Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 507]
| |
Lopende band en Arbeidsvreugde
| |
[pagina 508]
| |
tuut voor Arbeidsvraagstukken van de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg, betreffende lager administratief personeel, kwam vast te staan, dat 62% van de geïnterviewden het werk op zich prettig vond, 23% onprettig, terwijl 15% een wijfelende houding aannamGa naar voetnoot6). Het in 1958 afgesloten onderzoek van het Nederlands Instituut voor Personeelsleiding te Driebergen komt tot een even gunstige conclusie als Ydo. De onderzoekers menen te kunnen vaststellen, dat 80% van de mensen een zekere arbeidsvreugde kentGa naar voetnoot7). Het zou echter wel eens kunnen zijn, dat een groot percentage van deze mensen met plezier werken, omdat zij zich bij hun noodlottige toestand hebben neergelegd, daar zij geen enkele andere uitweg of mogelijkheid zien. Dit zou dan eer een teken zijn van afstomping en doffe berusting dan van echte tevredenheid. Nu is een volwaardige arbeidsvreugde voor iedereen wel een utopie, maar het is de vraag of er niet naar verbetering gestreefd kan worden. Vooral in de sector van ongeschoolden en laag geoefenden, hebben wij nog steeds te maken met een groot percentage van werkers die geen vreugde in hun arbeid beleven. Het is deze arbeid en deze arbeidende mens die wij hier nader willen beschouwen. Wij willen hier voorop stellen, dat wij niet alle werkers voor ogen hebben die cyclisch zich herhalende arbeid uitoefenen. Wij hebben vooral de laag-ontwikkelde man, jongen en meisje op het oog, die aan de lopende band staan. Bij mechanische deelarbeid achter de machine is het inderdaad nog wel mogelijk, dat de werker vreugde beleeft. Bovendien staan er achter ingewikkelde en dure machines over het algemeen wel goed geoefende arbeiders die er plezier in vinden de machine te ‘kennen’. Wij willen aandacht schenken aan die werkers, die niet voorkomen in de percentages van hen die zochten naar ‘het plezier in het werk’. Wanneer men deze groepen arbeiders wil terugvinden in de Beroepen-classificatie door het Rijksarbeidsbureau, treffen wij hen aan in de klasse I t/m III. Lopende vanaf zeer eenvoudige arbeid, waarbij geen overleg wordt vereist en welke na een inlooptijd van enkele dagen kan worden verricht naar enigszins ingewikkelde arbeid, waarbij inzicht en overleg zomede een praktische ervaring van enige maanden wordt gevraagd. | |
Resultaat van een goed princiep: eenzijdig en afstompendAltijd hebben de mensen arbeidsverdeling en rationalisatie toegepast om de produktie zo doelmatig mogelijk te organiseren. Verspilling van offers en ondoelmatige arbeid moet worden tegengegaan; hiermee is niemand gebaat. Burtt vermeldt in dit verband, dat een groep meisjes bij het plooien van weefsels 20 à 30 bewegingen maakten, die na een korte studie tot een tiental konden herleid worden, wat het rendement van 150 tot 400 dozijn opdreefGa naar voetnoot8). De rationalisatie bracht ook de wetenschappelijke bedrijfsorganisatie. De tijd is wel voorbij, dat men Taylor hiervoor vervloekte, omdat hij, zo meende men, de arbeider uitbuitte en werkloosheid in de hand werkteGa naar voetnoot9). Rationalisatie en arbeidssplitsing zijn op | |
[pagina 509]
| |
zich juist, want ze zijn niet anders dan orde-beginselen. Het fatale van onze tijd is echter de grensoverschrijding ervan, de wijze waarop de rationalisatie binnen dringt in het persoonlijk leven. Door de snelle vordering der technische wetenschappen heeft de arbeidssplitsing in het moderne bedrijf ongehoorde verhoudingen aangenomen. Wij laten hier even een arbeider aan het woord uit een assemblagebedrijf, die dagelijks geconfronteerd wordt met een arbeidsvorm waarbij de taakverdeling te ver is doorgevoerd: ‘U weet het, het oude liedje: de arbeidsverdeling maakt het vaak onmogelijk plezier in z'n werk te vinden en het werk wordt soms zo zinloos voor de mens, die ermee belast wordt. Kun je met plezier bezig zijn met allerlei tapgaatjes vol te stoppen met een soort schoensmeer, zodat geen verf in de schroefdraad kan dringen? Neen, het is eentonig werk en de man zelf zal het op den duur een zorg zijn of er verf in de schroef komt of niet, als hij zijn premie maar haalt. Er is verantwoordelijk werk bij b.v. wielen aanzetten. De eerste weken weet je nog, dat deze dingen eraf kunnen lopen, maar na verloop van een half jaar weet je zelfs niet meer dat aan een automobiel wordt gewerkt’Ga naar voetnoot10). Men mag niet teveel waarde hechten aan dit getuigenis van één man, want volgens onderzoekingen vertegenwoordigt hij slechts 20% van de werkende bevolking! De tegenwoordige werker aan de lopende band kan een grote vaardigheid krijgen in de beweging van zijn linkervoet of rechter wijsvinger, maar dit gaat ten koste van zijn totale ontwikkeling. Dit betreurenswaardige feit kan niet goedgemaakt worden door zijn loonzakje, noch door een knipoogje van de baas of een warme kop koffie met suiker onder de schafttijd. Reeds in 1920 merkte Hoscie over de lopende band op, dat hij het verstand afstompt en allerlei arbeidsvreugde vernietigt, arbeiders tot onpersoonlijke nummers verlaagt en de ambachtslieden doet verdwijnenGa naar voetnoot11). Het is niet alleen de beroepstrots, maar ook de geestelijke krachten van verstand, wil en bewustzijn die door de verregaande arbeidssplitsing worden uitgeschakeld. Het werk wordt tot een ‘ausdauern der Nerven’, i.p.v. een persoonlijke uitdrukking van kracht en intellect. Geestelijke capaciteiten en lichamelijke vaardigheden komen slechts tot ontplooiing door ze te gebruiken. Wanneer wij de arbeid verstaan in de zin van R.C. Kwant als ‘het zich beschikbaar stellen’, ontdekken wij hier een soort kortsluiting. De arbeider wordt geen ruimte of vrijheid gelaten zich beschikbaar te stellen. Wanneer wij de arbeid omschrijven als: een bewuste en vrij opgewekte krachtsinspanning van vermogens van verstand en handkracht, waardoor deze gericht worden op een aan de persoon innerlijke waarde nl. de ontwikkeling van de lichamelijke en geestelijke capaciteiten, en tevens op een aan de persoon uiterlijke waarde nl. op de waardigheid en de welstand van zijn leven en op een beter functioneren der nationale economie, heeft de deelarbeid alleen betrekking op het laatste lid van de omschrijving. De innerlijke persoonswaarde zou men kunnen zoeken in het zelfverlies ten bate van de gemeenschap, in de zin van: die zijn leven verliest, hij zal het behouden. Tegen deze verlaging en afbraak van de mens protesteerde Karl Marx reeds in zijn Communistisch Manifest van 1848: ‘Het eigenaardige van de arbeid der proletariërs is, dat deze door de uitbuiting van het machinewezen en door de verdeling van de arbeid, elk zelfstandig karakter en daarmee alle bekoring verliest. De arbeider wordt een louter aanhangsel van de machine | |
[pagina 510]
| |
en slechts de eentonigste, eenvoudigste en gemakkelijkst te leren handgrepen worden van hem gevraagd’Ga naar voetnoot12). Wij menen dat deze passage nog steeds actueel is. Marx had in Engeland de uitgehongerde gestalten ontmoet, die na 16 uur werken onder de grond in kelders en krotten moesten huizen. En kinderen van 13 jaar die aan tering leden en toch genoodzaakt waren in de kolenmijnen te werken. Kinderen wier laatste stukje brood door de ratten werd opgevreten, terwijl ze van vermoeidheid in slaap vielen. De proletariër van Marx is niet meer dezelfde als de arbeider van onze dagen. Hij is niet meer de pauper die constant met zijn werkgever overhoop ligt, maar het is wel de mens gebleven die vaak weinig vreugde in zijn arbeid beleeft, omdat de arbeid te weinig creatief is. In zijn arbeid wil de werker zich juist ervaren als de homo faber, als iemand die de natuur met behulp van de techniek naar zijn hand zet. De arbeider wil niet anders dan ‘maken’, zo schrijft Alain in een van zijn Propos: ‘L'esprit masculin ne cesse pas de composer’Ga naar voetnoot13). Dezelfde mening deelt ook Prof. Buytendijk wanneer hij schrijft: ‘De arbeid is steeds creatief en bevat steeds een element van oorspronkelijkheid. Dat dit in de geautomatiseerde gewoontehandeling tot een minimum is gereduceerd is duidelijk. De volwaardige arbeid bevindt zich steeds in het gebied van de verwachting en de verrassing’Ga naar voetnoot14). De drang om persoonlijke mogelijkheden te verwezenlijken is iedere arbeider aangeboren, wie daarin gehinderd wordt voelt zich in zijn vrijheid belemmerd, en kan niet tot een volwaardig mens uitgroeien. Wanneer een dergelijke situatie lange tijd voortduurt is een geestelijke misvorming er dikwijls het gevolg van. Afhankelijk van de aard van de betrokken persoon ontstaat een houding van verzet, van vlucht voor de feiten, van ontevredenheid of berusting. Nog dient opgemerkt te worden, dat deze eenzijdige afstompende arbeid niet alleen gevonden wordt in de grootbedrijven, maar eveneens op onze kantoren. De administratie der bedrijven vertoont eenzelfde tendens van rationalisering als de uitvoerende handenarbeid in de fabriek. Een steeds kleiner aantal intelligente kopstukken doet het werk met een steeds groter aantal klerken van wie weinig inzicht wordt gevraagd. Wel dient gezegd te worden, dat door de mechanisatie van de kantoorarbeid ook veel geestdodend werk is komen te vervallen. Denken wij slechts aan de mensen die hun tijd doorbrachten met het schrijven van adressen. Dit is thans door de machine overgenomen. De man die deze machine bedient is er niet op vooruit gegaan, zijn werk wordt dan ook niet meer beschouwd als kantoorarbeid, wel vervangt hij 20 of meer mensen die een eenzijdig, afstompend werk hadden. Kantoorpersoneel is volgens Prof. Fr. Polak een uitstervend ras. De administratieve sector is een der objecten van snelle automatisering. Nu reeds worden duizenden ‘girlhours’ vervangen door vol automatische kantoormachines. Een ander kenmerk dat onmiddellijk opvalt in de deelarbeid is de eentonigheid. Het steeds maar herhalen van dezelfde handeling zonder enige vrijheid bevoordeelt wel de efficiëntie, maar komt de arbeider als persoon niet ten goede. Onderzoekingen hebben het sterk subjectieve karakter doen uitkomen van mono- | |
[pagina 511]
| |
tonie en tempo. Gebleken is zelfs, dat monotone deelarbeid sommige werkers nog enige voldoening kan schenken, omdat zij met hun gedachten niet bij het werk hoeven te zijn. De arbeidshandeling verloopt bij hen in de louter lichamelijk-zintuigelijke sfeer, terwijl in de sfeer van het bewustzijn gedachten ronddwalen die niets met de arbeid te maken hebben. Het is ook mogelijk, dat deze arbeiders zich bij de onontkoombare situatie hebben neergelegd, of voldoening beleven in het feit, dat zij met grote snelheid een produktie-onderdeel kunnen laten passeren. Er zijn zelfs mensen die deze eentonigheid wensen. Ydo vroeg eens aan een arbeider die dag in dag uit met een klein apparaatje veertjes zat te draaien waar hij ongeveer een minuut over deed: ‘Je zult zeker wel graag iets anders doen?’ Het antwoord was: ‘Astublieft niet meneer, het gaat juist zo lekker’. Feber merkt hierover op: ‘Ik heb gehoord van enquêtes, die zouden hebben uitgewezen, dat er fabrieksmeisjes zijn, die het werk aan de lopende band nog zo onplezierig niet vinden, omdat men onder dit werk door zo heerlijk kan denken aan andere dingen. Ik mag niet insinueren en hoop er voor de dames het beste van; maar hier moet me toch de opmerking van het hart, dat niet alleen leegheid, maar ook eentonigheid des duivels oorkussen is’Ga naar voetnoot15). Op den duur moet deze scheiding tussen werken en leven zijn invloed hebben, zowel op de arbeidsproduktiviteit als op de persoon. Eerlijkheidshalve dienen wij ook hier weer op te merken, dat de eentonigheid geen uitvinding is van de wetenschappelijke arbeidsverdeling. Ook de spinster aan het primitieve spinnewiel, de breister, de boomzager en de stenensjouwer hebben alle tijden door met eentonigheid te maken gehad. De arbeidsrationalisatie heeft die monotonie voor een aantal personen verhoogd. | |
Invloed van deze arbeid op de psyche van de werkerHoewel de gevolgen voor de persoon van de arbeider die onderworpen is aan een te ver doorgevoerde arbeidsverdeling niet in tabellen en statistieken weergegeven kunnen worden, willen wij hier toch een bescheiden poging doen om deze nadelige gevolgen te beschrijven. Een van de eerste gevolgen van deze geestelijk lege arbeid is de ontevredenheid. Niets gaat de werker zo goed af als het ketteren tegen alles wat met het bedrijf te maken heeft. Hij is ontevreden met de emotionele situatie van de groep, waarin juist het moreel van de bedrijfssituatie gelegen is. Het is niet noodzakelijk, dat deze ontevredenheid zich uit in klachten. Gardon Taylor zegt hiervan: ‘Een afkeurend en gemelijk zwijgen is een van de meest gebruikelijke manieren om aan een grief uitdrukking te geven.... Herhaaldelijk verbergt zwijgen een zo hevig meningsverschil, dat de betrokken persoon zijn mond niet durft open te doen, uit vrees, dat hij er teveel uit zal flappen’Ga naar voetnoot16). Deze toestand van ontevredenheid wordt de arbeider psychologisch eigen en kan hem niet meer ten volle worden aangerekend. Het uit zich in enkele markante punten, maar doortrekt heel het leven. Al gauw zal de ontevreden arbeider inzien, dat naar zijn kritiek op de gang van zaken niet geluisterd wordt; hij verwachtte dit waarschijnlijk ook niet. | |
[pagina 512]
| |
Meestal groeit dit dan uit tot onverschilligheid en verveling. Voor deze mensen geldt dan de cynische zin uit het dagboek van Baudelaire: ‘Men moet arbeiden, niet zozeer uit lust voor het werk, als wel uit vertwijfeling, want de arbeid is minder vervelend dan het vermaak’. Gardon Taylor aarzelt niet de verveling en de onverschilligheid de meest in het oog springende kenmerken te noemen van de hedendaagse fabriekssituatie. Graag willen wij zijn oordeel onderschrijven, wanneer hij dit verwoestend voor de persoonlijkheid noemt. Geen wonder dan ook dat het leven voor veel mensen pas begint wanneer zij de fabriekspoort achter zich hebben gelaten en zich pas echt mens voelen op de vrije zaterdagmiddag en zondag. Andere arbeiders lopen door hun werk de kwaal op van capitulatie of berusting, welke kan leiden tot blijvende psychische storingen. Dit kan b.v. uitlopen op een sterke depressieve houding, wanneer de arbeider met zichzelf in conflict raakt. Hij bouwt dan een eigen droomwereld op. Alles wat hier buiten ligt ervaart hij als onbelangrijk of vijandig; het maakt hem neerslachtig tegenover de hem omringende wereld. Hij heeft het gevoel het leven niet meer aan te kunnen en gefaald te hebben. Hij ziet geen mogelijkheid meer voor zijn geldingsdrang. In het bedrijf is van hem geen bijzondere prestatie of initiatief meer te verwachten. Dit kan met zich meebrengen dat de arbeider zich op een gegeven moment totaal gefrustreerd voelt. Hierbij komt nog, dat de arbeiders van deze tijd gepredisponeerd zijn tot frustraties. De invloed der techniek en het gebrek aan ethische normen hebben het leven van de arbeider zodanig beïnvloed, dat vele teleurstellingen het uiteindelijk gevolg hiervan zijn. De arbeider wenst in de toekomst geen ontgoochelingen meer, vandaar zijn streven naar sociale zekerheden, hij wil à tout prix bepaalde behoeftebevredigingen gegarandeerd zien. In dit verband spreekt men ook wel eens van industrie-neurose. De mensen die hieraan lijden zijn de zgn. ‘ijskouden’, zonder gevoel van menselijkheid. Op een van de meest treurige gevolgen van de moderne industrie-arbeid nl. de massificatie willen wij hier niet ingaan. Wij bespraken dit reeds uitvoering in ‘Mens en Onderneming’Ga naar voetnoot17). Bovendien zijn het niet alleen de arbeid en het bedrijf die de massificatie in de hand werken. Naast deze oorzaken zouden wij nog willen noemen: de gebureaucratiseerde overheid, het bekrompen wonen in egale huurkazernes, de gestandaardiseerde levering van ontspanning, de oppervlakkige en op sensatie beluste pers, de op laag niveau staande film, de voortschrijdende secularisering en allerlei leeg formalisme. | |
Arbeid: kern van humaniseringsprocesUit bovenstaande moge blijken, dat de kern van het humaniseringsproces nog steeds gelegen is in de arbeid zelf. Dit blijkt een onverteerbare kern te zijn waarop de psychische gezondheid van velen te pletter loopt. Wij zijn er ons van bewust, dat de goed willende, individuele ondernemer hier met de rug tegen de muur staat. Hij kan zich niet de weelde permitteren om aan de bedrijfsorganisatie te tornen, wanneer dit een minder doelmatige produktie zou betekenen. Hierdoor zou het bestaan van de arbeider in economische zin in gevaar komen. Maar het economische doel der onderneming, gepaard met winststreven en jacht naar | |
[pagina 513]
| |
succes, kan de arbeidende mens ook onnodig pijnigen. De zakelijke werkgever wordt gevraagd aandacht te wijden aan de ‘mens’ arbeider. Hoewel het hoge welvaartspeil van de westerse mensheid ontegenzeggelijk te danken is aan de industrie, die het westers leefpatroon stempelt; welvaart is massale welvaart geworden, toch blijkt de industriële arbeid vaak een droevig middel om deze welvaart te bereiken. Een middel waarbij men meer uit is op de vermeerdering der materiële produktie dan op het geluk van de arbeider. Laat de economie het geluk van de mens niet tot object hebben, de mens dient toch wel het middelpunt te blijven van iedere economische activiteit. Het huidige arbeidsprobleem is niet meer op de eerste plaats een kwestie van geld, evenmin een strijd om de ‘ismen’. ‘De theorieën der ismen’, zegt de Staercke, ‘zijn immers op hun beurt niets anders dan pijnlijke symptomen van het onontkoombare feit, dat de arbeider in zeer veel gevallen minder mens wordt. Dit is niet enkel het geval wanneer hij staat voor een werk, dat brutaal of positief verlagend is, dit is ook het geval als de arbeid zó is, dat de mens er onmogelijk belangstelling voor kan hebben.... Hierin ligt ongetwijfeld het drama der industriële beschaving’Ga naar voetnoot18). In plaats van een culture de l'esprit te scheppen draagt deze arbeid bij tot een would-be culture. Wat de arbeider wil is: medewerker te zijn en geen slaaf van de band. Hij wil, dat er met zijn ervaring en inzicht rekening wordt gehouden. Hij wil wel aan de band werken, als hij zich daar waardevol kan voelen als lid van een levensgemeenschap. Belangrijker dan de technische punten van verbetering, zijn de geestelijke en psychische kant van de arbeid en de arbeidsverhoudingen. Het belangrijkste in deze ontwikkeling is het inzicht, dat het economisch en sociaal beginsel niet met elkaar in strijd zijn, doch elkaar aanvullen en pas in hun samengaan die maatschappijvorm opleveren, waarin de mens zijn volle ontplooiing vindt. Hoewel de bedrijfseconomie een zelfstandige wetenschap is, zal zij toch verschillende data van de bedrijfssociologie en bedrijfspsychologie dienen te aanvaardenGa naar voetnoot19). Terecht vraagt Prof. Thierry zich af, of de herontdekking van de mens alleen geldt voor theologen, ethici, sociologen etc. en niet voor economen. Hij pleit voor het verbreden van het object der bedrijfseconomie. ‘Naast de maatschappelijke voortbrenging’, zo betoogt Thierry, ‘heeft zij ook nog te doen met het vormen van een werkgemeenschap’. Voor wat het werk betreft vraagt de mens zelfbeschikking te kunnen uitoefenen in zijn arbeid. Hij wenst niet gedwongen te worden om sneller te werken dan prettig is. Hij wenst ook niet te werken onder een vorm van toezicht, die gemakkelijker te herkennen is dan te onderschrijven. Binnen de werkgemeenschap wil de arbeider door zijn persoon en zijn arbeidsprestatie prestige en status verwerven bij de groep. Het behoren tot een groep is voor hem noodzakelijk; geïsoleerde arbeid, zoals die door plaatsing van machines in veel bedrijven voorkomt, leidt noodzakelijk tot verveling. De groep geeft zekerheid en veiligheid als tegenwicht tegen vereenzaming en geestelijke leegheid. Het is een veelomvattende taak de arbeid te humaniseren, belangrijk hierbij zijn de motieven en de bedoelingen, waarmee de bedrijfsleiding deze problemen | |
[pagina 514]
| |
tegemoet treedt. Het betekent voor de arbeider alles, opzettelijk genegeerd te worden, of ondanks alle goede bedoelingen nog niet voldoende aan zijn trekken te komen. Met een juiste precisie voelt hij aan of de leiding hem ‘onhandig’ of ‘kwaadaardig’ tegemoet treedt. Nog steeds kan de man van de straat er niet over uit, dat de grote bazen van het bedrijf er niet in geslaagd zijn een menselijke arbeidsvorm voor allen te ontwerpen. Door een mentaliteit van onverschilligheid en uitbuiting verkeren wij ook niet in de juiste sfeer van het vertrouwen om samen met de arbeiders naar een constructieve oplossing te zoeken. Wantrouwen is in het bedrijfsleven een grote remmende kracht en oorzaak van geslotenheid. Dit zal op de eerste plaats overwonnen moeten worden door een wederzijdse open en eerlijke houding, voordat iedere andere stap op de weg der humanisering van het arbeidsproces gezet kan worden. Het scheppen van een vertrouwelijke sfeer zal de springplank kunnen zijn voor de humanisering van de psychisch ongezonde arbeid. |
|