Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 497]
| |
[1960, nummer 6]P. Fransen S.J.
| |
[pagina 498]
| |
Voor een derde groep, de Anglicanen (in de Verenigde Staten de ‘Episcopalian Church’) ligt de zaak weer helemaal anders. De oude liturgische riten, welke zij uit de Engelse Middeleeuwen hebben overgeërfd, bevatten nog zeer veel katholiek erfgoed. Als een blijvend instituut hebben zij uit de vóórreformatorische tijd hun nationale Synoden, de ‘Convocations’ bewaard. Sinds 1867 bezitten zij zelfs een soort Algemene Kerkvergadering: de Lambeth-Conferences, die om de tien jaar samen komen te LondenGa naar voetnoot3). Op deze vergaderingen bekleden de bisschoppen ongetwijfeld een bijzondere plaats. Maar de vraag is: welk is juist de rol die hun wordt toebedeeld? De Lambeth-Conferences bezitten geen bindend gezag. De Aartsbisschop van Canterbury zit voor, als de ‘primus inter pares’, een eretitel die hem toekomt als het hoofd van de oudste kerk der Anglicaanse Communie, maar die geen enkel primaatschap inhoudt. Wel oefenen de Lambeth-Conferences, zij het zeer voorzichtig, een zekere leermacht uit. De positie van de ‘Convocations’ van Canterbury en van York, de twee oud-Engelse metropolitane kerken, is uiterst delicaat. Zij maken deel uit van de zeer complexe, traditievaste Engelse staatsstructuur en blijven in rechte en in feite in vele zaken afhankelijk van het Parlement. De theologische opvattingen omtrent de rol van deze vergaderingen en de functie van de bisschoppen zijn lang niet eensluidend. De Anglicanen van reformatorische richting, de zogenaamde ‘Evangelicals’ erkennen het Episcopaat niet als een wezenlijke, d.i. door Christus ingestelde, Kerkstructuur. In de kringen van de zogenaamde High-Church daarentegen bestaat veel meer begrip voor de episcopale kerkorde, en dus meteen voor een eventuele conciliaire idee. Hieraan moet worden toegevoegd, dat sommige priesters en bisschoppen uit de Anglicaanse Kerk zich geldig hebben laten wijden door Oud-Katholieke bisschoppen, d.w.z. door bisschoppen van de Duitse, Nederlandse en Zwitserse gemeenten die zich van Rome hebben afgescheiden na het Concilie van het Vatikaan. Deze geldige wijdingen maken het probleem nog veel ingewikkelder, daar Rome de Anglicaanse wijdingen in het algemeen niet erkent en zich niet uitspreekt over deze bijzondere gevallen, welke apart moeten beoordeeld worden. Volledigheidshalve vermelden we hier dan nog twee groepen die duidelijk afwijzend staan tegenover een Concilie zoals Rome dat ziet: aan de ene kant de sekten die zich afgescheiden hebben van de grote kerkgemeenschappen, en de zogenaamde ‘Vrije Kerken’, d.i. de meeste kerken in de V.S. en een aantal in Europa; aan de andere kant de ‘vrij- | |
[pagina 499]
| |
zinnigen’ of ‘liberalen’, die in het voetspoor van Harnack en de grote protestantse faculteiten van Duitsland, Engeland, Zweden en Denemarken Christus' Godheid ontkennen of betwijfelen, de Kerk reduceren tot een geestelijke kracht in de wereld, en alleen een vast geloof overhouden in God en zijn Voorzienigheid, in de mens en zijn goedheid en verdraagzaamheid. Ten slotte stemmen allen overeen op één punt. Zij verwerpen allen het pauselijk Primaat, tenminste zoals dit zich in de Oecumenische Concilies na 1054 heeft doen gelden. En deze afwijzing is niet alleen een abstracte conclusie van een theologisch denken, maar de idee alleen al van een pauselijk primaat roept bij hen allen een zeer sterk vijandig affect op. Wel kennen enkele Orthodoxen in recente artikelen de Paus een soort ereprimaat toe en het voorrecht om een eventueel Concilie voor te zitten, maar ‘Oecumenische Concilies’ zoals Rome die gehouden heeft sinds 1054, en zoals Z.H. Paus Joannes XXIII er nu een voorbereidt, worden door allen eensgezind, zij het uit verschillende gronden, categorisch afgewezen. Dit wil echter niet zeggen, dat vele afgescheiden christenen en zelfs hun leiders niet zeer sympathiek staan tegenover deze onderneming. Sinds de laatste wereldoorlog is, althans in Europa, het inzicht gegroeid, dat de diepste persoonlijke geloofsovertuiging moet kunnen samengaan met een begrijpende, liefdevolle waardering voor al het goede dat door andere confessies wordt ondernomen. Het christelijk geloof wijst elke vorm van vervlakkend relativisme af, doch heeft evenmin iets te maken met fanatisme en onverdraagzaamheid. Het is alleen jammer dat het vier eeuwen heeft moeten duren voor wij deze les, die toch zo duidelijk in het Evangelie staat, hebben leren begrijpen. In de kranten lezen we over de vele positieve reacties van Orthodoxe en Protestantse kerkleiders. Maar we mogen daarbij niet vergeten dat de meesten van hen pijnlijk ervaren - en hoe oprechter hun instemming is, des te pijnlijker is deze ervaring -, dat het Oecumenisch Concilie in de R.K. Kerk moet zijn zoals het zal zijn. Naar hun gevoelen is het komende Oecumenisch Concilie ‘een private aangelegenheid’ van de R.K. Kerk, al blijven de besten onder hen, zij die werkelijk om de eenheid van alle christenen bezorgd zijn, hopen dat deze ‘private’ gebeurtenis uiteindelijk toch nog moge bijdragen tot de algemene eenheid. Ons overzicht van de voornaamste niet-katholieke opvattingen omtrent het a.s. Oecumenisch Concilie blijft uiteraard summier, maar heeft het voordeel oprecht te zijn. We hebben dit opstel helemaal niet willen schrijven om onze afgescheiden broeders te overtuigen, dat wij in alle | |
[pagina 500]
| |
geval gelijk hebben, doch alleen om onze R.K. gelovigen te waarschuwen tegen een al te grote voortvarendheid. Afgaande op sensationele koppen en onduidelijke persnota's in de kranten, weinig vertrouwd met de geschiedenis van de Oecumenische Concilies, met hun dogmatische achtergrond en hun kerkrechtelijke vormen, zijn vele leken verwachtingen gaan koesteren, die geenszins met de werkelijkheid overeenstemmen. Ons bondig overzicht zal hun althans duidelijk maken, dat een gezamenlijk gesprek met de vijf boven vermelde groepen van afgescheiden christenen volkomen utopisch is. Voor elk van deze groepen zijn de problemen zo verschillend, dat een gelijktijdige behandeling onuitvoerbaar isGa naar voetnoot4). De enigen met wie een onmiddellijke eenheid, ook op een Concilie, zou kunnen gevonden worden, zijn de christenen uit het Oosten. Zij hebben een volwaardig Episcopaat bewaard; zij bezitten al onze Sacramenten, en geloven wat wij zelf ook geloven. Slechts twee belangrijke geloofspunten zijn er die hen van ons gescheiden houden, en die toch wel dieper grijpen dan onze theologische handboeken doen vermoedenGa naar voetnoot5): de voortkomst van de H. Geest ‘uit de Vader alleen’, wat men noemt de kwestie van het ‘Filioque’, en het Primaat van de Paus van Rome. Naar hun gevoelen en van uit een dieper inzicht in hun theologie zijn deze punten nauw met elkaar verwant, een zienswijze waarmee R.K. theologen nog maar weinig vertrouwd zijnGa naar voetnoot6). Theologisch nemen wij hun bezwaren nog veel te weinig au sérieux, en psychologisch mag men niet zeggen dat wij ons westers meerderwaardigheidsgevoel hebben afgelegd voor een werkelijk christelijke waardering. Het is dan ook duidelijk dat een gezamenlijk gesprek op een Concilie, dat aldus een ‘Eenheidsconcilie’ zou worden als dat van Lyon in 1274 of dat van Florence in 1438, een uitgebreide theologische en psychologische voorbereiding veronderstelt, ook bij het gewone volk. In de Griekse landen is deze voorbereiding nog op verre na niet op gang geraakt. En voor de landen onder communistisch regime blijft elke mogelijkheid van contact met Rome blijkbaar uitgesloten. Recente studies over het Concilie van Florence hebben echter bewezen, dat zonder zulk een diepgaande psycho- | |
[pagina 501]
| |
logische voorbereiding een ‘Eenheidsconcilie’ meer kwaad doet dan goed, omdat het de tegenstellingen alleen maar verscherpt, in plaats van ze op te lossenGa naar voetnoot7).
Wij komen op onze vraag terug: is het aanstaande Oecumenische Concilie oecumenisch? Het zal ondertussen al duidelijk geworden zijn, dat dit woordje ‘oecumenisch’ verschillende betekenissen heeft. Laten we die eerst onderzoeken, voor wij onze vraag beantwoorden. ‘Oecumenisch’ komt van het Griekse ‘oikos’ = huis, en ‘oikein’ = een huis bewonen. ‘Oikumene’ betekent dus zoveel als ‘bewoond’. Het vrouwelijk geslacht van dit deelwoord slaat op het gewoonlijk verzwegen zelfstandig naamwoord: aarde. De oorspronkelijke betekenis van oecumene is dus: de bewoonde aarde. Deze omschrijving werd in de eerste eeuwen van het Romeinse keizerrijk gebruikt om het Imperium aan te duiden, dat zich uitstrekte over de hele ‘bekende’ wereld rond de Middellandse Zee. Deze profane betekenis vinden wij terug in het Nieuwe Testament, b.v. in het Kerstverhaal, waar Lukas spreekt van de volkstelling die Augustus had uitgeschreven over heel de ‘oikoumene’, d.i. over heel het Rijk. De kerkelijke betekenis is pas later ontstaan. Daar het Rijk in de eerste eeuwen praktisch samenviel met de Kerk, zou oekumenisch weldra ook heel de Kerk gaan betekenen, de ‘Oikoumene’, of de ‘Catholica’, zoals Augustinus graag schreef. De toepassing op een Algemene Kerkvergadering zou dan spoedig volgen. In 325 had keizer Constantijn een Algemeen Concilie samengeroepen te Nicea, waarop voor het eerst het hele rijksepiscopaat vertegenwoordigd was. De meeste bisschoppen kwamen uit het Oosten, zelfs één uit Perzië, maar de grote Kerken uit het Westen, Carthago, Spanje en Gallië, hadden elk één bisschop gestuurd. Uit Rome kon Paus Silvester wegens zijn hoge ouderdom niet overkomen. Hij werd vertegenwoordigd door de twee priesters Victor en Vincentius, zijn legaten. Naar alle waarschijnlijkheid werd op het Concilie van Constantinopel in 381 voor het eerst het woord ‘oecumenisch concilie’ gebruikt, en wel om te verwijzen naar Nicea, dat door de tijdgenoten de ‘grote en heilige Synode’ werd genoemd. Die naam is ondertussen in beide Kerken van Oost en West bewaard gebleven. Ook de wezenskern, nl. buitengewone vergadering van het hele Episcopaat in communie met de Paus, waarop geloofswaarheden of kerkrechtelijke maatregelen behandeld worden, die de hele Kerk betreffen. Alleen zullen de juridische vormen, welke deze samenkomst telkens | |
[pagina 502]
| |
moeten aanpassen aan de noden en toestanden van het ogenblik, in de loop van de geschiedenis een hele evolutie doormakenGa naar voetnoot8). In het huidige recht kan een Oecumenisch Concilie alleen door de Paus worden samengeroepen, door hem zelf of door zijn legaten worden voorgezeten en moeten de conciliaire decreten, om oecumenische rechtsgeldigheid te bezitten, door hem worden bekrachtigd. Op de conciliaire onfeilbaarheid en op de geloofsgronden voor deze R.K. opvatting hebben wij elders gewezen in een uitvoerig commentaar op de persconferentie die Kardinaal Tardini op 30 november 1959 over het geplande Concilie heeft gehoudenGa naar voetnoot9). Rond het midden van de XIXde eeuw is een andere betekenis van het woord ‘oecumenisch’ in omloop geraakt, waar wij door de hedendaagse literatuur eigenlijk beter mee vertrouwd zijn. ‘Oecumenisch’ wijst niet meer op een feit, in het geloof gefundeerd en door het kerkelijk recht vastgelegd, maar veel meer op een houding, een gezindheid. Een mens denkt of voelt oecumenisch, indien hij bekommerd is om de eenheid der christenen. Een vergadering is oecumenisch indien zij de bedoeling heeft bij te dragen tot de uiteindelijke eenheid van de hele ChristenheidGa naar voetnoot10). Beide grondbetekenissen ontspruiten ongetwijfeld aan dezelfde oergedachte: oecumenisch is wat de eenheid van de hele Christenheid betreft. Maar er blijft een duidelijk onderscheid. In de tweede betekenis is er geen sprake meer van Episcopaat, dat niet wordt uitgesloten, maar evenmin verondersteld. Geen sprake meer ook van de uitoefening van een onfeilbare leer- en bestuursmacht in communie met de Paus. Geen plaats ten slotte voor een bindend gezag. Men zoekt eenvoudig naar een gemeenschappelijk vlak, waarop men elkaar kan ontmoeten, om samen te zoeken naar de middelen om de uiteindelijke eenheid te bevorderen. Ieder behoudt zijn eigen overtuiging, maar eerbiedigt tevens het geweten van de anderen en tracht hun diepste religieuze motieven te ontdekken en te begrijpen. Achter dit verlangen naar het gesprek staat het inzicht, dat vele hinderpalen, die de eenheid in de weg staan, van louter menselijke aard zijn: wanbegrip, onwetendheid, vertekening van de | |
[pagina 503]
| |
opinies van de anderen na eeuwen controverse en vervreemding, politieke, sociale, economische en racistische motieven, die met het geloof van Christus weinig of niets te maken hebben. Ook gelooft men, dat alleen Christus zoals Hij zijn Kerk heeft gesticht door de H. Geest, deze weder kan samenbrengen tot Zijn Ene LichaamGa naar voetnoot11). Beide betekenissen hebben hun bestaansrecht. Vanzelfsprekend kan een oppervlakkig ‘oecumenisme’ het religieuze relativisme, een van de ergste kwalen van onze tijd, bevorderen. Het moderne wantrouwen tegenover elke dogmatische formulering maakt ons allen erg kwetsbaar op dit punt. Onze vertrouwdheid met de democratische levensvormen doet ons soms verlangen dat ook de problemen van geloof en zedenleer op een democratische wijze zouden behandeld wordenGa naar voetnoot12). Doch de besten van onze afgescheiden broeders beseffen heel goed - sommigen beter dan velen van ons - dat de eenheid niet zal komen uit een religieus compromis, wat tevens een ontrouw in zich zou sluiten aan het Woord van de Vader in Christus.
In welke zin zal het geplande Oecumenisch Concilie dan werkelijk oecumenisch zijn? Ons antwoord is eenvoudig. Het ‘IIde Vatikaanse Concilie’, zoals het zal genoemd worden, is oecumenisch in beide betekenissen. Dit willen wij kort toelichten. Dat het oecumenisch is in de dogmatische en kerkrechtelijke betekenis, welke het binnen de R.K. Kerk steeds heeft gehad, was van meet af aan duidelijk, voor wie de taal verstond welke de Paus gebruikte op 25 januari 1959, toen hij zijn wil kenbaar maakte om een ‘Oecumenisch Concilie’ bijeen te roepen. Dat zo vele R.K. leken door deze term toch zijn misleid, vindt zijn oorzaak in de oppervlakkige berichtgeving van de pers, en in de moderne dubbelzinnigheid van het woord ‘oecumenisch’. Dat de kerkelijke betekenis van dit woord een beetje op de achtergrond was geraakt, is gedeeltelijk te verklaren door het feit dat het jongste Oecumenisch Concilie toch reeds 90 jaar achter ons ligt, het voorlaatste drie eeuwen. Bovendien heeft men in recente tijden zo sterk de nadruk gelegd op de Paus als de Opperste Leraar dat men zou gaan vergeten, dat hij toch niet de enige Leraar is in de Kerk, dat hij m.a.w. de bisschoppen niet vervangt. We willen hier niemand een verwijt van maken. Dit accent op het Pausdom, dat dogmatisch niet meer helemaal zuiver klonk, was menselijk gesproken misschien onvermijdelijk na de bittere | |
[pagina 504]
| |
controversen ten tijde van het Vatikaanse Concilie. Nu de eeuwenoude polemiek tegen het conciliarisme, dat het Concilie boven de Paus wilde stellen, is geluwd, kunnen wij in de herwonnen vrede ook het geestelijk evenwicht terug vinden. Het is een noodlottige hebbelijkheid van het menselijk denken, dat het een verkeerd gelegd accent niet anders schijnt te kunnen corrigeren dan door het beklemtonen van de dialectische tegenpool. Weinigen ontsnappen hierbij aan de bekoring van de overdrijving. Pas na de storm kunnen alle aspecten van de ene, maar veelzijdige waarheid, weer veilig en evenwichtig tegen elkaar opwegen. Dit betracht de hedendaagse theologie, zowel met betrekking tot de natridentinische reactie als sommige postvatikaanse overdrijvingen. Maar op haar beurt staat zij wellicht agressief tegenover andere stellingen. En zo blijft de slingerbeweging in de geschiedenis op gang, die een nieuwe synthese mogelijk zal maken voor later. Ons eerste affirmatief antwoord is dus duidelijk. Maar dat het komende Concilie ook ‘oecumenisch’ zal zijn in de tweede betekenis van dit woord, is niet zo onmiddellijk doorzichtig. Sommige berichten schijnen zelfs in een andere richting te wijzen, hetgeen intussen bij velen een pijnlijke ontgoocheling heeft gewektGa naar voetnoot13). Is deze ontgoocheling echter weer niet het gevolg van verkeerde verwachtingen? Het is nutteloos zich te wagen aan gissingen en veronderstellingen over wat op dit Concilie allemaal zou kunnen gebeuren. De voorbereiding ervan is in de handen van de Paus. De enige zekere berichten over wat het zal worden, kunnen alleen van hem komen. Buiten het kerkelijk recht en de katholieke theologie beschikken wij voorlopig dus over geen andere inlichtingen dan de diverse uitspraken van de Paus zelf, en de uitvoerige persconferentie die Kardinaal Tardini aan de betekenis en de voorbereiding van het Concilie heeft gewijdGa naar voetnoot14). Uit deze laatste is duidelijk geworden, dat de kerkleiders van de afgescheiden christen-gemeenschappen voorlopig niet persoonlijk op het Concilie zullen uitgenodigd worden. Wel worden zij, en dit met aandrang, welkom geheten als ‘observers’ en zij zullen alvast al de belangrijke documenten met betrekking tot het Concilie in handen krijgen. Op het eerste gezicht schijnt dit de klok achteruit te zetten: voor | |
[pagina 505]
| |
Trente en voor het Vatikaans Concilie werden immers wel persoonlijke uitnodigingen verstuurd. In feite geeft de huidige Paus hier juist blijk van een echt oecumenisch aanvoelen. Joannes XXIII staat niet alleen abstract en principieel tegenover de andere confessies, maar persoonlijk begrijpend, als voor levende mensen, waarvan hij er zelf enkelen heeft ontmoet. Die persoonlijke uitnodigingen hebben vroeger inderdaad meer ergernis gewekt dan begrip. Ook stellen zij de uitgenodigde personen in een zeer delicate situatie tegenover hun collega's en hun kerk. De sensationele berichten, welke de pers rond deze invitaties zou brouwen, kunnen niet anders dan de tegenstellingen verscherpen. De ervaringen naar aanleiding van de recente ontmoeting tussen katholieke en orthodoxe theologen op het eiland Rhodos, van een gelijksoortige ontmoeting welke moest plaatsvinden in Venetië en van een vergadering van katholieken met christenen uit de Reformatie, in Assisi, hebben dit ten overvloede bewezen. Beide laatste bijeenkomsten moeten voorlopig worden afgelast. Pers en radio - een vatikaans radiospreker met name - hebben de grootste misverstanden veroorzaakt en het oude wantrouwen weer opgewekt, vooral in de kringen van het Algemeen Secretariaat van de Wereldraad der KerkenGa naar voetnoot15). Nog steeds zien wij de religieuze en kerkelijke problemen te veel als louter menselijke vraagstukken, die wij in onze bazige eigengereidheid graag zouden oplossen met de ons vertrouwde middelen van menselijke handigheid en diplomatie. De oecumenische beweging heeft ons én onze afgescheiden broeders geleerd, dat het een werk blijft van Gods genade, waarbij de mens niets anders te doen staat dan zich bereid en open te stellen voor de ingevingen en stille leiding van de H. Geest. Nog eens: wij zullen de eenheid niet eigenmachtig veroveren. Wij moeten ons klaar houden, of beter nog ons laten klaar maken door God. En dat zijn wij nog lang niet! De uitspraken van de Paus wijzen in dezelfde richting. Het eerste bericht van de Osservatore Romano van 26/27 januari 1959 over de aankondiging van een nieuw Oecumenisch Concilie is onmiddellijk opgenomen in de grote koppen van de wereldpers en heeft een ogenblik heel wat misverstand gewekt. Reeds zag men alle christenen naar Rome trekken, en elkaar rond het graf van Sint-Pieter de hand reiken der verzoening! Dat de zaken niet zo eenvoudig staan, hebben wij ondertussen al ervaren. Op 27 februari verscheen dan in het officiële blad van het Vatikaan, de Acta Apostolicae Sedis de volledige tekst van de toespraak van de | |
[pagina 506]
| |
Paus tot de Romeinse KardinalenGa naar voetnoot16). Hieruit bleek al direct, dat de Paus niet dacht aan een ‘Eenheidsconcilie’ met het Oosten, en nog minder met de christenen uit de Reformatie. Hij wilde de R.K. Kerk zelf hervormen, en de kerkelijke tucht aanpassen aan de noden van deze tijd. De eenheid werd niet eens voorgesteld als een onmiddellijk arbeidsplan voor de conciliaire besprekingen. Zijn gedachte is in de grond veel religieuzer. Met betrekking tot de eenheid ziet hij het Concilie ‘als een vernieuwde uitnodiging aan de gelovigen van de afgescheiden kerkgenootschappen om welwillend met Hem mee te gaan in het zoeken naar eenheid en genade, waar zoveel zielen overal ter wereld naar verlangen’. Voortdurend heeft de Paus in het afgelopen jaar, in eendere of andere bewoordingen, hetzelfde herhaald. In encyclieken, in plechtige uitspraken, in gemoedelijke en vaderlijke audiënties, in gesprekken met bisschoppen, gelovigen, en zelfs met afgescheiden christenen die hem kwamen bezoeken. Meer zegt hij niet. Meer wil hij, noch kan hij zeggen, tenzij dit ene: dat hij telkens weer om gebeden vraagt, opdat God dit moge verwezenlijken, zoals Hij het wil. En wat is er gebeurd? Een providentiële reactie is hierop gevolgd, over de hele wereld. Door deze herhaalde aansporingen is het christelijke geweten wakker geschud. Leken, theologen en bisschoppen, die vroeger wellicht weinig aandacht hadden besteed aan de grote nood der christelijke verdeeldheid zijn plotseling vol belangstelling. De stem van duizenden en duizenden gewetens spreekt luid over deze schande van onze verscheurdheid. God heeft bewerkt, dat dit Concilie, dat van de Paus zulk een bescheiden opdracht kreeg, toch meteen een diepgaande vermaning richt tot alle christenen, hen herinnert aan hun gemeenschappelijke schuld, hen bevrijdt uit de afzondering, waarin godsdienstoorlogen, haat en wantrouwen en eeuwen vervreemding hen hebben opgesloten. God geve dat dit Oecumenisch Concilie, in zijn voorbereidingen en zijn eigenlijke arbeid, steeds blijve groeien in oecumenische gezindheid en zorg, zodat Hij, langs de wegen die de Zijne zijn, ons moge brengen tot die eenheid, die Christus met de Vader bezit, en wij in Hem. |
|