te praten, maar de jongen staat ondertussen al voor een ander in vlam. Het loopt dan ook allemaal anders en beter dan vader had gedacht, die overigens uit de opgedane ondervindingen direct nieuwe principes weet te voorschijn te toveren. In een voortreffelijke bezetting gaf het gezelschap een bijzonder amusante voorstelling van dit geslaagde blijspel. Toneel op het kasteel (1925) van Molnar berust op één prachtige vondst waardoor het zo broos wordt, dat men telkens de neiging heeft er ‘breekbaar’ op te schrijven. Het jongleert met het toneel en zo met schijn en werkelijkheid, dat men terecht in verband hiermee van Pirandello gesproken heeft. Een bewerking door de bekende Engelse grappenmaker Wodehouse klinkt dan ook merkwaardig. Het kluchtelement komt daarmee naar voren wat ook in de overigens wel succesvolle opvoering bij het Rotterdams Toneel het geval was. Eerste liefde..?! (1930) van Paul Osborn is onnozel. Een warhoofd van een vrouw denkt dat zij na jaren haar eerste liefde ontmoet, maar vergist zich in naam en persoon. Haar schaap van een dochter, met gekke ideeën over de schande van sexuele onervarenheid, probeert met hem een avontuur te beleven. Omdat een stuk nu eenmaal een eind moet hebben, komt alles terecht. Zelfs een voorwendsel tot goed toneelspel werd het geval niet helemaal, omdat de kluchttoon dikwijls te veel overheerste in de voorstelling bij de Nederlandse Comedie. Tot opening van het seizoen en inwijding van de ingrijpend en succesvol verbouwde Rotterdamse schouwburg heeft het gezelschap van deze stad de zeer vrije bewerking van een comedie van Aristophanes gekozen, die Eduard Veterman kort na de oorlog onder de titel De Vrouwenstaking (Lysistrata 1946) geschre- | |
[pagina 561]
| |
ven heeftGa naar voetnoot2). In grote lijnen heeft Veterman het stuk van Aristophanes gevolgd, maar poëzie is niet ontstaan. Dikwijls moet men spreken van vaardig rijmwerk en ook goedkope grapjes ontbreken niet. Het koor, twee Amerikaanse toeristen, die Athene bezoeken, heeft een zeer zwakke tekst. In prachtige decors en kostuums en met vele regievondsten is een levendige en amusante voorstelling tot stand gekomen. Onder de stukken van de allerlaatste tijd zal bij velen op de eerste plaats de aandacht uitgaan naar Jean Anouilh. Hij is immers een geboren toneelschrijver. Heeft hij ook iets te zeggen? Vooral de laatste tijd is hij er voortdurend op uit om dit zelf te ontkennen. Hij zegt dat hij alleen wil amuseren. Dit amuseren lukt hem in ieder geval zeer dikwijls. Bijna altijd is zijn werk boeiend. Geestig, dikwijls giftig, spot hij met alles. Grofheden ontbreken ook niet. Virtuoos is hij in vele opzichten, vooral als hij toneel op het toneel wil brengen. Ook dit gebeurt weer in De Dolleman of de verliefde reactionair. Deze dolleman is een gepensioneerd generaal, die in het kleine dorp, waarin hij zich heeft teruggetrokken, met een aantal vrienden min of meer tegen hun zin een complot smeedt om Frankrijk van zijn wormstekigheid te genezen. Deze samenzwering is belachelijk. Onze reactionair is ook verliefd, en wel op zijn veel jongere vrouw, die zich niet helemaal gelukkig voelt met haar wereldvreemde, doordravende echtgenoot. Met zijn kinderen en inwonende zuster heeft hij ook moeilijkheden. Dit alles biedt gelegenheid tot een aantal vermakelijke, soms ontroerende scènes. De schrijver lijkt in dit stuk minder venijnig dan anders; hij schijnt tenslotte voor zijn generaal sympathie te hebben. De Haagse Comedie is het aangewezen gezelschap voor dit soort stukken. Onder regie van Cees Laseur werd er een zeer goede voorstelling van gegeven. Onder de voortreffelijke regie van Joris Diels heeft dit gezelschap ook een sterke voorstelling gegeven van twee één-akters van de in het Duits schrijvende Zwitserse architect Max Frisch, in wiens werk het expressionisme nog duidelijke sporen heeft achtergelaten. Een te gewilde en bedachte indruk maakt dan ook zijn ‘Lehrstück ohne Lehre’ Biedermann en de Brandstichters. Biedermann, fabrikant van haarwater, is een karakterloos man, bang voor die boven hem staan of sterker zijn dan hij, onbarmhartig voor degenen over wie hij iets te zeggen heeft. Met open ogen gaat hij zijn ondergang tegemoet, omdat hij niet durft te zien. Tenslotte geeft hij zelfs lucifers aan de worstelaar en zijn slimme kameraad, die zich bij hem in huis genesteld hebben en tot de brandstichters behoren, die het land en de stad onveilig maken. Om zaken te blijven doen en geld te verdienen wil hij zelfs met het kwaad marchanderen. Natuurlijk tot zijn ongeluk. Deze merkwaardige verbinding van eenvoud en kunstmatigheid in een voor het publiek onwennige vorm was interessant. Ook de kleinere rollen waren goed bezet. Daarna volgde nog een pure klucht De grote woede van Philipp Hotz. Een merkwaardig stuk met een zonderling gegeven is Kent U de Melkweg? van Karl Wittlinger, dat met twee acteurs een avond te boeien weet. In een psychiatrische inrichting voeren een dokter en een patiënt voor de andere patiënten een toneelstuk op dat door de patiënt is geschreven. Inhoud hiervan vormen een aantal gebeurtenissen uit het leven van deze dromer, die door het leven is ge- | |
[pagina 562]
| |
kneusd en niet meer op deze aarde thuis hoort. Behandeld wordt het geval met de lichte toets van de komedie, waarin overal met intelligente humor de blijspeltoon is vastgehouden. Een extravagant spel heet De Gijzelaar van Brendan Behan. Een stuk kan men het nauwelijks noemen. Het bezit de eigenschappen die wij van Iers toneel kennen, waar altijd heel vreemde lieden optreden, die als in een roes hun instincten uitleven. Bij Behan neemt dit alles onevenredige afmetingen aan, niets is hem heilig, zodat hij scabreus en profanerend wordt. Vitaal is het zeker, maar ook rommelig en vol lawaai. Tragedie en klucht lopen door elkaar in een onstuimig geheel, dat geen geheel is geworden, maar door zang en dans los met elkaar verbonden scènes gebleven is. Na de pauze is de schrijver wel ongeveer uitgepraat. Men vraagt zich af of dit werk thuis hoort in de Amsterdamse Stadsschouwburg, waarin de Nederlandse Comedie in een sterke bezetting van dit veel spelers vragende stuk er een voorstelling van gegeven heeft waarin leven en vaart zat. De laatste opmerkingen gelden in even sterke mate voor Hier met de poet van Félicien Marceau, waarin een prostituée haar levensloop vertelt, die zich ondertussen in een groot aantal korte scènes afspeelt. Het stuk vervalst de werkelijkheid, is op effect berekend en compromitteert het publiek dat erom lacht. Bijna al te vriendelijk is Mama San van Leonard Spigelgass, waarin een hartelijke Joodse weduwe van uit Brooklyn in Japan terecht komt en daar veel sterker blijkt dan haar schoonzoon in het regelen van de handelsbetrekkingen tussen Amerika en Japan, omdat de invloedrijke Japanner, van wie alles afhangt, verliefd op haar is geworden. Milieuschildering is in dit stuk waarin weinig gebeurt en dit nog in langzaam tempo, belangrijk, maar volmaakt in orde bij een regisseur als Cruys Voorbergh. Door voortreffelijk spel wordt het stuk op hoger plan gebracht. Nog meer doet dit het spel in Wie geeft de bruid weg? van Samuel Taylor en C. Otis Skinner, waarin een vader zijn gezin vijftien jaar geleden verlaten heeft en nu terugkomt om bij het huwelijk van zijn dochter ‘de bruid weg te geven’. Moeder is ondertussen hertrouwd, wat de situatie een wrang gevoel geeft. Papa brengt de dochter het hoofd op hol en het huwelijk gaat voorlopig niet door. De auteurs vinden het echter een ‘min of meer verdrietig blijspel’ omdat vader zo ‘eenzaam’ is. Eigenlijk is hij alleen maar een lammeling. Het hele geval doet zeer onwaarachtig aan. Veel meer dan van het vulgaire en smakeloze Als kat en hond van Hans Keuls zal Puck plezier beleven van Pelikaan-eiland, waarin J.B. Priestly na een lange aanloop handig goochelt met een aantal typen die op een verlaten eiland een schat zijn gaan opgraven en deze ook werkelijk gevonden hebben. Een opvoering met vaart van dit luidruchtige stuk hielp het ook over een onbevredigend slot heen. Ook reorganisatieplannen hebben niet ontbroken. De leuze was prachtig: het is taak van het toneel voorstellingen te verzorgen op zo hoog mogelijk artistiek peil. Ongelukkig waren echter de argumenten en verdacht de plotselinge bezorgdheid voor de televisie. Als middelen werden natuurlijk voorgesteld beperking van het doublure-systeem en van het reizen, wat betekent van de toneelspreiding. Ondertussen is de vraag naar goed toneel ook buiten het Westen en de grote steden zo gestegen, dat het een landsbelang is geworden hieraan te voldoen. Vooral bij gebrek aan werkelijke leiders zal een oplossing die de goede middenweg ontdekt, niet gemakkelijk gevonden worden. |
|