Streven. Jaargang 13
(1959-1960)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |
ForumSven Stolpe over Christina van ZwedenAls typisch vertegenwoordigster van de Renaissance-cultuur, zoals die met al haar krachtig levensidealisme en in humanistisch verfraaide allure levend was aan de zeventiende-eeuwse vorstenhoven - meer nog als boeiende persoonlijkheid met een niet alledaagse levensloop, geniet koningin Christina van Zweden nog altijd belangstelling van historische wetenschap en literatuur. Sinds Arckenholtz in 1751 reeds, nauwelijks een halve eeuw na haar dood, begon met de publikatie harer gedenkschriften - Mémoires concernant Christine reine de Suède - heeft een voortdurende stroom van wetenschappelijke studies en min of meer verdichte levensbeschrijvingen deze belangstelling gaande gehouden. Verleden zomer verscheen er een studie die een nieuwe kijk weet te geven op deze merkwaardige Regina suevica. De auteur van het betreffende boekGa naar voetnoot1), Dr. Sven Johan Stolpe, in Nederland bekend door vertalingen van drie of vier van zijn romans, heeft een uitzonderlijk resultaat bereikt: gepresenteerd als academische dissertatie is de studie niettemin een voor buitenstaanders lezenswaardig geschrift. Stolpe heeft daarmee een nieuwe schakel toegevoegd aan zijn werkzaamheid als historicus, waarvan tot op heden vooral zijn biografie over Jeanne d'Arc ook in Nederland grotere aandacht heeft getrokken. De dissertatie over Christine draagt als ondertitel ‘Studies in Koningin Christina's Maximes’, waarmee dus het uitgangspunt van Stolpes onderzoek wordt aangeduid: deze maximes, een door de vorstin gaarne beoefend literatuurgenre, werden tot op heden bij het historisch onderzoek min of meer verwaarloosd. Het was vooral onder invloed van La Rochefoucauld dat Christina voor deze literaire mode belangstelling kreeg. In twee verzamelingen, Ouvrage de Loisir en Les Sentiments Héroiques, begonnen in 1680, heeft zij aldus in korte, kernachtige zinnen haar ideeën verzameld. Het zijn deze maximes, op verschillende tijden geschreven, die Stolpe als nieuwe bron voor een bestudering van koningin Christina's religieuse ontwikkeling heeft aangeboord. A priori kon immers worden aangenomen dat de denkbeelden die zij in opeenvolgende fasen van haar leven in deze maximes neerlegde, bij een juiste chronologische ordening in dit opzicht tot een duidelijk beeld moesten leiden. | |
Neo-StoïcismeStolpes grote belezenheid in de Franse literatuur heeft hem in staat gesteld de verschillende fasen van Koningin Christina in een sterk verduidelijkend perspectief te plaatsen, in casu de dominerende gedachten op dit gebied in het zeventiende-eeuwse Frankrijk. Reeds vroeg met de antieke deugdenleer bekend, o.m. door het onderrricht van haar bekende magister Axel Oxenstierna, werd zij spoedig een overtuigd aanhangster van het in Frankrijk heersende neo-stoïcisme. Deze levensbeschouwing, ooit de culmen, de top van de Renaissance genoemd, nam in de zeventiende eeuw een enorme vlucht en vormde eigenlijk de meest dominerende filosofische leer. Over de stoïsche opvattingen omtrent het volstrekte bedwang van hartstocht en gevoel door verstand en wil, met de daaraan onafscheidelijk verbonden eigenwaan en hoogmoed, hoeft hier niet nader te worden gesproken. Een feit is dat men overal in Christina's geschriften de bewijzen vindt, dat zij met hart en ziel aan deze leer verknocht was. Misschien kwam dit overeen met haar onafhankelijke, bijna viriele karakter? Ongetwijfeld rekende zij zichzelf wel degelijk tot een bepaalde elite van stoïsche übermenschen - ‘ces génies extraordinaires et ces âmes priviligiées, ces caractères singuliers qui sont les miracles de leur siècle et l'étonnement de la postérité...’. Zoals vele aanhangers van de stoïsche levenshouding in het Renaissance-tijdvak | |
[pagina 373]
| |
wist ook Koningin Christina tegelijk met deze stoïsche ideeën een zekere vorm van Christendom te handhaven. Het is wel onmiddellijk duidelijk dat de orthodoxie in dit opzicht groot gevaar liep; zuiver rechtgelovig Christendom vindt men dan ook weinig bij de grote Neo-stoïsche aanhangers, en het door sommigen gekozen alternatief: terugkeer tot de ongeschonden christelijke doctrine had voor Christina geen enkele aantrekkingskracht. Haar jeugdgeloof, het Lutheranisme, had zij reeds vroeg verlaten, ofschoon zij dit - begrijpelijk als men haar positie als vorstin van een Lutheraans land in aanmerking neemt! - gedurende lange tijd verborgen hield. Zij voelde een instinctieve afkeer van het protestantisme, althans in de vorm waarin zij er dagelijks mee geconfronteerd werd, en heeft deze afkeer haar gehele leven meegedragen. Aldus losgeraakt uit een bepaald doctrinair kader, zocht zij op eigen hand een soort algemeen Christendom waaruit men de volgende grondlijnen kan reconstrueren: de existentie van een persoonlijke, almachtige God, tot wie men in gebed kan naderen, verder een zeer sterk rationalisme, een opvallende scepsis tegenover alle dogma's, inzonderheid de incarnatie, geen enkele verhouding tot een verlossende Christus, kortom een geloof dat nog nauwelijks Christelijk mag genoemd worden. Stolpe signaleert trouwens in geheel haar werk een opvallende afwezigheid van iedere Christologie; ook in de Maximes wordt Christus geen enkele maal genoemd! Dit geloof nu verenigde zij jarenlang met de boven omschreven stoïsche levenshouding. Het waargenomen rationalisme in haar religieuze opvattingen wordt wel zeer verklaarbaar als men weet dat Christina in deze jaren nauw contact onderhield met een man als Descartes, een van de talloze geleerden met wie zij correspondeerde en persoonlijke gesprekken voerde.. Steeds was zij er op uit haar geest te verhelderen en op de hoogte te blijven van de dominerende wijsgerige gedachten. | |
Frans LibertinismeDoor de beruchte Fronde-oorlog zochten talrijke Franse intellectuelen een goed heenkomen in het buitenland en de uiterlijke aanleiding tot Christina's intensieve kennismaking met het zeventiende-eeuwse libertinisme ligt zeker in het feit dat velen van hen aan het Zweedse hof vertoefden. Een der geprononceerde karaktertrekken bij die Franse geleerden was hun grondige scepsis tegenover tot op heden aanvaarde geloofswaarheden. Twijfel aan de kerkelijke leer op natuurwetenschappelijk terrein bracht twijfel op andere punten voort, de vroegere zekerheid wankelde. Zeer vaak leidde deze sceptische houding tot libertinisme binnen de Kerk, even vaak ook tot volkomen heretische opvattingen. (Stolpe constateert ook dat de confessionele geslotenheid aan katholieke zijde, vlak na de reformatie, niet zo groot was als men vaak schijnt te denken). Men lette er wel op dat deze libertinistische periode vlak voor haar ‘bekering’ tot het katholicisme viel en zich ná deze ommekeer nog geruime tijd voortzette. Weliswaar accepteerde zij de Kerk als instituut en de pauselijke autoriteit, maar tegenover bepaalde - vaak essentiële - aspecten van het katholieke geloof en de dagelijkse praxis gedroeg zij zich na 1654 - het jaar van haar opname in de Kerk - zeker even sceptisch en libertijns als vroeger. Haar bekende balsturigheid en nukkige onafhankelijkheid schijnen zelfs na dit jaar groter dan ooit, getuige onder meer de volgende uitlating van een kroniekschrijver: ‘Elle parâissait inégale, brusque et libertine en toutes ses paroles, tant sur la Religion, que sur les choses à quoi la bienséance de son sexe l'obligeait d'être retenue’! Toch mag men deze verschijnselen niet zo vertolken, als zou haar overgang tot het katholicisme niet au sérieux genomen mogen worden. Zonder twijfel had Christina een levendige religieuze belangstelling en een diep godsdienstig leven. De geest des tijds bracht noodzakelijk mee dat haar opvattingen in dit opzicht met een flinke dosis vrijdenkerij vermengd waren. Stolpes bestudering van haar Maximes brengt aan het licht op welke punten haar katholicisme mankeerde, en zó sterk mankeerde dat men haar geloof nog bezwaarlijk als Christelijk zal kunnen aanvaarden. Naast de reeds opgemerkte totale afwezigheid | |
[pagina 374]
| |
van ieder contact met of belangstelling voor het mysterie van de Menswording tonen de Maximes: een sterke scepsis tegenover wonderen, afkeer van alle contemporaine extatische en visionaire geloofsvormen, ironische waakzaamheid tegenover de eigentijdse heiligen. Daartegenover staat een zo overtuigd aanvaarden van andere en vaak belangrijkere geloofswaarheden dat men haar gebrekkige of onvolledige theologie licht kan verontschuldigen. | |
QuiëtismeBlijkbaar waren dus ook na haar overgang tot het katholicisme de spanningen in haar religieuze leven nog niet geweken. Eerst in de derde fase van haar geestelijke ontwikkeling, met name de ontmoeting met het in Frankrijk opkomende quiëtisme schijnt zij haar natuurlijke, religieuze klimaat te hebben gevonden. Ontstaan als een soort reactie tegen vooral Jezuïetische systematische vroomheidsoefeningen, droeg de pseudo-mystiek van het quiëtisme ernstige gevaren met zich mee: zij hief de menselijke zelfverantwoordelijkheid op, maakte de Kerk praktisch overbodig en verwierp de noodzaak van een actief gebedsleven. Dat deze risico's niet zonder grond waren, kwam spoedig aan het licht. Reeds in 1656 was Koningin Christina in Marseille in contact gekomen met een der grote leiders van het Franse quiëtisme, François Malaval. Het was echter vooral door haar kennismaking met de vermaarde theoloog en quiëtistische predikant Miguel Molinos in Rome dat haar geestdrift voor deze richting eerst goed gewekt werd. De inhoud van Molinos' leer is neergelegd in zijn Guida Spirituale en wordt door Stolpe uitvoerig ontleed. Spoedig werd Molinos een belangrijk object voor de machtige inquisitie en ofschoon het proces tegen hem een zeer delicate zaak was - in feite ging het voor of tegen het quiëtisme, dat onder haar duizenden aanhangers talloze hoge kerkelijke en wereldlijke dignitarissen telde - werd hij in 1865 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Ongetwijfeld heeft Koningin Christina, die in die jaren in Rome verbleef, al het mogelijke gedaan om haar vertrouweling voor een vonnis te behoeden, maar toch wees zij veel van zijn aanspraken, vooral als geestelijk leider af. Veel van de excessen die het proces aan het licht bracht, waren nieuw voor haar en stemden niet overeen met het beeld dat zij van de man en zijn verkondiging gevormd had. Als ijverig volgelinge van deze religieuze stroming heeft Christina vanzelfsprekend ook hiervan sporen in haar Maximes achtergelaten. Haar grote scepsis tegenover alle uiterlijke kerkelijkheid en vroomdoenerij vond in het quiëtisme als het ware een volledige oplossing en zij zal het débâcle van deze stroming hoogstwaarschijnlijk als een grote persoonlijke teleurstelling hebben ervaren.
De vraag die zich tenslotte opdringt is deze: waarom ging zij tot het Katholicisme over? De vorm waaronder zij het geloof aanvaardde blijkt verre van orthodox te zijn geweest en mist, zoals boven is aangetoond, niet zelden juist wezenlijke elementen uit de katholieke leer. In de geschetste ontwikkeling van neo-stoïcisme en sceptische vrijdenkerij tot een duidelijk engagement in de quiëtistisch-mystische religiositeit vormt het katholicisme ook geen logisch-noodzakelijke schakel. Zij bekeerde zich niet met volledige intellectuele overgave en religieuze overtuiging en men kan zich met recht afvragen wat het is geweest in het katholicisme dat deze intellectuele vorstin heeft aangetrokken. Ofschoon deze kwestie, wetenschappelijk gezien, slechts een nevenprobleem vormt in Stolpes studie beantwoordt hij deze vraag toch wel. Zij ging tot het katholicisme over omdat zij binnen de Roomse Kerk meer intellectuele bewegingsvrijheid verwachtte dan het strenge Zweedse Lutheranisme haar gunde. Haar soms bizarre en altijd gebrekkige theologische opvattingen omtrent elementaire waarheden van de Christelijke geloofsleer worden hierdoor begrijpelijker. Slachtoffer van het overdreven rationalisme van haar tijd en handelend vanuit een door het familiemilieu bewerkte reactionaire houding, kon zij ook het katholicisme slechts in zover aanvaarden, als zij een en ander rationeel kon verantwoorden. Juist over dit aspect | |
[pagina 375]
| |
heeft een katholiek criticusGa naar voetnoot2) de noodzakelijke kanttekening bij Stolpes werk gemaakt: ‘Men bekeert zich niet tot het katholicisme als zodanig maar tot het ideaalbeeld dat men er van heeft. En dit ideaalbeeld komt zeker in hoge mate overeen met de persoonlijke aanleg, intellectueel en vooral psychologisch....’. ‘Tegen deze achtergrond is het b.v. gemakkelijk te begrijpen dat Koningin Christina.... onder invloed van haar opvoeding - zoals zeker vele bekeerlingen en “geboren” katholieken in onze tijd - misschien meer gekenmerkt werd door een “correcte” verhouding tot God, gebaseerd op een eenzijdig intellectueel benadrukt en vrij gevoelloos geloof in de Schepper en zijn voorzienigheid, en minder door een levende persoonlijke verhouding die haar wortel, haar groei en haar voleinding heeft in een innig deelnemen aan de mysteries van de incarnatie, welke voltooid worden in de liturgie van de Kerk, met een steeds grotere liefde in Christus als wezenlijkste vrucht’. Zoals gezegd kon Stolpes academische verhandeling over Christina's geestelijke ontwikkeling met een gedeelte van haar nagelaten geschriften als hoofdbron aan deze vervollediging van het religieuze aspect geen plaats bieden. Hij beklemtoont echter herhaaldelijk dat ondanks haar onvolledige aanvaarding van het katholicisme, uit het godsdienstig onderzoek een diep religieuze persoonlijkheid naar voren treedt. R.F.M. Boshouwers | |
Kunstmatige InseminatieOnder de vele problemen betreffende vruchtbaarheid, voortplanting en geboorteregeling wordt sinds enige tijd ook dat van de kunstmatige inseminatie gesteld, in navolging van wat in de dierenwereld reeds een algemeen verspreid gebruik heeft gevonden. Van godsdienstig standpunt is voor de katholiek de zaak duidelijk: in verschillende toespraken tot geneesheren, o.a. op 29-9-1949, 29-10-1951 en 8-10-1956 heeft Pius XII de methode veroordeeld als strijdig met de natuurwet en de moraal. Doch naast het godsdienstig-morele gelden hier natuurlijk ook andere gezichtspunten: biologische en technische, economische en sociale, en juridische. Deze aspecten stonden reeds vroeger op de dagorde van geneeskundige congressen, o.m. van het Congrès Français de Gynécologie in Marseille 1957 en dat van de Protestantse Artsenvereniging in Utrecht 1958. Op de onlangs gehouden Deutsche Aertzetag te Lubeck werden ze opnieuw besproken, afgezien van alle godsdienstige beschouwingen. Naar aanleiding van een uitgebreid verslag dat de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 22-9-1959 daarover publiceerde, zij ook hier een en ander meegedeeld. Laten we de statistieken voorbijgaan die aangeven in welk percentage het sperma van de echtgenoot (homologe kunstmatige inseminatie) of dat van een vreemde gever (heterologe k.i.) wordt gebruikt, en welk het percentage is van de positieve resultaten. Dit laatste is over het algemeen pover te noemen: het schommelt tussen 15 en 50%. (Momenteel zouden er in Duitsland een duizendtal door k.i. verwekte kinderen leven, in de V.S. misschien honderdduizend, maar betrouwbare cijfers zijn niet voorhanden). Indien de resultaten 100% gunstig waren, zouden de andere bezwaren natuurlijk niet afnemen, integendeel: hoe groter de kans wordt op positieve resultaten, des te groter wordt, statistisch gezien, de kans dat de mogelijke gevaren werkelijkheid worden. De meeste artsen die de methode toepassen - en ze zijn niet zo talrijk - aanvaarden alleen de homologe inseminatie, en verwerpen de heterologe. Om de homologe als niet onzedelijk te aanvaarden, steunen zij op een lekenmoraal, die veel goed kan praten van het ogenblik dat het geen schade doet aan derden en dat het een sociaal of economisch goed bevordert. Doch daarin gaan zij toch niet zo ver dat zij de mens en zijn voortplantingsleven als een technisch instrument zouden beschou- | |
[pagina 376]
| |
wen dat met liefde en menselijke gevoelens niets van doen heeft. De instinctieve afkeer voor het abnormale en onnatuurlijke, welke een gewoon mens voelt opkomen alleen al bij de gedachte aan een artificiële bevruchting, zelfs tussen echtgenoten, speelt ook bij de artsen nog mee om de heterologe inseminatie te doen afwijzen. Maar ook zonder dat gevoelsargument achten zij de nadelen en gevaren van de heterologe k.i. te groot om haar te verdedigen en toe te laten. Vooral over deze gevaren handelde de Duitse Aerztetag. De wens van een vrouw om een kind te hebben is te eerbiedigen, maar een recht daarop heeft ze eigenlijk niet. Dat zgn. recht kan echtgenoot en kind vaak groot onrecht aandoen. Dikwijls is hier vanwege de vrouw een egoïsme in het spel, dat het offer van de eigen kinderloosheid niet kan brengen maar van de echtgenoot het offer vraagt een vreemd kind te aanvaarden. De moeder kan daarbij niet voorzien tot welke moeilijkheden het buitenechtelijk kind - want dat blijft het toch, ook al is het geboren met de instemming van de echtgenoot - aanleiding kan geven. Zal het kind de echtgenoot niet uit het hart van de vrouw verdringen? Zal in de vrouw geen misprijzen groeien voor de zgn. minderwaardigheid van haar echtgenoot? Over het algemeen zal zelfs de moeder de heterologe gever niet kennen (wegens de korte duur der vrouwelijke vruchtbaarheid en de korte levensduur der spermatozoïden zijn vaak verschillende proeven nodig), maar het is toch niet denkbeeldig dat zij zou gaan dromen van de onbekende vader van haar kind met al de psychische verwikkelingen van dien. En wat van de andere kant, indien het kind later erfelijk belast blijkt te zijn, zware karakterstoringen vertoont? Zal in dergelijke gevallen de echtgenoot zijn schijnvaderschap niet officieel verloochenen? En in weer andere gevallen gaat de echtgenoot de vrouw ervan verdenken dat zij de hele onderneming slechts heeft opgezet als een camouflage voor een echtbreuk, hetzij met de zogenaamde onbekende gever, hetzij zelfs met de geconsulteerde arts. Voor het kind zelf dreigen dezelfde gevaren als die welke de opvoeding en karaktervorming van alle kinderen bedreigen wanneer onenigheid heerst tussen de ouders. En zelfs indien de harmonie tussen deze echtgenoten volkomen zou blijven, dan nog dreigt het gevaar van een psychisch gestoord evenwicht wanneer het kind later achter het geheim komt van zijn ontstaan, ontdekt dat zijn vader niet zijn vader is en zijn moeder niet helemaal zijn moeder. De arts ten slotte neemt een bijzonder zware en gevaarlijke verantwoordelijkheid op zich. Hij moet ervoor instaan dat de gever gezond is en niet erfelijk belast. Deze waarborg kan hij nooit met zekerheid geven, zeker niet met betrekking tot de toekomst. Loopt het later mis met de lichamelijke of psychische ontwikkeling van het kind, dan wordt de arts bedreigd met een eis tot schadeloosstelling, en dit wordt een uitermate ingewikkeld twistpunt, waarbij o.a. het beroepsgeheim betrokken is. Andere juridische moeilijkheden kunnen zich voordoen: betreffende de anonimiteit van de gever, de plichten en rechten van de echtgenoot, erfenisaanspraken van de gever, enz. Om al deze redenen verwerpt de Duitse Aerztetag de heterologe k.i. als strijdig met de moraal. Daarmee sluit hij zich aan bij de beslissing van de Artsenvereniging in Utrecht en van het congres van Marseille, dat zelf reeds steunde op een uitspraak van de Académie des Sciences morales et politiques van Parijs in 1949. Daarmee verplichten de Duitse artsen zich dus, af te zien van alle heterologe k.i. Wie zich niet aan dit verbod houdt, kan ter verantwoording geroepen worden door de beroepsorde. De Strafrechtkommission heeft intussen voorgesteld, in het strafwetboek een artikel in te lassen waarbij een gevangenisstraf tot drie jaar wordt bepaald voor de arts die een heterologe k.i. uitvoert, tot twee jaar voor de vrouw die ze laat uitvoeren. De Aerztetag is het met deze opvatting wel eens, doch is van oordeel dat de beroepsorde voorlopig nog voldoende gezag bezit om eigenmachtig haar beslissing te doen eerbiedigen. De homologe k.i. daarentegen blijft vrij van straf. Dr. J. Lebeer | |
[pagina 377]
| |
40 jaar R.K. ArtsenverenigingOp 7 en 8 november j.l. heeft de R.K. Artsenvereniging haar 40-jarig bestaan gevierd met een jubileumvergadering in Utrecht. Deze bijeenkomst had een uitgesproken ernstig karakter. Geen jubel over het tot nu toe bereikte. Integendeel, de indruk werd gewekt dat alles gewoon doorging. Hoogstens kan men zeggen, dat het op dit congres bestudeerde onderwerp - ‘De arts en de gezinsproblematiek in deze tijd’ - een voortreffelijke demonstratie was van de principiële richting, waarin onze katholieke artsen 40 jaar lang gewerkt hebben op het gebied van levensbeschouwelijke vraagstukken waarvoor zij uiteindelijk de warme dankbaarheid verdienen van geheel katholiek Nederland. Het was op zich dan ook al treffend daar in Utrecht vele oudere artsen te ontmoeten, die de hitte van de dag gedragen hadden in hun opzet vanuit medisch standpunt hun bijdrage te leveren tot het bevorderen en stimuleren van een specifiek christelijke levenshouding. Verheugend ook was het grote aantal jongeren, van wie verwacht mag worden dat zij de fakkel zullen overnemen van deze aan verdiensten zo rijke oudere generatie van medici. Hoogtepunt van deze vergadering was uiteraard het bezoek van de aartsbisschop, Mgr. Dr. B.J. Alfrink. Vooral toen duidelijk werd, dat deze juist de bijeenkomst van onze artsen bewust heeft willen benutten om het standpunt van onze Moeder de H. Kerk inzake de huwelijksbeleving uiteen te zetten als antwoord op de vragen die de laatste tijd in de pers over dit probleem zijn behandeld. De Kerk blijft werkelijk niet onbewogen bij de nood van vele van haar kinderen inzake de beleving van het huwelijk, zo betoogde de aartsbisschop; met intense droefheid ziet zij, hoe haar standpunt momenteel velen van haar vervreemdt. Wanneer zij niettemin haar traditionele leer in deze ook nu onverkort handhaaft, is dit alleen een teken dat zij niet een eigen regeling verdedigt, maar een wet van God zelf verkondigt. Dat het hier een door God geopenbaarde leer betreft, staat vast uit het feit dat het gehele wereldepiscopaat met als centrale stem de bisschop van Rome unaniem en zonder meer de toepassing van coitus interruptus en het gebruik van voorbehoedmiddelen als in strijd met Gods wet heeft afgewezen. Daarom zal de Kerk moeten blijven vasthouden aan haar visie in deze zaak. Van de andere kant wordt van haar terecht verwacht, ‘dat zij zich niet bepaalt tot het steeds weer voorhouden van haar standpunt, maar in diepe bekommernis om de nood van zovelen ook alle moeite doet om haar gelovigen voor te houden langs welke wegen haar princiepen in deze moderne tijd leefbaar kunnen zijn’. ‘De Kerk’ is hier dan niet alleen de hiërarchie, maar geheel de gemeenschap der gelovigen. ‘Veelsoortige arbeid zal hier eendrachtig moeten samenwerken om de weg te wijzen. Niet alleen theologen en filosofen, maar ook sociologen en psychologen, en vooral de medici kunnen alle hun inbreng leveren om de leefbaarheid van de doctrien van de Kerk in deze tijd met grote eerlijkheid onder ogen te zien, te adstrueren en aan het gelovige volk bij te brengen’. Dit echter moet steeds geschieden in gelovige trouw aan de leer van de Kerk en vanuit werkelijke bekommernis om de mens in nood, die trouw wil blijven aan Christus en zijn Kerk. Ook moet men voorzichtig zijn met het publiceren van deze discussie voor het grote publiek om niet nog grotere verwarring te stichten. ‘De christelijke huwelijksbeleving is een opgave van God zelf. Zij vraagt om een gelovige benadering en zij zal nooit vervuld kunnen worden zonder grote offerbereidheid, zonder zelftucht en zelfbeheersing. Maar is het niet de genade van het sacrament die de liefde en de vreugde van het huwelijk heiligt, maar die ook de bedoeling heeft de gehuwden te sterken in die liefde, waarin zij samen God moeten zoeken, strijdend en biddend, misschien ook vallend en biddend, maar altijd bereid tot de opdracht van het Evangelie: “Ga en zondig niet meer”. Die opgave is werkelijk niet eenvoudig. Zij is alleen mogelijk met God. Maar het is een schone taak op dit alles een christelijk-gelovige visie te openen, die leert dat ook moeiten en lasten opgenomen zijn in de liefde en de vreugde die God voor de mens heeft bedoeld’. | |
[pagina 378]
| |
Onze kerkelijke overheid heeft het werk der katholieke doktoren wel moeilijk hoger kunnen waarderen dan door juist hun jubileumvergadering te willen benutten om nogmaals de stem van de universele Kerk te doen klinken in deze zo moeilijke aangelegenheid. De R.K. Artsenvereniging kan zich door dit gebaar niet weinig gesterkt weten in haar streven. Een andere vraag is, of de eigen inleidingen op dit congres wel voldoende antwoord hebben gegeven op de problematiek van juist deze tijd. Enige sprekers vertoefden kennelijk nog teveel in de strijd van een reeds voorbije tijd. Hetgeen mogelijk te aanvaarden was als onderstreping van wat in het verleden gepresteerd is, maar toch te weinig perspectief opende op de problemen van onze dagen. Ook viel - naar onze smaak - een enkele keer een wat al te radicale reactie te beluisteren op bepaalde ‘progressieve’ meningen in de hedendaagse vraagstelling. Hetgeen het gevaar meebrengt, dat daardoor de deur tot vruchtbare gedachtenwisseling met andere richtingen wordt dicht gegooid en als gevolg daarvan de zo waardevolle stem van de R.K. Artsenvereniging in een gesprek over deze zaken niet meer gehoord wordt. Waarmee uiteraard het vele goede en belangrijke, dat op deze jubileum vergadering gezegd is, niet ontkend noch ook genegeerd wil worden. De volledige tekst van de inleidingen wordt gepubliceerd in het orgaan van de vereniging, het R.K. Artsenblad. S. Trooster S.J. |
|